Parketnummer: 13/124108-01
Datum uitspraak: 07 mei 2002
van de rechtbank Amsterdam, 5e meervoudige kamer D, in de strafzaak tegen:
geboren te Beiroet (Libanon) op 15 maart 1961,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 maart 2002 en 23 april 2002.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 maart 2001 te Amsterdam opzettelijk [slac[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen in de buik van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
4. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van 19 maart 2002, in aansluiting op hetgeen de raadsman van [medeverd[medeverdachte] toen te berde heeft bracht, aangevoerd dat de op 6 februari 2002 ten overstaan van hoofdagent [.S.] afgelegde - verdachte belastende - verklaring van [medeverdachte], die als medeverdachte in dit onderzoek werd verhoord, uit het dossier moet worden verwijderd en dientengevolge niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Zij heeft, zo begrijpt de rechtbank de woorden van de raadsvrouw, daartoe betoogd - zakelijk weergegeven - dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld door de raadsman van [medeverdachte] niet van het verhoor op de hoogte te stellen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De stelling dat een raadsman het recht heeft aanwezig te zijn bij een politieverhoor van een verdachte vindt net als de stelling dat de politie verplicht is alvorens een verdachte te verhoren diens raadsman daarvan op de hoogte te stellen, in haar algemeenheid geen steun in het recht. De rechtbank is van oordeel dat de gang van zaken rond het verhoor van [medeverdachte], zoals beschreven door [[A.S.] in haar getuigenverhoor, niet afweek van de normale gang van zaken bij het verhoor van een verdachte. [medeverdachte] is voorafgaand aan het verhoor de cautie gegeven en hij is in de gelegenheid gesteld in vrijheid te verklaren. Het niet op de hoogte stellen van de raadsman van [medeverdachte] van dit verhoor maakt dit niet anders, ook niet als deze daarom gevraagd zou hebben. Er kan dan ook niet worden gesproken van het doelbewust schenden of op grove wijze veronachtzamen van de rechten van medeverdachte [medeverdachte]. Dit nog daargelaten de vraag of een eventuele schending van de rechten van een medeverdachte in casu een doelbewuste schending van verdachtes rechten kan opleveren.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank zal voorts de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], als afgelegd tegenover de verbalisant [.S.], voor het bewijs bezigen. Zij acht de stelling van [medeverdachte] dat hij deze verklaring niet zou hebben afgelegd niet aannemelijk. Dit op grond van de inhoud van de door [A.S.] afgelegde getuigenverklaring en nu [medeverdachte]s verklaring bovendien in belangrijke mate steun vindt in andere te bezigen bewijsmiddelen.
5. De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is op 16 maart 2001 naar het huis gegaan van [slachtoffer], met wie hij een langslepend financieel geschil had. Blijkens de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] voelde hij zich gekleineerd door [slachtoffer] en is daardoor zo boos geworden dat hij [slachtoffer], die ziek, half ontkleed en ongewapend was, heeft neergeschoten ten gevolge waarvan deze is komen te overlijden. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het plegen van een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door dit afschrikwekkende feit heeft verdachte het leven van [slachtoffer] vroegtijdig afgebroken en de nabestaanden onherstelbaar verdriet en blijvend leed toegebracht.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, acht de rechtbank in de omstandigheden van dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op zijn plaats.
Onttrekking aan het verkeer.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een zwarte Browning (pistool), 1 stuk munitie Geco 7.65, 1 kogelpunt, en 2 patronen met inslag onderzijde "U", dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van al deze voorwerpen, opgevat als een gezamenlijkheid van voorwerpen, het bewezen geachte is begaan en die gezamenlijkheid van voorwerpen van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor primair bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 11951,57 (elfduizend negenhonderdéénenvijftig euro en zevenenvijftig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
§ Een zwarte Browning (pistool);
§ 1 stuk munitie Geco 7.65;
§ 1 kogelpunt;
§ 2 patronen met inslag onderzijde "U".
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende op het adres [adres] te Amsterdam toe tot een bedrag van € 11951,57 (elfduizend negenhonderdéénenvijftig euro en zevenenvijftig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, bovengenoemd bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen de som van € 11951,57 (elfduizend negenhonderdéénenvijftig euro en zevenenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
§ Foto's waarop diverse mensen staan afgebeeld, onder wie [verdachte];
§ Een witte portefeuille inhoudende diverse foto's van verdachte en een aantal losse papiertjes;
§ Een blauw telefoontoestel SAGEM MC912, met Dutchtone SIM-kaart;
§ Verscheidene losse papieren met telefoonnummers
Gelast de teruggave aan [benadeelde partij] van een notitieblaadje met opschrift [verdachte]
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. C.M.E. de Koning en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 07 mei 2002.