ECLI:NL:RBAMS:2002:AE3240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/047779-01
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak wegens poging tot moord en medeplichtigheid

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 7 mei 2002 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, heeft de rechtbank beraadslaagd naar aanleiding van de terechtzittingen op 19 maart 2002 en 23 april 2002. De verdachte was aangeklaagd voor medeplichtigheid aan de (poging tot) moord op een slachtoffer, maar de rechtbank oordeelde dat de telastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij de dood van het slachtoffer op 16 maart 2001.

De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachte op de dag van de schietpartij de medeverdachte met een auto naar de buurt van het slachtoffer had gebracht, er geen bewijs was dat hij wist dat er een schietpartij zou plaatsvinden. De verdachte had de medeverdachte opgehaald na de schietpartij, maar de rechtbank oordeelde dat zijn handelingen niet gericht waren op het buiten het bereik van Justitie stellen van de medeverdachte. De rechtbank benadrukte dat de medeverdachte zich al uit de voeten had gemaakt voordat de verdachte hem vervoerde.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle telastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. J.L. Bruinsma als voorzitter, en de rechters mrs. C.M.E. de Koning en C. Klomp, in aanwezigheid van griffier mr. M. Cordia.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/047779-01
Datum uitspraak: 07 mei 2002
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, 5e meervoudige kamer D, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te Paramaribo (Suriname) op 05 juli 1960,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 maart 2002 en 23 april 2002.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
--------------
3. Waardering van het bewijs.
De rechtbank acht het primair, subsidiair, meer, meest, en uiterst subsidiair telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet als medeplichtige aan of medepleger van de (poging tot) moord op cq doodslag van [slachtoffer] kan worden aangemerkt. Gebleken noch aannemelijk is geworden dat verdachte op of omstreeks 16 maart 2001 op enigerlei wijze opzettelijk betrokken is geweest bij de - latere - dood van [slachtoffer].
Verdachte is uiterst subsidiair telastegelegd dat hij op 16 maart 2001 opzettelijk [medeverdachte], die schuldig was aan of vervolgd werd terzake van het misdrijf 289 of 287 van het Wetboek van Strafrecht, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest bij het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van Justitie of politie, door [medeverdachte] met een auto op te wachten en/of te vervoeren en/of op te halen nadat [medeverdachte] bovengenoemd misdrijf gepleegd had.
Hoewel verdachte op 16 maart 2001 - naar eigen zeggen - [medeverdachte] met een auto naar de buurt waar [slachtoffer] woonde heeft gebracht en vervolgens op hem heeft gewacht en hem, nadat deze telefonisch had laten weten waar hij opgehaald wilde worden, heeft opgehaald, is niet aannemelijk geworden dat verdachte wist of er rekening mee moest houden dat, terwijl hij stond te wachten, [slachtoffer] zou worden neergeschoten, net zo min als dat hij wist of er rekening mee moest houden dat [slachtoffer] was neergeschoten toen hij [medeverdachte] ging ophalen.
Verdachte heeft weliswaar na [medeverdachte] te hebben opgehaald, deze vervoerd maar deed niet - zoals telastegelegd - willens en wetens met de bedoeling om [medeverdachte] buiten het bereik van Justitie te stellen, zoals bedoeld wordt in artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht.
Daarenboven dient te worden opgemerkt dat [medeverdachte] na [slachtoffer] te hebben neergeschoten zich uit de voeten heeft gemaakt en pas later, dus toen hij zich niet meer in de nabije omgeving van de plaats van het delict, de woning van [slachtoffer], bevond, en aldus al enige tijd buiten het bereik van Justitie was, zich heeft laten vervoeren door verdachte. Pas nadat verdachte was begonnen met het vervoeren van [medeverdachte], heeft deze op enig moment in de auto - tegen [medeverdachte 2] - gezegd dat hij zich schuldig had gemaakt aan een misdrijf. De handelingen van verdachte kunnen onder deze omstandigheden niet gezien worden als handelingen die gericht zijn op het buiten het bereik van Justitie stellen van een verdacht persoon.
Ten aanzien van de benadeelde partij.
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing:
Verklaart het primair, subsidiair, meer, meest, en uiterst subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. C.M.E. de Koning en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 07 mei 2002.
De oudste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.