ECLI:NL:PHR:2025:884

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
24 augustus 2025
Zaaknummer
23/00531
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak met betrekking tot hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze ontnemingszaak, die samenhangt met een eerdere strafzaak, is de betrokkene veroordeeld tot betaling van € 82.136,04 aan de Staat wegens wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 2 februari 2023 in de strafzaak geoordeeld dat de betrokkene gedurende de periode van 1 september 2017 tot en met 26 mei 2020 hennep heeft geteeld. De betrokkene heeft cassatie ingesteld tegen de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij hij aanvoert dat de berekening niet voldoende is onderbouwd. De conclusie van de procureur-generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen. De ontnemingsrechter is gebonden aan de bewijsvoering van de strafrechter, maar heeft wel een zelfstandig oordeel over het aantal oogsten en de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft in de strafzaak verklaard dat hij in twee periodes hennep heeft gekweekt, maar het hof heeft geoordeeld dat de kwekerij gedurende de gehele bewezenverklaarde periode operationeel was. De conclusie van de procureur-generaal is dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de motivering van de betalingsverplichting niet onbegrijpelijk zijn, en dat het middel faalt.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00531
Zitting26 augustus 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de betrokkene

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 2 februari 2023 (parketnummer 21-000515-22) de betrokkene – ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel – de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 82.136,04 aan de Staat. Het hof heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd in geval van niet-betaling bepaald op 1080 dagen.
1.2
Er bestaat samenhang met de onderliggende strafzaak (zaak 23/00532). In die zaak concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is op 13 februari 2023 ingesteld namens de betrokkene. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, advocaten in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt opgekomen tegen de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel c.q. de motivering van de betalingsverplichting.
1.4
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

2.De strafzaak (23/00532)

2.1
In de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak is de betrokkene voor (1. primair) het telen van een grote hoeveelheid hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen gepleegd, en 2. diefstal (door middel van verbreking) van elektriciteit, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Tevens is een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, opgelegd. Verder heeft het hof in die zaak een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.

3.Het middel

3.1
In de onderhavige ontnemingszaak wordt door de steller van het middel geklaagd over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel c.q. de motivering van de betalingsverplichting.
3.2
Het hof is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van één lange kweekperiode, te weten de (in de strafzaak ten laste gelegde en bewezen verklaarde) periode van 1 september 2017 tot en met 26 mei 2020, waarin twaalf oogsten zouden zijn gerealiseerd. Dit wijkt, volgens de stellers van het middel, af van
- hetgeen door de verdediging is aangevoerd (namelijk dat het om twee afzonderlijke kweekperiodes gaat in 2017 en 2020),
- de door het hof voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte, inhoudende dat een eerste oogst in september 2017 “niet zo goed (liep)”, dat de betrokkene voor de tweede oogst geld heeft ontvangen en dat de betrokkene in 2020 voor de tweede keer is gaan kweken, maar toen is “gepakt” (bewijsmiddel 3).
Gelet hierop is de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel c.q. de betalingsverplichting volgens de stellers van het middel onvoldoende met redenen omkleed.
3.3
Voordat ik het middel bespreek geef ik eerst weer hoe het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft berekend.
De voordeelberekening en de vaststelling van de betalingsverplichting in de ontnemingszaak
4.1
Het hof heeft met betrekking tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende overwogen:
“De betrokkene is bij arrest van dit hof van 2 februari 2023 met parketnummer 21-000514-22 ter zake van onder meer – kort gezegd – het telen van 331 hennepplanten en het wegnemen (diefstal door middel van verbreking) van elektriciteit in de periode van 1 september 2017 tot en met 26 mei 2020, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde financieel voordeel heeft genoten.
Periode en aantal oogsten
Net als de rechtbank gaat het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van een periode van 142 weken, namelijk de bewezenverklaarde periode. Het hof baseert zich op de volgende omstandigheden die in de kweekruimtes zijn aangetroffen, op basis waarvan kan worden vastgesteld dat er eerder voltooide oogsten zijn geweest.
- verdroogde hennepresten op de vloer van de overloop, de badkamer en de kweekruimtes;
- vervuilde dompelpomp;
- vervuilde koolstoffilters;
- stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, het stoffilter van de koolstofcilinder, de aanwezige elektra, het rotorblad van de ventilator, de kachel, de vensterbanken, de luxaflex en de plinten;
- kalkafzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten;
- vervuiling van de assimilatielampen;
- schimmelvorming op de muren;
- knipscharen met groene aanslag en hennepresten;
- onkruid in de plantenbakken.
Ook is geconstateerd dat in de hennepkwekerij diverse goederen al waren vervangen zoals lampen, lampenkappen, de waterton, koolstoffilters en slakkenhuizen. Deze goederen hoeven pas na lange tijd vervangen te worden, zodat aannemelijk is dat de hennepkwekerij jarenlang in werking is geweest. Verder hebben zowel betrokkene als medebetrokkene [medebetrokkene] verklaard dat zij vanaf september 2017 zijn begonnen met het telen van hennep en dat er tot 5 maart 2018 twee voltooide oogsten zijn geweest. Geconstateerd is dat er op 26 mei 2020 een in werking zijnde hennepplantage is aangetroffen.
Het hof gaat er derhalve van uit dat betrokkene gedurende de gehele bewezenverklaarde periode hennep heeft geteeld. Het hof acht daarbij aannemelijk dat medebetrokkene [medebetrokkene] tot 5 maart 2018 betrokken is geweest bij de hennepteelt en dat betrokkene daarna alleen verder is gegaan met het telen van hennep. In het voordeel van betrokkene gaat het hof uit van in totaal twaalf voltooide oogsten nu het afbouwen en het opnieuw opbouwen van de kwekerij meer tijd zal hebben gekost dan doorgaans het geval zal zijn omdat betrokkene dit alleen heeft gedaan.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 82.136,04. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Hoogte opbrengst
Bij de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, neemt het hof het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, nummer PL0600-2020181161-1, d.d. 24 juli 2020 als uitgangspunt. Ten behoeve van het opmaken van die rapporten is gebruik gemaakt van de gegevens uit het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen BOOM), van 1 november 2010, waarin standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht zijn vermeld.
In kweekruimte A stonden 163 hennepplanten op een oppervlak van 10 m2, wat gemiddeld neerkomt op 16 hennepplanten per m2. Uit het rapport blijkt dat de opbrengst per plant volgens de tabel 27,7 gram betreft.
In kweekruimte B stonden 168 hennepplanten op een oppervlak van 10,2 m2, wat gemiddeld neerkomt op 17 hennepplanten per m2. Uit het rapport blijkt dat de opbrengst per plant volgens de tabel 27,2 gram betreft.
Op basis van dit rapport bedraagt de opbrengst van de hennep per oogst minimaal 9.084,7 gram. Het hof zal hier voor de eerste twee oogsten in het voordeel van betrokkene en medebetrokkene [medebetrokkene] van afwijken omdat uit de Whatsapp-gesprekken tussen betrokkene en medebetrokkene blijkt dat de eerste oogst een opbrengst had van 2.135 gram en de tweede oogst een opbrengst van 1.700 gram. De totale opbrengst aan de hennep van de eerste twee oogsten bedraagt 3.835 gram. Betrokkene heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij in de ‘tweede’ periode een opbrengst van 4.000 gram aan hennep per oogst had. Het hof zal ten aanzien van de overige tien oogsten dan in het voordeel van betrokkene uitgaan van 4.000 gram aan hennep per oogst, zodat de totale opbrengst, van deze tien oogsten 40.000 gram bedraagt. De totale opbrengst aan hennep bedraagt daarmee 43.835 gram.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep is niet vastgesteld. Net als de rechtbank zal het hof uitgaan van de in het rapport gehanteerde verkoopprijs van € 3.254,- per kilo. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat deze opbrengst per kilo kan worden afgeleid uit het tussen betrokkene en medebetrokkene [medebetrokkene] gevoerde Whatsapp-gesprek. De totale opbrengst bedraagt dan ook € 142.639,09, te weten € 12.479,09 voor de eerste twee oogsten en € 130.160,- voor de overige tien oogsten.
Kosten
Het hof zal bepaalde kosten in mindering brengen op de opbrengst. Het hof zal daarvoor, net als de raadsman, aansluiting zoeken bij het rapport berekening wederrechtelijk voordeel. Op pagina 5 van dat rapport staat dat het totaal aan kosten (voor afschrijvingen, stekken en variabele kosten) voor kweekruimte A € 1.403,47 bedraagt en voor kweekruimte B € 1.441,92, per oogst. De huisvestingskosten (voor beide ruimtes) zijn € 1.317,66 per oogst.
Het hof komt uit op € 4.163,05 aan kosten per oogst, zodat de totale kosten voor 12 oogsten € 49.956,60 bedragen. Daarnaast zal het hof de kosten voor de eindafrekening van Liander N.V. van € 8.470,40 bij betrokkene in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien betrokkene een betalingsregeling voor dat bedrag heeft getroffen en hij zich houdt aan de maandelijkse aflossing. De totaal in mindering te brengen kosten bedragen € 49.956,60 + € 8.470,40 = € 58.427,-.
Netto opbrengst
Gelet op het bovenstaande schat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de eerste twee oogsten op een bedrag van
€ 4.152,99. Bij deze berekening is geen rekening gehouden met de elektriciteitskosten omdat aannemelijk is geworden dat uitsluitend betrokkene die kosten heeft betaald.
Het hof zal het wederrechtelijk verkregen voordeel voor deze twee oogsten pondspondsgewijs verdelen tussen betrokkene en medebetrokkene [medebetrokkene] , nu geen andere verdeling kan worden vastgesteld.
Gelet op het bovenstaande schat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel voor betrokkene, voor de eerste twee oogsten op een bedrag van
€ 2.076,49.
Gelet op het bovenstaande schat het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel voor betrokkene voor de overige tien oogsten op een bedrag van
€ 80.059,55(€ 130.160,00 -/- € 41.630,05 -/- € 8.470,40).
Gelet op het bovenstaande schat het hof het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van
€ 82.136,04.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 82.136,04.”
4.2
Het oordeel van het hof steunt op de volgende, in de aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1. Het arrest van dit gerechtshof d.d. 2 februari 2023 met parketnummer 21-000514-22, waarin betrokkene – kort gezegd – wegens het telen van 331 hennepplanten en diefstal van elektriciteit in de periode van 1 september 2017 tot 26 mei 2020 is veroordeeld tot straf.
2. Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 24 juli 2020 (…) voor zover inhoudende:
Betreft: [a-straat 1] , [plaats]
De aangetroffen planten in kweekruimtes A en B waren ongeveer 7 weken oud. Gezien de aanwijzingen eerdere oogsten en dat uit de berichten op de telefoon van [medebetrokkene] bleek dat de [a-straat 1] te [plaats] enkel met als doel het kweken van hennep werd gehuurd. De woning werd sinds april 2017 gehuurd en met opbouwtijd van een maand is het aannemelijk dat er sinds 1 juni 2017 werd gekweekt.
Tijdens de berekening wordt uitgegaan van een 9-weeks kweekschema zoals beschreven in het rapport van Functioneel Parket Afpakken.
Aantal kweekruimtes: 2
Vaststelling opbrengst per oogst in kweekruimte A
[Opm. A-G: deze vaststelling is kortheidshalve niet overgenomen in deze conclusie gelet op de inhoud van randnr. 4.1 en de inhoud van het middel]
Vaststelling opbrengst per oogst in kweekruimte B
[Opm. A-G: deze vaststelling is kortheidshalve niet overgenomen in deze conclusie gelet op de inhoud van randnr. 4.1 en de inhoud van het middel]
Kostenberekening in kweekruimte A en B
[Opm. A-G: deze kostenberekening is kortheidshalve niet overgenomen in deze conclusie gelet op de inhoud van randnr. 4.1 en de inhoud van het middel]
Aanwijzingen eerdere oogsten
Hennepresten
Verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen op de vloer van de overloop, badkamer en in de kweekruimtes. Tevens stond op de overloop een stofzuiger met daarin potgrond en verdroogde resten van hennepplanten.
Waterton en dompelpomp
De waterton was schoon. Echter was de dompelpomp, welke in de waterton zat sterk vervuild. Vermoedelijk was de waterton recent vervangen.
Gebruikt koolstoffilter
Op de overloop stond een vervuild koolstoffilter. In beide kweekruimtes hingen vrij nieuwe koolstoffilters. Deze koolstoffilters waren er vermoedelijk na de vorige oogst er neer gehangen. Een koolstoffilter wordt ongeveer na één jaar vervangen. Aannemelijk is dat er voor de koolstoffilters in de kweekruimtes er andere koolstoffilters hingen.
Stof op voorwerpen
Er lag stof op:
de kappen van de armaturen van de assimilatielampen
het stoffilter van de koolstofcilinder
de aanwezige elektra
het rotorblad van de ventilator
de kachel
de vensterbanken
de luxaflex
de plinten
Vervuiling met stof in een hennepkwekerij treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin de hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op voormelde goederen terecht.
Gezien de sterke vervuiling in o.a. de vensterbank en lampenkappen is het aannemelijk dat de hennepkwekerij al lang in bedrijf was.
Kalkafzetting en vervuild kweekzeil
In de kweekruimtes bevonden zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten. Het kweekzeil was sterk vervuild. Tevens stonden er op de overloop gestapelde plantenpotten met potgrondresten en een zelfde op kalk gelijkende afzetting aan de onderzijde van de plantenpotten.
Strijkijzer
In de vensterbank stond een strijkijzer met groene aanslag. Het is ambtshalve bekend dat een strijkijzer wordt gebruikt om de strijkzakken mee af te sluiten.
Strijkzakken
Op de overloop lagen diverse strijkzakken. In elke strijkzakken zaten hennepresten.
Slakkenhuis
In de badkamer stond een gebruikt slakkenhuis. Tevens stond in de keuken een nieuw slakkenhuis.
Assimilatielampen
In de kweekruimtes hingen twee (2) verschillende soorten assimilatielampen. De assimilatielampen zonder de transformatoren op de lampenkap waren sterk vervuild. De stoflaag was al in de lampenkappen gebrand door de warmte. De assimilatielampen met daarbovenop de transformatoren waren veel minder sterk vervuild. Het is aannemelijk dat enkele assimilatielampen kennelijk vervangen zijn voor nieuwere. Een assimilatielamp wordt ongeveer na één jaar vervangen.
Schimmel
Op enkele plekken in de kweekruimtes was schimmelvorming zichtbaar op de muren. Dit treedt pas op na langere tijd.
Knipscharen
Op de overloop werden enkele knipscharen aangetroffen met groene aanslag en hennepresten.
Onkruid in de plantenbakken
In de plantenbakken zat erg veel onkruid. Dit treedt ook pas op na langere tijd.
Google Maps Streetview opname
Uit een opname van Google Maps Streetview bleek dat de balkondeur en de ramen aan de voorzijde in april 2019 op dezelfde stand stonden als tijdens de warmtemeting op woensdag 20 mei 2020.
3. De verklaring van betrokkene afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 18 januari 2022:
Het is in twee tijdslijnen gebeurd. Begin 2017 hebben we geprobeerd om hennep te kweken, maar dat liep niet zo goed. In 2020 hebben we voor de tweede keer gekweekt en toen ben ik gepakt. De eerste oogst kwam in september 2017. De tweede keer ging eigenlijk hetzelfde. In maart 2018 hebben we het zeil eruit getrokken en nieuwe stekken erop gezet.
Voor de tweede oogst heb ik netjes geld gevangen. Het was ongeveer 4 kilo en de prijs was toen € 3.500 per kilo.
4. Een foto (…) behorende bij het proces-verbaal van bevindingen (…) van een Whatsappgesprek tussen betrokkene en [medebetrokkene] op 16 september 2017,
inhoudende als bericht van betrokkene ‘heb je al nieuws’, waarop [medebetrokkene] antwoordt ‘ja heb het net op de weegschaal gestaan en was 2.135 afgevallen’.
5. De foto’s (…) behorende bij het proces-verbaal van bevindingen (…) van een Whatsapp-gesprek op 26 november 2017 tussen betrokkene en [medebetrokkene] ,
inhoudende als vraag van betrokkene ‘heb je een goed cijfer voor je examen?’ waarop [medebetrokkene] antwoordt: ‘nou ik was niet zo goed voor mijn mondeling examen 1.7 dus dat wordt zakken en het opnieuw proberen' en een Whatsapp-gesprek op 4 december 2017 tussen betrokkene en [medebetrokkene] , inhoudende als bericht van betrokkene, kom morgenvroeg langs 845 uur 2.75’ waarop [medebetrokkene] reageert met ‘ben je 2.75 afgevallen?'.”

5.De bespreking van het middel

5.1
Voorafgaand aan de bespreking van het middel wijs ik erop dat de rechter in de ontnemingszaak is gebonden aan de (bewijs)oordelen van de rechter in de onderliggende strafzaak over (i) de bewezenverklaring van het ten laste gelegde, (ii) de verwerping van gevoerde bewijsverweren en (iii) de betrouwbaarheid van de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen. [1] Voor de onderhavige zaak betekent dit dat de ontnemingsrechter heeft uit te gaan van (i) de in de strafzaak bewezenverklaarde periode van 142 weken, te weten de periode van 1 september 2017 tot en met 26 mei 2020, en (ii) de in het arrest in de strafzaak opgenomen verwerping van het verweer dat “in de periode van juli 2018 tot en met november 2019 het appartement door verdachte als ‘privéhuis’ werd gebruikt” en niet voor het kweken van hennep. In de strafzaak heeft het hof dat verweer niet aannemelijk geoordeeld en in dat verband overwogen:
“Uit buurtonderzoek is immers gebleken dat er helemaal geen aanloop naar het appartement is gezien. Verder heeft de raadsman niet aannemelijk gemaakt, aan de hand van bijvoorbeeld advertenties en/of verklaringen en foto’s van dames die daar zouden hebben gewerkt, dat verdachte een ‘privéhuis’ in gebruik heeft gehad. Dat had wel op de weg van de verdediging gelegen.
Ook stelt het hof vast dat verdachte geen vergunning heeft aangevraagd, dat hij geen belasting heeft betaald uit inkomsten uit een privéhuis en dat er geen inschrijving in de Kamer van Koophandel heeft plaatsgevonden. Het hof sluit niet uit dat, zoals de getuige [getuige 1] ter terechtzitting heeft verklaard, in het appartement een bondage-bankje en een kruis van juli 2018 tot ongeveer november 2019 hebben gestaan maar daaruit leidt het hof niet af dat het appartement als een ‘privéhuis’ is gebruikt.”
Wat betreft de gebondenheid van de ontnemingsrechter aan de in de strafzaak bewezenverklaarde periode geldt uiteraard wel dat de ontnemingsrechter een zelfstandig oordeel toekomt over het aantal keren dat in die bewezenverklaarde periode is geoogst en over in dat verband gevoerde verweren. Het is immers de ontnemingsrechter die het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk voordeel kan worden geschat. [2]
5.2
In verband met de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat in de bewezenverklaarde periode met het kweken van hennep is verkregen, heeft de ontnemingsrechter geoordeeld dat gedurende de gehele bewezenverklaarde periode hennep is geteeld. In het ontnemingsarrest heeft het hof in dit verband gewezen op de – uit het tweede bewijsmiddel blijkende – (vervuilde) staat van diverse in de kweekruimtes aangetroffen goederen en de omstandigheid dat diverse goederen, zoals lampen, lampenkappen, een waterton, koolstoffilters en slakkenhuizen zijn vervangen, wat er naar het oordeel van het hof op wijst dat de kwekerij jarenlang in werking is geweest. Vervolgens is het hof, in afwijking van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, er bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van uit gegaan dat in de bewezenverklaarde periode twaalf oogsten zijn voltooid.
5.3
Niet geheel onbegrijpelijk wordt door de stellers van het middel de vraag opgeworpen hoe het voorgaande zich verhoudt tot de inhoud van het derde bewijsmiddel, waaruit volgens hen (juist) volgt dat de betrokkene in twee periodes heeft gewerkt, dat de eerste oogst “niet zo goed (liep)”, de betrokkene voor de tweede oogst geld heeft ontvangen en in 2020 voor een tweede keer is gaan kweken maar toen is “gepakt”. De stellers van het middel hebben een punt: dit bewijsmiddel is niet (zonder meer) te rijmen met de hiervoor onder randnr. 5.1 geciteerde bewijsoverweging van de strafrechter, [3] noch met de hiervoor in randnr. 4.1 onder het kopje ‘Periode en aantal oogsten’ geciteerde overwegingen van de ontnemingsrechter en evenmin met de inhoud van het door de ontnemingsrechter als tweede bewijsmiddel opgevoerde rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
5.4
Een andere vraag is of hieraan voor deze ontnemingszaak in cassatie consequenties moeten worden verbonden. Dat lijkt mij niet. In het geheel genomen kan de bewijsvoering van het hof – zoals hiervoor onder 4.1 en 4.2 weergegeven – namelijk niet anders worden begrepen dan dat het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene gedurende de gehele bewezenverklaarde periode hennep heeft geteeld. De als bewijsmiddel 3 opgenomen verklaring van de betrokkene voor zover inhoudende dat in twee periodes hennep is gekweekt – omdat in de tussentijd het pand is gebruikt als ‘privéhuis’, in welk huis een aantal dames klanten zou hebben ontvangen alwaar zij tegen betaling seksuele diensten hebben verleend – is in de strafzaak als ongeloofwaardig aangemerkt. Daarnaast heeft het hof in de ontnemingszaak inzichtelijk gemaakt welke onderdelen van het derde bewijsmiddel het hof (wel) redengevend c.q. relevant heeft geacht voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel. Zo heeft het hof in de onder 4.1 geciteerde overwegingen opgenomen dat “(b)etrokkene (…) ter terechtzitting in eerste aanleg (heeft) verklaard dat hij in de ‘tweede’ periode een opbrengst van 4.000 gram aan hennep per oogst had” en “Verder hebben zowel betrokkene als medebetrokkene [medebetrokkene] verklaard dat zij vanaf september 2017 zijn begonnen met het telen van hennep en dat er tot 5 maart 2018 twee voltooide oogsten zijn geweest”. Dat dit bewijsmiddel voor een deel ook niet voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel redengevende passages bevat, maakt de berekening van het wederechtelijk verkregen voordeel en de motivering van de betalingsverplichting niet onbegrijpelijk.
5.5
Ten overvloede merk ik nog op dat betrokkene eveneens onvoldoende rechtens te respecteren belang heeft bij vernietiging en terugwijzing, omdat als de gewraakte passages uit het derde bewijsmiddel helemaal worden weggedacht, de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de omvang van de vastgestelde betalingsverplichting niet worden aangetast. [4]
5.6
Het middel faalt.

6.Slotsom

6.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
6.2
Ambtshalve wijs ik erop dat de Hoge Raad geen uitspraak zal doen binnen twee jaren na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat in cassatie de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, is overschreden. Deze overschrijding van de redelijke termijn kan worden gecompenseerd in de samenhangende strafzaak. Gelet daarop kan in deze ontnemingszaak worden volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
6.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Zie over de gebondenheid van de ontnemingsrechter aan het oordeel van de strafrechter bijvoorbeeld ook de conclusie van A-G Aben van 31 oktober 2023, ECLI:NL:PHR:2023:964, randnr. 21 en door hem aangehaalde jurisprudentie.
2.Zie o.a. HR 8 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1501,
3.In de samenhangende strafzaak heeft het hof ditzelfde bewijsmiddel – met uitzondering van de volzin over de financiële opbrengst – voor de bewezenverklaring gebruikt. (Zie in de samenhangende conclusie randnr. 2.4 bewijsmiddel 1). In die zaak wordt in cassatie niet geklaagd over de redengevendheid van dit bewijsmiddel.
4.Vgl. ten aanzien van de bewezenverklaring HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1176,