Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
strafwegens schending van de algemene voorwaarde wordt gevoegd met de behandeling van een nieuwe strafzaak. Naar de letter van de wettekst ziet deze bepaling niet mede op situaties waarin een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde
maatregelaan de orde is. Dat wekt de indruk dat de beslissing van de rechtbank op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel (parketnummer 02-228373-20) bij afzonderlijke beslissing had moeten worden genomen. In dat geval staat tegen die afzonderlijke beslissing geen hoger beroep (art. 6:6:22 lid 1, onder b, Sv) en evenmin beroep in cassatie (art. 6:6:22a lid 1 Sv) open.
NJ2022/197, m.nt. J.M. ten Voorde waarin hij de wijzigingen bespreekt die de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: Wet USB) [2] heeft gebracht voor de regeling van rechtsmiddelen tegen een beslissing op een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel. Daarin schrijft hij onder meer het volgende (met weglating van voetnoten):
Het wettelijk kader sinds de inwerkingtreding van de Wet USB
NJ2020/263, m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 6.2.1].
straffen. Art. 6:6:1, tweede lid, Sv bepaalt dat in de gevallen waarin de veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit en de behandeling van een beslissing inzake de tenuitvoerlegging op vordering van het openbaar ministerie gelijktijdig geschiedt met de behandeling van het feit waarvoor de veroordeelde wordt vervolgd, het gerecht bevoegd is dat kennisneemt van dat feit. Art. 361a Sv, de andere bepaling waarnaar de Hoge Raad verwijst, is evenwel naar de letter beperkt tot voorwaardelijke
straffen. Daarmee bestaat onduidelijkheid of het stelsel van accessoire behandeling van nieuwe vervolging en de behandeling van een vordering tot tenuitvoerlegging op grond van een schending van de algemene voorwaarde onverkort geldt ten aanzien van de behandeling van een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel.
maatregelaan de orde is.”
een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht [cursivering door mij, A-G], dan beraadslaagt de rechtbank mede over haar bevoegdheid om over de vordering te oordelen, over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en over de gegrondheid van de vordering. Het vonnis houdt alsdan, tenzij onbevoegdheid van de rechtbank om over de vordering te oordelen of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt uitgesproken, ook de beslissing van de rechtbank over de vordering in.”
een vordering als bedoeld in artikel 6:6:21, eerste lid [cursivering door mij, A-G], dan beraadslaagt de rechtbank mede over haar bevoegdheid om over de vordering te oordelen, over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en over de gegrondheid van de vordering. Het vonnis houdt alsdan, tenzij onbevoegdheid van de rechtbank om over de vordering te oordelen of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt uitgesproken, ook de beslissing van de rechtbank over de vordering in.”
strafof tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling, het vonnis de beslissingen op zowel de strafzaak als de vorderingen inhoudt. Met de inwerkingtreding van de Wet USB is art. 361a Sv gewijzigd in die zin dat de tekst “een vordering als bedoeld in art. 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht” – dat betrekking heeft op de voorwaardelijke invrijheidstelling – is vervangen door “een vordering als bedoeld in art. 6:6:21, eerste lid, [Sv]”. Daarmee heeft de wetgever, zoals ook betoogd door Bleichrodt in zijn hiervoor onder randnr. 2.2 geciteerde conclusie, tot uitdrukking gebracht dat art. 361a Sv mede ziet op situaties waarin een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde
maatregelaan de orde is.
of een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht” vervalt. In de memorie van toelichting is hierover slechts te lezen dat het gaat om een wetstechnische aanpassing van het Wetboek van Strafvordering in verband met de voorgestelde wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling. [14] Voor zover ik heb kunnen nagaan, is in de wetsgeschiedenis geen woord gewijd aan het schrappen van de verwijzing naar art. 6:6:21 Sv in art. 361a Sv. Het lijkt er dus op dat de wetgever bij de wijziging van art. 361a Sv enkel de verwijzing naar art. 15i lid 2 Sr heeft willen schrappen. Die verwijzing was met de inwerkingtreding van de Wet USB echter al vervallen. Kennelijk is dat over het hoofd gezien. In de wetsgeschiedenis van de Wet straffen en beschermen heb ik geen aanwijzingen kunnen vinden waaruit blijkt dat de wetgever de verwijzing naar art. 6:6:21 Sv uit art. 361a Sv heeft willen schrappen. Uit art. 6:6:22 lid 1, aanhef en onder b, Sv en art. 6:6:22a lid 1 Sv in verbinding met art. 6:6:1 lid 1 Sv leid ik eerder het tegendeel af. Reden te meer om er nog eens op te wijzen dat de wetgever er ter voorkoming van misverstanden goed aan zou doen om art. 361a Sv te wijzigen in die zin dat daarin (wederom) wordt bepaald dat het artikel ook betrekking heeft op situaties waarin een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke maatregel aan de orde is. [15]
3.Het middel
eerste deelklachtzo, dat daarin wordt aangevoerd dat het hof onvoldoende heeft gerespondeerd op het namens de verdachte naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ten aanzien van de op te leggen straf. In de
tweede deelklachtwordt aangevoerd dat de toewijzing door het hof van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel onvoldoende met redenen is omkleed, omdat het hof i) ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de mogelijkheid van een klinische behandeling in/op een forensisch psychiatrische kliniek of afdeling (hierna: FPK/FPA) en ii) is afgeweken van het namens de verdachte naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging zonder daarbij in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.
nietten uitvoer worden gelegd. Cliënt stelt zich bovendien op het standpunt dat zijn persoonlijke omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
dat de kaders binnen een reguliere psychiatrische afdeling te beperkt zijn voor zijn problematiek waar er weinig kans voor slagen is. De langere adem en forensische kaders binnen een FPA zijn in onze mening beter passend om de patiënt succesvol te kunnen behandelen, verder uitgebreid te onderzoeken (lichamelijk en geestelijk) en om een nazorgtraject op te starten.”
Onderzoek van de zaak
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) dagen;
een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;”