ECLI:NL:HR:2010:BK5582
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf en de motivering daarvan door het Hof
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf werd behandeld. De verdachte, geboren in 1981, had een gevangenisstraf van twee weken opgelegd gekregen, die niet ten uitvoer werd gelegd onder de voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van twee jaar niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Het Hof oordeelde dat de verdachte deze voorwaarde had geschonden, wat leidde tot de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de niet-tenuitgevoerd gebleven straf. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en vroeg om vermindering van de opgelegde straf.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof zijn beslissing voldoende had gemotiveerd door vast te stellen dat de verdachte de algemene voorwaarde niet had nageleefd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot drie maanden en drie weken, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat ook leidde tot de vermindering van de straf. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en werd uitgesproken op 26 januari 2010.