ECLI:NL:HR:2010:BK5582

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02222
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf en de motivering daarvan door het Hof

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de vordering tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf werd behandeld. De verdachte, geboren in 1981, had een gevangenisstraf van twee weken opgelegd gekregen, die niet ten uitvoer werd gelegd onder de voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van twee jaar niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Het Hof oordeelde dat de verdachte deze voorwaarde had geschonden, wat leidde tot de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de niet-tenuitgevoerd gebleven straf. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en vroeg om vermindering van de opgelegde straf.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof zijn beslissing voldoende had gemotiveerd door vast te stellen dat de verdachte de algemene voorwaarde niet had nageleefd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze tot drie maanden en drie weken, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, wat ook leidde tot de vermindering van de straf. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en werd uitgesproken op 26 januari 2010.

Uitspraak

26 januari 2010
Strafkamer
Nr. 08/02222
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 november 2007, nummer 22/002262-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.J. van Woerden, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging nader had moeten motiveren.
2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnotities heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Tul
meneer heeft thans werk T.u.l. in de vorm v. gevangenisstraf dient niet in redelijkheid een na te streven doel in termen v. strafrechtspleging.
Verzoeke taakstraf, eventueel langer dan gebruikelijk."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging het volgende overwogen:
"Bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 29 november 2005 onder parketnummer 21-001403-04 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Immers, de verdachte heeft de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom -overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal- de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten."
2.4. Het Hof heeft de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging gemotiveerd door vast te stellen dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Door aldus te overwegen heeft het Hof zijn beslissing voorzien van de in art. 14j, eerste lid, Sr vereiste motivering. Tot een nadere motivering was het Hof, ook gelet op hetgeen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging is aangevoerd, niet gehouden.
2.5. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie maanden en drie weken, waarvan een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 26 januari 2010.