ECLI:NL:PHR:2025:772

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
23/04336
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen de toewijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte tegen de toewijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor (pogingen tot) (auto)diefstallen en mishandeling. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch bevestigde op 3 november 2023 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank had ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel toegewezen. De verdachte heeft in cassatie één middel voorgesteld dat zich richt tegen deze toewijzing, met de stelling dat het hof ten onrechte de vordering tot tenuitvoerlegging heeft toegewezen zonder voldoende rekening te houden met de mogelijkheid van een klinische behandeling. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij wordt opgemerkt dat de motivering van de beslissing van het hof voldoet aan de wettelijke eisen. De zaak heeft samenhang met andere zaken, en de procureur-generaal wijst op de noodzaak van een ISD-maatregel als ultimum remedium voor veelplegers die ondanks eerdere interventies blijven recidiveren.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/04336
Zitting8 juli 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 3 november 2023 (parketnummer 20-002433-22) het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 oktober 2022 (parketnummer 02-068154-22), bevestigd met aanvulling van de gronden waarop dit berust met dien verstande dat het hof de bewijsvoering heeft aangevuld en art. 63 Sr heeft toegevoegd aan de wettelijke voorschriften waarop de oplegging van de straf is gegrond, met verbeterde lezing van de kwalificatie van het onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde en met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft in aansluiting op de rechtbank de verdachte voor (pogingen tot) (auto)diefstallen [1] en een mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest. Verder heeft het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) (parketnummer 02-228373-20) toegewezen, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een andere eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel (parketnummer 02-800620-16) en de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen (parketnummers 02-210202-20 en 02-048124-21) afgewezen. Tot slot heeft het hof de vordering van de benadeelde partij afgewezen.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 23/04335 en 24/01039. In die zaken concludeer ik vandaag ook.
1.3
Het cassatieberoep is op 8 november 2023 ingesteld namens de verdachte. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat zich richt tegen de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel (parketnummer 02-228373-20).
1.4
De uitkomst van deze conclusie is dat het middel faalt.

2.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1
Het cassatieberoep is naar mijn oordeel ontvankelijk. De redenen daarvoor heb ik opgegeven in mijn conclusie in de zaak van de verdachte, onder nummer 24/01039, randnrs. 2.1-2.7.

3.Het middel

3.1
In het middel wordt geklaagd dat “het hof het vonnis van 19 oktober 2022 ten onrechte heeft bevestigd, nu in dat vonnis ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd is verworpen het namens [de verdachte] gevoerde verweer, kort samengevat inhoudende dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel [moet worden] afgewezen omdat behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek of afdeling in het kader van de bijzondere voorwaarden bij die voorwaardelijke ISD-maatregel de voorkeur verdient, althans doordat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen het genoemde verweer, zoals dat in hoger beroep is herhaald en aangevuld.”
3.2
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de toewijzing door het hof van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel onvoldoende met redenen is omkleed, omdat de rechtbank en het hof ten onrechte geen aandacht hebben besteed aan de mogelijkheid van een klinische behandeling in/op een forensisch psychiatrische kliniek of afdeling (hierna: FPK/FPA).
3.3
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 5 oktober 2022 houdt het volgende in:
“Verdachte:
(…) Ik wilde in de kliniek blijven. Ik wilde ook dat de reclassering hier vandaag aanwezig zou zijn. De reclassering wilde niet meewerken en zijn er problemen op problemen gekomen. Met het plegen van deze feiten wilde ik inderdaad bijna soort van weer opgenomen worden. U vraagt mij wat ik van het advies van de reclassering vind en dat zij een ISD-maatregel adviseert. Dat vind ik onacceptabel. Ik was al opgenomen. Ik heb absoluut hulp nodig maar de reclassering in [plaats] staat voor mij klaar. In 2017 is er door de rechter al agressietraining opgelegd. Dat is eigenlijk het enige dat nodig is, en hulp bij mijn financiën. Mijn oma, tante en neef waren overleden. U vraagt mij of ik hulp nodig heb bij het werken en omgaan van dit soort tegenslagen. Nee, ik heb daar de afgelopen maanden al genoeg over nagedacht. U zegt mij dat de reclassering dat anders ziet en dat mijn gedrag niet verandert. Die vrouw kent mij niet. Zij haalt informatie over mij uit een computer. Ik ben bijna drie jaar niet met de politie in aanraking geweest. Het is niet dat ik nog steeds een veelpleger ben. Het plegen van diefstallen enzovoorts is allang voorbij. U zegt mij dat de reclassering zegt dat een echte gedragsverandering nodig is voor mij en voor de maatschappij. Dat hele advies is verschrikkelijk. U zegt mij dat het lijkt alsof de twee voorwaardelijke ISD-maatregelen niet hebben gewerkt. Die hebben wel gewerkt. In het begin had ik geen bijzondere voorwaarden en bij [D] zat ik niet op mijn plek. De rechtbank heeft toen opdracht gegeven voor opname in een kliniek. Eén dag daarvoor werd ik opgepakt.
De voorzitter merkt op dat het lijkt alsof aan de wettelijke criteria voor oplegging van een ISD-maatregel wordt voldaan.
De raadsman:
Dat zie ik anders. Volgens de Hoge Raad is het een ultimum remedium en moet ook eerst het voorwaardelijke gedeelte ten uitvoer zijn gelegd.
Verdachte:
Ik gedraag mij netjes in de gevangenis, ik tolk enzovoorts. Ik vind het heel erg dat er vandaag niemand van de reclassering is hier. Ik kan mij bij de reclassering in [plaats] melden en blijven melden als de rechtbank daar opdracht voor geeft. Dat staat ook in mijn laatste vonnis. Ik ben niet financieel afhankelijk meer, ik heb een geldig identiteitsbewijs en mijn spullen terug. Ik ga wonen bij mijn vriendin in [plaats] . Ik ben nu ongeveer negen maanden met haar samen. Mijn vriendin is 33 jaar en heeft twee kleine kinderen. Zij weet alles van mij en vindt ook dat ik hulp nodig heb. Ik ga werk zoeken. Er is nu sprake van verbeterde omstandigheden, ik weet zeker dat het mij nu wel lukt. De reclassering in [plaats] werkt ook mee. Ik heb met hen gesproken in de gevangenis. In maart was ik ook al samen met mijn vriendin. Dat weerhield mij toen niet van het plegen van de feiten omdat ik toen naar mijn oom en tante wilde gaan en de deur werd dichtgedaan. Dat was ook in die periode, ik weet niet precies wanneer maar er waren ook agenten bij toen.”
3.4
De raadsman in eerste aanleg heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 5 oktober 2022 op die zitting gepleit overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnota. Over de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregelen bevat de pleitnota de volgende aantekeningen (met weglating van voetnoten):
“3.2 Voor oplegging van een ISD-maatregel is noodzakelijk dat aan zowel de
hardeals
zachtecriteria is voldaan. Cliënt voldoet aan de
zachtecriteria die worden gesteld in de Richtlijn van het OM. Aan de
criteriauit art. 38m Sr voldoet cliënt echter niet.
3.3
Uit sub 2 van dat artikel volgt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit, ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd,
het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelenen er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
3.4
In dit geval zijn de feiten niet begaan na tenuitvoerlegging van de opgelegde straf of maatregelen. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt immers dat hiermee de
volledigetenuitvoerlegging van een straf wordt bedoeld. Zo dient in het geval van een deels voorwaardelijk opgelegde straf, ook het voorwaardelijk opgelegde gedeelte ten uitvoer te zijn gelegd, wil deze
meetellenals een veroordeling in de zin van art. 38m Sr.
3.5
l.c.betekent dit dat, gerekend vanaf de ten laste gelegde datum 15 maart 2022, sprake is van één in aanmerking komende veroordeling. Te weten, die van 18 mei 2018 (parketnummer 02-800114-18) waarbij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is opgelegd. De vier zaken die gaan over de vorderingen tot tenuitvoerlegging die vandaag worden behandeld, kunnen zoals volgt uit voornoemde rechtspraak niet worden meegerekend.
3.6
Wat de verdediging betreft, bestaat er in de hoofdzaak derhalve geen mogelijkheid een ISD-maatregel op te leggen. Toch zou oplegging van een ISD-maatregel aan de orde kunnen zijn in verband met de vordering TUL van twee voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregelen. Daarom zal ik eerst bespreken waarom deze vorderingen – hoewel cliënt op meerdere momenten in de fout is gegaan – niet toegewezen moeten worden.
3.7
Zoals bij uw rechtbank bekend, bestaat er een essentieel onderscheid tussen oplegging van een straf of een maatregel. Daarbij heeft een straf een punitief karakter en is de maatregel bijvoorbeeld gericht op herstel of op beveiliging van de maatschappij, maar bovenal op resocialisatie. Hierbij heeft de ISD-maatregel te gelden als
ultimum remedium. Tenuitvoerlegging van de maatregel moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Derhalve moet worden beoordeeld of gedragsverandering niet op andere wijze tot stand kan worden gebracht.
3.8
De reclassering is hier stellig over en meent dat oplegging noodzakelijk is. In haar rapportage stelt zij dat 'eerdere gevangenisstraffen, ambulante behandeling, reclasseringstoezichten of andere justitiële maatregelen niet hebben geleid tot blijvende gedragsverandering.' Zij komt dan ook tot de conclusie dat een ISD-maatregel de enige resterende oplossing is.
3.9
Door uw rechtbank is aan de reclassering in een eerder stadium van deze strafzaak opdracht gegeven om
'met open blik' te rapporteren. De verdediging stelt zich op het standpunt dat aan deze opdracht onvoldoende uitvoering is gegeven. Zo is in de rapportage niet beschreven waarom andere maatregelen geen aanvaardbaar alternatief opleveren. Dit, terwijl het rapport daar wel degelijk aanwijzingen voor geeft. Zo wordt in het kopje '
Psychosociaal functioneren' geciteerd uit een diagnosestelling van het [F] van [E] van maart 2022. Daarin wordt beschreven dat sprake is van multi-problematiek op zowel functionerend als diagnostisch niveau. De conclusie die volgt is "dat de kaders binnen een reguliere psychiatrische afdeling te beperkt zijn voor zijn problematiek waar er weinig kans voor slagen is. De langere adem en forensisch kaders
binnen een FPAzijn in onze mening beter passend om de patiënt succesvol te kunnen behandelen, verder uitgebreid te onderzoeken (lichamelijk en geestelijk) en om een nazorgtraject op te starten.” (…)
3.1
Dat opname in een FPA door de reclassering ook maar is overwogen, volgt niet uit het reclasseringsrapport. Dit gegeven, maar ook de wijze waarop de reclassering zich in het traject van de voorlopige hechtenis van cliënt heeft opgesteld, waarbij zij voor lange tijd niet bereid leek te zijn om te rapporteren over cliënt, sterken de verdediging in de overtuiging dat in de rapportage is geredeneerd naar een conclusie. Namelijk: oplegging van de ISD-maatregel en anders niets.
3.11
Door op deze wijze te rapporteren wordt het uw rechtbank ook wel erg moeilijk gemaakt om géén ISD-maatregel op te leggen. Immers, informatie over andere mogelijkheden, zoals opname op een FPA of FPK ontbreekt, nu de ISD-maatregel als enig aanvaardbare afdoening wordt gepresenteerd. Wat mij betreft wordt daarmee aan cliënt door de reclassering geen eerlijke kans geboden.
3.12
Echter, een aanvaardbaar alternatief voor tenuitvoerlegging is wel degelijk voorhanden. In de zojuist besproken diagnosestelling van [E] is dit al beschreven: een langdurige klinische opname in een FPA of FPK. In uw beslissing van 18 februari 2022, waarbij eveneens de TUL van de ISD-maatregel werd gevorderd, heeft uw rechtbank al overeenkomstig overwogen.
3.13
Aan de motivatie om tot gedragsverandering te komen is sinds die zitting op 18 februari niets veranderd: hij is gemotiveerd zich te committeren aan een langdurige behandelverplichting. Hij geeft aan dat hij wil komen tot structurele gedragsverandering en begrijpt dat hij daar intensief bij moet worden geholpen.
3.14
Uiteindelijk zou het om deze gedragsverandering moeten gaan die – in de ogen van de verdediging – ook kan worden bereikt door een langdurige behandeling in een kliniek. Daarvoor is een ISD-maatregel niet noodzakelijk en wellicht zelfs wel contraproductief. De eerder opgelegde onvoorwaardelijk ISD-maatregel, waarbij cliënt niet langdurig klinisch is opgenomen, heeft uiteindelijk namelijk niet tot recidivevermindering geleid. Het ligt dan ook in de rede dat het hoofdbestanddeel van de maatregel bij een nieuwe onvoorwaardelijke oplegging alsnog een langdurige opname zal zijn.
3.15
Zoals bij uw rechtbank waarschijnlijk bekend, beslaat de extramurale fase, zoals een dergelijke opname, het tweede gedeelte van de tenuitvoerlegging ISD-maatregel. Daarmee wordt pas aangevangen na ongeveer de helft van de maatregel. In het eerste gedeelte, de intramurale fase, lijkt de invulling van de maatregel echter vaak op een kale gevangenisstraf waarbij behandeling vaak nauwelijks van de grond komt.
3.16
Het primaire voorstel van de verdediging is dan ook om dit eerste gedeelte van de maatregel over te slaan, door geen ISD-maatregel, maar een gevangenisstraf op te leggen voor de bewijsbare feiten. Daarnaast kunnen de twee vorderingen TUL worden toegewezen, waarbij 26 en 7 dagen gevangenisstraf worden gevorderd. De vorderingen die de ISD-maatregel betreffen dienen afgewezen te worden.
3.17
Dit zou betekenen dat cliënt in elk geval nog in detentie zal verblijven voor de duur van 33 dagen, alsmede de dagen die worden opgelegd die de duur van de voorlopige hechtenis overschrijden. Bij vrijlating herleven de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregelen met een proeftijd tot 31 mei 2024. In de bijzondere voorwaarden is opgenomen dat [verdachte] zich laat behandelen door [A] (of een soortgelijke zorgverlener). Hierdoor kan hij met die titel
directbij vrijlating in een dergelijke instelling worden geplaatst. Dat lijkt mij ook noodzakelijk. Het is dan wel zaak voor de reclassering om hem direct aan te melden zodra het vonnis onherroepelijk is, zodat [verdachte] vanuit detentie direct in een kliniek terecht kan.
3.18
Door deze oplossing wordt voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Het voldoet eveneens aan het beveiligingsbelang van de maatschappij. Cliënt is namelijk al vanaf maart dit jaar van straat. Indien hij aansluitend aan zijn uit te zitten straf langdurig klinisch wordt behandeld, betekent dit dat hij zich circa twee jaar niet vrijelijk in de maatschappij zal kunnen begeven. Dit staat gelijk aan oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, maar dan zonder het eerste intramurale gedeelte. Daarmee biedt deze oplossing een aanvaardbaar alternatief voor tenuitvoerlegging van de ISD-maatregelen.
3.19
De verdediging begrijpt dat deze oplossing wellicht onconventioneel is. Het houdt echter wel rekening met zowel de belangen van de maatschappij bij beveiliging als met de belangen van cliënt. Het is dan aan [verdachte] om te bewijzen dat zijn motivatie oprecht is.
3.2
Subsidiair, indien uw rechtbank toch besluit tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel, verzoek ik voor de ten laste gelegde feiten geen straf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt. Dit is, gelet op het doel van de maatregel, alsmede gelet op de juridische onmogelijkheid om oplegging van de maatregel normaliter te combineren met een straf, niet opportuun. Ook verzoek ik in dit geval – om gelijke redenen – de vorderingen TUL (26 en 7 dagen gevangenisstraf) af te wijzen. Daarbij verwijs ik naar een uitspraak van uw rechtbank van dit jaar, waarin vergelijkbaar is geoordeeld.”
3.5
In het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 5 oktober 2022 is over het op die zitting gehouden pleidooi van de raadsman nog het volgende te lezen:
“(…) In aanvulling op punt 3.9 merkt de raadsman op dat in het proces-verbaal van 20 juni 2022 is opgenomen dat de mogelijkheden van een klinische opname moeten worden onderzocht en de reclassering met open blik moet rapporteren. (…)
De voorzitter vraagt de raadsman of zij het goed begrijpt dat de klinische opname dan aan moet sluiten aan de detentie van verdachte en of dit in de praktijk ook haalbaar is.
De raadsman:
Ja, dat klopt en ik denk ook dat dat haalbaar is. Als het vonnis onherroepelijk is kan de reclassering ook kijken naar FPA’s.
De officier van justitie wordt in de gelegenheid gesteld in repliek te reageren en voert aan:
Ik wil kort reageren op de voorstellen van de raadsman tot afdoening van de zaak en alternatieven voor de ISD-maatregel. Die zienswijze is door de verdediging al eerder naar voren gebracht. Ik heb u zojuist voorgehouden dat verdachte al een allerlaatste kans van uw rechtbank heeft gehad. Ik wil in dat kader ook nog wijzen op het advies van de reclassering van februari dit jaar. Daarin zegt de reclassering dat de eerdere wijziging van de bijzondere voorwaarden niet toereikend is gebleken: geen enkele behandelafspraak is nagekomen, het is niet mogelijk nieuwe diagnostiek te behandelen, de problematiek is dusdanig dat het niet binnen een ambulante setting is te behandelen, verdachte is niet medicatiegetrouw en zoekt regelmatig grenzen op. De reclassering ziet geen mogelijkheden om bij verdachte aan gedragsverandering te werken. Ik begrijp de raadsman maar als dit soort deskundige mensen dit zegt dan moet dat zwaarder wegen.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld in dupliek te reageren en voert aan:
Dat is juist het grote verschil: de situatie toen en nu. Er is nu wel sprake van een gestructureerde omgeving waarbij cliënt ook minder de keuze heeft om zich niet aan afspraken te houden. Een dwangkader maakt het aanzienlijk lastiger om minder te doen. Daarom zou juist directe opname binnen een FPA haalbaar kunnen zijn. Daar moet serieus naar worden gekeken.”
3.6
Het door het hof deels bevestigde vonnis van de rechtbank houdt het volgende in (met weglating van voetnoot):

6. De strafoplegging
(…)
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat het opleggen van een ISD-maatregel niet mogelijk is omdat niet wordt voldaan aan de criteria opgenomen in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op te leggen en hem in het kader van een voorwaardelijk strafdeel langdurig in een kliniek te laten opnemen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
(…)
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit naar voren komt dat hij voorafgaand aan het begaan van de bewezen verklaarde feiten herhaaldelijk is veroordeeld ter zake van gewelds- en vermogensdelicten, onder meer tot onvoorwaardelijke en voorwaardelijke gevangenisstraffen en een voorwaardelijke ISD-maatregel. Bij deze laatste moest verdachte zich houden aan bijzondere voorwaarden zoals het onderhouden van contact met de reclassering, behandeling in een kliniek voor de behandeling van zijn drugsverslaving, meewerken aan een diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen door [A] of een soortgelijke zorgverlener en gedragsinterventie gericht op agressieregulatie. Deze veroordelingen en interventies hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapporten die over verdachte zijn opgemaakt. Hierin komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van langdurige verslavingsproblematiek (cocaïne en alcoholmisbruik) en delictgedrag. Er is meermalen tevergeefs behandeling ingezet teneinde terugval te voorkomen. Tevens toont verdachte zorgmijdend gedrag. Daarnaast is er op geen enkel leefgebied (woning, inkomen, dagbesteding, sociaal netwerk en financiën) sprake van stabiliteit, waardoor het risico op recidive als hoog wordt ingeschat.
De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om met verdachte via een regulier contact dat is gekoppeld aan bijzondere voorwaarden aan gedragsverandering te werken. De reclassering adviseert daarom om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen dan wel om de eveneens aanhangige voorwaardelijke ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Vanuit een onvoorwaardelijk ISD-kader kan diagnostiek plaatsvinden en kan verdachte aangemeld worden voor een klinische behandeling.
Mogelijkheid opleggen ISD-maatregel
Gelet op het advies van de reclassering en de omstandigheden zoals die hierboven zijn omschreven, is de rechtbank van oordeel dat een ingrijpende interventie in het leven van verdachte noodzakelijk is, waarbij gedurende geruime tijd de mogelijkheid bestaat om verschillende interventies in te zetten waardoor verdachte zijn leven weer op orde krijgt en de maatschappij in afdoende mate wordt beschermd. De door de reclassering geadviseerde ISD-maatregel acht de rechtbank in dat kader passend aangezien er in het verleden diverse straffen en vormen van begeleiding en behandeling aan hem zijn opgelegd en de rechtbank een minder vergaande sanctie niet reëel acht. Met de verdediging moet de rechtbank echter vaststellen dat een ISD-maatregel niet kan worden opgelegd nu er niet voldaan wordt aan alle criteria opgesomd in artikel 38m Sr. Uit het eerste lid, onder 2, van dit artikel volgt immers dat de verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf moet zijn veroordeeld en het nieuwe feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregel. Gebleken is dat het voorwaardelijke deel van een aantal van de in de afgelopen vijf jaar opgelegde straffen niet ten uitvoer is gelegd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020 [ECLI:NL:HR:2020:2028,
NJ2021/217, m.nt. J.M. ten Voorde] volgt dat dit, wil voldaan zijn aan de criteria van artikel 38m Sr, wel het geval moet zijn. Gelet hierop zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte opleggen.
De vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 02-228373-20
De rechtbank overweegt dat verdachte eerder een voorwaardelijk ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen waarvan thans de tenuitvoerlegging wordt gevorderd. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop ligt de vordering van de officier van justitie voor toewijzing gereed en de rechtbank zal hier ook toe overgaan. Zij overweegt daartoe als volgt.
Een ISD-maatregel is bedoeld voor actieve veelplegers die ondanks eerdere strafrechtelijke interventies zeer frequent blijven recidiveren. De maatregel is ultimum remedium in een in zwaarte oplopende reeks van strafrechtelijke interventies. Voordat deze maatregel in beeld komt, moet verdachte alle – reële – kansen aangereikt hebben gekregen om een einde te kunnen maken aan zijn recidive. Uit het hiervoor overwogene volgt dat eerdere op gedragsverandering gerichte inspanningen voor verdachte op niets zijn uitgelopen. Voorts blijkt uit de beslissing van de rechtbank op een eerdere vordering tenuitvoerlegging van het onderhavige voorwaardelijke strafdeel dat de rechtbank hem een allerlaatste kans heeft willen geven om zijn leven op orde te krijgen en niet opnieuw te recidiveren. Deze niets aan duidelijkheid over te laten waarschuwing heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw de fout in te gaan Ten slotte ziet de rechtbank in de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om anders te beslissen.”
3.7
Het dictum van het door het hof deels bevestigde vonnis houdt onder meer in:

10 De beslissing
De rechtbank:
(…)
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 14 december 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-228373-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten:
een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;”
3.8
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2023 houdt het volgende in:
“De voorzitter houdt kort de stukken voor van de zaak voor zover betrekking hebbend op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en deelt mede:
Uit de documentatie de verdachte betreffend volgt dat hij eerder een ISD-maatregel heeft opgelegd gekregen, die is geëindigd op 13 juni 2020. Het laatst ontvangen bericht is van [betrokkene 1] , reclasseringsmedewerker, d.d. 19 oktober 2023, dat vanmorgen is ontvangen en een korte update betreft. Aan de verdachte is uitgelegd waarom de reclassering nog steeds achter een ISD-maatregel staat en hierop reageerde de verdachte niet boos, maar ook niet instemmend. De verdachte verblijft momenteel bij zijn moeder en heeft een postadres en daklozenuitkering aangevraagd. Eerder is op 17 oktober 2023 van de reclassering bericht ontvangen waarin is gemeld dat de verdachte met ingang van 11 oktober 2023 in vrijheid is gesteld. Uit een reclasseringsadvies d.d. 17 augustus 2022 volgt dat de eerder opgelegde ISD-maatregel voortijdig is beëindigd, omdat de verdachte zich niet hield aan de voorwaarden.
Uw cliënt is pas onlangs in vrijheid gesteld, hij verblijft bij zijn moeder. Uit het voortgangsverslag van de reclassering van 17 oktober 2023 volgt dat in juli 2023 met de reclassering contact is opgenomen met de vraag of een langdurige klinische opname voor de verdachte kon worden geregeld, omdat hij daarvoor gemotiveerd zou zijn en dat wanneer de verdachte medio oktober 2023 in vrijheid zal worden gesteld dan de bijzondere voorwaarden in het voorwaardelijk ISD-kader weer gelden. Medewerkers van de reclassering waren in de veronderstelling dat dit het enige kader was dat de verdachte nog zou hebben na detentie. De reclassering wordt later pas duidelijk dat hoger beroep loopt tegen de eerder opgelegde ISD-maatregel. Het hof begrijpt dat ze anders de moeite niet hadden gedaan. Er is verdiepingsdiagnostiek aangevraagd. [betrokkene 2] , GZ-psycholoog, geeft aan dat een langdurig – langer dan een jaar – klinisch traject noodzakelijk is en er voldoende aanwijzingen zijn voor een langdurige forensische klinische opname met een nazorgtraject om te trachten tot gedragsverandering te komen. Zodra de verdachte meer vrijheden heeft, valt hij terug in middelengebruik en verhoogt de kans op nieuwe delicten sterk. Op basis van deze diagnostiek is de verdachte aangemeld bij Stevig. Daar is twijfel over de motivatie van de verdachte ten aanzien van de klinische opname. Het is niet duidelijk wat er verder is gebeurd. Gelet op de vele kansen die niet tot resultaat hebben geleid en de twijfel over de motivatie van de verdachte is de reclassering van mening dat een klinische opname met daarbij een passend nazorgtraject door middel van een ISD-kader het meest passend is voor de verdachte. Het is jammer dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen. Waarom heeft hij moeite met het opleggen van een ISD-maatregel?
De raadsvrouw antwoordt:
Hij heeft een eerdere ervaring met een ISD-maatregel. Dit heeft niets opgeleverd. Hij kijkt hier negatief op terug. Het heeft weer niet geholpen, dat heeft hij in gedachten. Het is jammer, want hij heeft behandeling en hulp nodig. Dat wil hij ook. Het is niet van de grond kunnen komen. Daarom heb ik met de reclassering contact opgenomen. Ik wist dat de einddatum er aan zat te komen. Ik heb uitgelegd wat de status was. Na detentie herleven de voorwaarden weer. Ik heb gevraagd of er een aanmelding kan komen zodat mijn cliënt vanuit de penitentiaire inrichting naar de kliniek kan. Ik was verbaasd over de inhoud van het voortgangsverslag. Mij is medegedeeld dat het was afgewezen, omdat de opnameperiode te kort was. Dat had te maken met de proeftijd die loopt tot mei 2024. Voor een langdurige klinische opname is die periode te kort. Dat is heel jammer, want hij stond in oktober buiten en toen was er niets geregeld. Hij heeft meteen contact opgenomen met de reclassering en geprobeerd een uitkering te krijgen.
De voorzitter deelt mede:
In het dossier is aangetroffen de beslissing van de rechtbank van 18 februari 2022 waarnaar u heeft verwezen, waarbij de vordering tot tenuitvoerlegging is afgewezen. Ook is aangetroffen een diagnostisch onderzoek uit juli 2021, een reclasseringsadvies van 29 maart 2022 voor de raadkamer, een retourzending opdracht reclasseringsadvies van 11 juli 2022, alsmede een advies d.d. 17 augustus 2022 over het verloop van de ISD-maatregel, zijn verblijf in de [B] verbonden aan [C] en daarna bij [D] . De verdachte is als gemotiveerd ervaren, maar tijdens behandelingen wordt zijn motivatie steeds minder en haakt hij af. Er is een schorsingsadvies van 18 augustus 2022 en een voortijdige negatieve beëindiging toezicht d.d. 5 december 2022. Toezicht is niet uitvoerbaar, omdat ze niet weten waar hij is. Er is sprake van middelengebruik. Na 15 november 2022 zijn er meerdere gebeurtenissen, GHB-gebruik en diverse contacten met de politie. De conclusie is dan dat de verdachte zijn eigen plan blijft trekken en zich niet begeleidbaar opstelt. In de reclasseringsrapportages van 13 december 2022 en 13 januari 2023 wordt dezelfde conclusie getrokken. Het is zorgwekkend, er zijn geen aanwijzingen voor verandering. Het advies is een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. In de rapportage van 13 januari 2023 is beschreven dat de toezichthouder aangeeft dat de verdachte van goede wil is, maar dat de onmacht te groot is, dat een strikt kader – zoals de ISD-maatregel – nodig is en dat de IFZ, verantwoordelijk voor de klinische plaatsingen, liever niet wil indiceren voor een klinische plaatsing gelet op eerdere opnames. De verwachting is dat de verdachte niet geaccepteerd zal worden gelet op de eerdere ervaringen.”
3.9
De raadsvrouw heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2023 op die zitting gepleit overeenkomstig haar aan het hof overgelegde en aan het proces-verbaal van die zitting gehechte pleitnota. Over de strafmaat en de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregelen bevat de pleitnota de volgende aantekeningen (met weglating van voetnoten):
“3.1 In de zaak met parketnummer 02/068154-22 is aan cliënt een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van acht maanden. Cliënt heeft deze acht maanden inmiddels uitgezeten. In de zaak met parketnummer 01/296389-22 is aan cliënt een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twee weken.
3.2
In eerste aanleg hebben beide rechtbanken de tenuitvoerlegging bevolen van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel met parketnummer 02/228373-20. Cliënt kan zich hiermee niet verenigen.
3.3
Hij realiseert zich terdege dat aan de formele voorwaarden voor tenuitvoerlegging is voldaan. Het is desalniettemin zijn uitdrukkelijke wens dat de voorwaardelijke ISD-maatregelen
nietten uitvoer worden gelegd. Cliënt stelt zich bovendien op het standpunt dat zijn persoonlijke omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
3.4
Er bestaat een essentieel onderscheid tussen een straf en een maatregel. Een straf heeft een punitief karakter en een maatregel is bijvoorbeeld gericht op herstel of op beveiliging van de maatschappij, maar bovenal op resocialisatie. De ISD-maatregel is erg ingrijpend en dient dan ook te gelden als ultimum remedium. Tenuitvoerlegging van de maatregel moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Om die reden moet worden beoordeeld of gedragsverandering niet op andere wijze tot stand kan worden gebracht.
3.5
De reclassering stelt zich op het standpunt dat oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. Het reclasseringsrapport van 17 augustus 2022 geeft volgens de verdediging echter aanleiding voor een alternatief, namelijk een langdurige opname in een FPA of FPK. In een beslissing van 18 februari 2022, waarbij eveneens de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel werd gevorderd, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant al overeenkomstig overwogen.
3.6
In voornoemd reclasseringsrapport wordt onder het kopje 'Psychosociaal functioneren' geciteerd uit een diagnosestelling van het [F] van [E] van maart 2022. Daarin wordt beschreven dat er sprake is van multi-problematiek op zowel functionerend als op diagnostisch niveau. De conclusie die volgt is “
dat de kaders binnen een reguliere psychiatrische afdeling te beperkt zijn voor zijn problematiek waar er weinig kans voor slagen is. De langere adem en forensische kaders binnen een FPA zijn in onze mening beter passend om de patiënt succesvol te kunnen behandelen, verder uitgebreid te onderzoeken (lichamelijk en geestelijk) en om een nazorgtraject op te starten.
3.7
Alhoewel de diagnostiek inmiddels ruim anderhalf jaar oud is, is deze nog steeds actueel. Tot op [de] dag van vandaag is de problematiek van cliënt namelijk onbehandeld gebleven. Ook uit het voortgangsverslag van 17 oktober 2023 blijkt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een langdurig klinisch traject.
3.8
Aan de motivatie van cliënt om tot gedragsverandering te komen is tot op de dag van vandaag niets veranderd: hij is gemotiveerd zich in te zetten voor een langdurige behandelverplichting. Cliënt geeft aan dat hij wil komen tot structurele gedragsverandering en begrijpt dat hij daar intensief bij moet worden geholpen.
3.9
Edelgrootachtbaar college, deze gedragsverandering kan ook worden bereikt door een langdurige behandeling in een kliniek. Daarvoor is een ISD-maatregel niet noodzakelijk en misschien zelfs wel contraproductief. De eerder opgelegde onvoorwaardelijke ISD-maatregel – waarbij cliënt niet langdurig klinisch is opgenomen – heeft uiteindelijk namelijk niet tot recidivevermindering geleid. Het ligt dan ook in de rede dat het hoofdbestanddeel van de maatregel nu alsnog een langdurige opname zal zijn.
3.1
Maar de extramurale fase van de ISD-maatregel – zoals een dergelijke opname – vindt pas plaats in het tweede gedeelte van de tenuitvoerlegging. Daarmee wordt aangevangen na ongeveer de helft van de maatregel. In het eerste gedeelte, de intramurale fase, lijkt de invulling van de maatregel echter op een kale gevangenisstraf waarbij behandeling vaak nauwelijks van de grond komt.
3.11
In dit kader wordt verwezen naar een onderzoek van Onderzoeksinstituut IVO. Er wordt geconstateerd dat met name het aspect van de ISD-maatregel waarbij de betrokkene de nodige individuele zorg dient te worden geboden, nog niet goed uit de verf komt.
3.12
Het voorstel van de verdediging is dan ook om het eerste gedeelte van de ISD-maatregel over te slaan, door de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Client is op 11 oktober in vrijheid gesteld en de bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de voorwaardelijke ISD-maatregel zijn dan ook weer van kracht. Cliënt heeft zich al gemeld bij de reclassering en de proeftijd loopt op dit moment tot 31 mei 2024. In de bijzondere voorwaarden is opgenomen dat cliënt zich laat behandelen door FPK 't Dok (of een soortgelijke zorgverlener). Met die titel kan hij in een dergelijke instelling worden geplaatst.
3.13
Ik heb afgelopen zomer contact opgenomen met de reclassering en verzocht of cliënt alvast voor een kliniek kon worden aangemeld, in de hoop dat hij direct na zijn invrijheidstelling op 11 oktober kon worden opgenomen. De reclassering heeft echter laten weten dat de resterende periode van het toezicht hiervoor te kort was. Het toezicht in de zaak met parketnummer 02/228373-20 loopt tot mei 2024. De aanmelding is afgewezen.
3.14
De verdediging stelt dan ook voor om de proeftijd in de zaak met parketnummer 02/228373-20 te verlengen. Op die manier wordt de looptijd van het toezicht verlengd en kan cliënt alsnog worden opgenomen in een kliniek. Nu cliënt op deze manier veel sneller aan behandeling toe zal komen, verdient dit de voorkeur boven toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Op deze manier wordt bovendien voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit en het beveiligingsbelang van de maatschappij. Indien cliënt langdurig klinisch wordt behandeld, betekent dit dat hij zich in ieder geval voor de duur van de klinische opname niet vrijelijk in de maatschappij zal kunnen begeven. Dit staat gelijk aan oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, maar dan zonder het eerste intramurale gedeelte. Daarmee biedt deze oplossing een aanvaardbaar alternatief voor tenuitvoerlegging van de ISD-maatregelen, waarop – zoals uit voornoemd onderzoek blijkt – wel het een en ander is aan te merken.
3.15
Kortom, ik vraag u dan ook om de vorderingen tenuitvoerlegging met parketnummers 02/228373-20 en 02-800620-16 af te wijzen en de proeftijd in de zaak met parketnummer 02/228373-20 te verlengen.
3.16
De verdediging begrijpt dat deze oplossing wellicht onconventioneel is. Het houdt echter wel rekening met zowel de belangen van de maatschappij bij beveiliging als met de belangen van cliënt. Het is vervolgens aan cliënt om te bewijzen dat zijn motivatie oprecht is.
3.17
Mocht u verlenging van de proeftijd niet aan de orde achten, dan bestaat nog de mogelijkheid om in de onderhavige strafzaken een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van een langdurige klinische opname. Zo kan er een nieuw kader met een nieuwe proeftijd worden gecreëerd waarin voor een langdurige klinische opname voldoende tijd en ruimte is.
3.18
Subsidiair, indien uw rechtbank onverhoopt toch besluit tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel, verzoek ik voor de ten laste gelegde feiten geen straf op te leggen die de duur van acht maanden overstijgt. Een hogere gevangenisstraf is, gelet op het doel van de maatregel, alsmede gelet op de juridische onmogelijkheid om oplegging van de maatregel normaliter te combineren met een straf, niet opportuun.”
3.1
Het bestreden arrest houdt het volgende in:

Onderzoek van de zaak
(…) De verdediging heeft van het tenlastegelegde onder 2 en 5 primair vrijspraak bepleit en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het overige tenlastegelegde. Daarnaast is – met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging – het hof verzocht deze af te wijzen, de proeftijd in de zaak met parketnummer 02-228373-20 te verlengen; subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. (…)
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep met aanvulling van de gronden waarop dit berust, met verbeterde lezing van de kwalificatie van het onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde – die gezien de bewezenverklaring een kennelijke misslag bevat – en behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
(…)
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ter zake van de aard en de omvang van de opgelegde sanctie en ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging ziet het hof geen grond om te komen tot een andere beslissing dan de rechtbank.”
Het juridisch kader
3.11
Op grond van art. 6:6:5 lid 1 Sv moeten rechterlijke beslissingen omtrent vorderingen van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde (deels) niet ten uitvoer gelegde straffen of maatregelen als bedoeld in art. 6:6:21 Sv met redenen zijn omkleed. Een bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel moet dus worden gemotiveerd. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat aan die motivering geen al te hoge eisen worden gesteld en dat de rechter kan volstaan met de constatering dat in de proeftijd een strafbaar feit is gepleegd en daarmee de algemene voorwaarde van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf of maatregel niet is nageleefd. Naast de algemene motiveringsverplichting bestaan er bij het geven van een bevel tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf of maatregel geen bijzondere motiveringsvoorschriften, ook niet als met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging door de verdediging verweer is gevoerd. [2] Art. 358 lid 3 Sv en art. 359 lid 2 Sv zijn in art. 6:6:5 Sv niet van overeenkomstige toepassing verklaard. De wet verplicht de rechter dus niet om in te gaan op een voorstel een andere straf(modaliteit) toe te passen. [3]
De bespreking van het middel
3.12
De raadsvrouw heeft in hoger beroep bij pleidooi primair verzocht om afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging en verlenging van de proeftijd in de zaak met het parketnummer 02-228373-20, zodat de looptijd van het reclasseringstoezicht wordt verlengd en de verdachte (alsnog) kan worden opgenomen in/op een FPK of FPA dan wel om oplegging van een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een langdurige opname in/op een FPA of FPK en afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregelen. Subsidiair heeft de raadsvrouw – indien het hof de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregelen zal gelasten – verzocht om oplegging van een straf die de duur van acht maanden niet zal overstijgen. Daartoe is onder meer aangevoerd dat i) de verdachte wil komen tot structurele gedragsverandering, hij begrijpt dat hij daarbij intensief moet worden geholpen en hij gemotiveerd is zich in te zetten voor een langdurige behandelverplichting, ii) de door de verdachte gewenste gedragsverandering kan worden bereikt door een langdurige behandeling in een kliniek, iii) een ISD-maatregel niet noodzakelijk en mogelijk contraproductief is aangezien een eerder onvoorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel zonder klinische opname niet heeft geleid tot vermindering van recidive, iv) een klinische opname binnen de ISD-maatregel pas plaatsvindt in de extramurale fase van de maatregel, terwijl in de intramurale fase een behandeling vaak nauwelijks van de grond komt, v) het reclasseringsrapport van 17 augustus 2022 aanleiding geeft voor een langdurige opname in/op een FPK of FPA en de daarin beschreven problematiek van de verdachte onbehandeld is en dus nog steeds actueel is, vi) uit het voortgangsverslag van 17 oktober 2023 blijkt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een langdurig klinisch traject, vii) plaatsing in het FPK ’t Dok (of een soortgelijke zorgverlener) al als bijzondere voorwaarde is verboden aan een eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel, maar die mogelijkheid niet is benut en inmiddels te weinig proeftijd resteert om die opname alsnog te realiseren en viii) een behandeling in/op een FPA of FPK als bijzondere voorwaarde verbonden aan een deels voorwaardelijke straf voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en het beveiligingsbelang van de maatschappij.
3.13
Uit de door het hof bevestigde strafmotivering blijkt dat het hof de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel heeft gemotiveerd door vast te stellen dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde die was verbonden aan zijn voorwaardelijke veroordeling niet heeft nageleefd. Door aldus te overwegen, heeft het hof zijn beslissing voorzien van de in art. 6:6:5 lid 1 Sv vereiste motivering. Tot een nadere motivering was het hof, ook gelet op hetgeen namens de verdachte ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging is aangevoerd, niet gehouden.
3.14
Overigens heeft het hof – middels de (gedeeltelijke) bevestiging van het vonnis van de rechtbank – in het onderhavige geval wél een nadere motivering gegeven. Het hof heeft namelijk bij het bevelen van de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel het volgende overwogen. Een ISD-maatregel is bedoeld voor actieve veelplegers die ondanks eerdere strafrechtelijke interventies zeer frequent blijven recidiveren. De maatregel is ultimum remedium in een in zwaarte oplopende reeks van strafrechtelijke interventies. Voordat deze maatregel in beeld komt, moet verdachte alle – reële – kansen aangereikt hebben gekregen om een einde te kunnen maken aan zijn recidive. Eerdere op gedragsverandering gerichte inspanningen voor verdachte zijn op niets uitgelopen. Voorts blijkt uit de beslissing van de rechtbank op een eerdere vordering tenuitvoerlegging van het onderhavige voorwaardelijke strafdeel dat de rechtbank hem een allerlaatste kans heeft willen geven om zijn leven op orde te krijgen en niet opnieuw te recidiveren. Deze niets aan duidelijkheid over te laten waarschuwing heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden opnieuw de fout in te gaan Ten slotte ziet het hof in de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om anders te beslissen. Gelet daarop heeft het hof niet onbegrijpelijk geen mogelijkheden gezien voor een nieuw reclasseringstoezicht met een klinische behandeling in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf, zoals door de raadsvrouw is bepleit.

4.Slotsom

4.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.De kwalificatie van het onder 1, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde luidt respectievelijk: “diefstal”, “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd”, “poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd” en “poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak”.
2.HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5582,
3.Vgl. F.W. Bleichrodt,