In deze zaak gaat het om de betekening van een dagvaarding in hoger beroep aan een niet-gedetineerde verdachte die niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De verdachte, geboren in 1972, was eerder door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren. Na het instellen van hoger beroep op 9 augustus 2021, werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep niet tijdig was ingesteld. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld dat zich richt op de geldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep.
De kern van het geschil betreft de vraag of de dagvaarding rechtsgeldig is betekend. De verdachte had in zijn brief voor het instellen van hoger beroep een adres opgegeven, maar het hof ging ervan uit dat de dagvaarding was betekend op een ander adres. De advocaat betoogde dat de dagvaarding niet op het juiste adres was aangeboden, wat volgens de wet vereist is wanneer de verdachte niet is ingeschreven in de BRP. De Hoge Raad oordeelt dat de betekening niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, omdat de dagvaarding niet is aangeboden op het adres dat de verdachte had opgegeven.
De conclusie van de procureur-generaal is dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en dat de dagvaarding in hoger beroep nietig moet worden verklaard. Dit oordeel is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering, die bepalen hoe de betekening van gerechtelijke mededelingen moet plaatsvinden. De Hoge Raad zal de zaak verder behandelen na 3 juni 2024, waarbij opgemerkt wordt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden.