ECLI:NL:PHR:2025:74

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
22/02031
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van dagvaarding in hoger beroep bij niet-gedetineerde verdachte zonder inschrijving in BRP

In deze zaak gaat het om de betekening van een dagvaarding in hoger beroep aan een niet-gedetineerde verdachte die niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De verdachte, geboren in 1972, was eerder door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren. Na het instellen van hoger beroep op 9 augustus 2021, werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep niet tijdig was ingesteld. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld dat zich richt op de geldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep.

De kern van het geschil betreft de vraag of de dagvaarding rechtsgeldig is betekend. De verdachte had in zijn brief voor het instellen van hoger beroep een adres opgegeven, maar het hof ging ervan uit dat de dagvaarding was betekend op een ander adres. De advocaat betoogde dat de dagvaarding niet op het juiste adres was aangeboden, wat volgens de wet vereist is wanneer de verdachte niet is ingeschreven in de BRP. De Hoge Raad oordeelt dat de betekening niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, omdat de dagvaarding niet is aangeboden op het adres dat de verdachte had opgegeven.

De conclusie van de procureur-generaal is dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en dat de dagvaarding in hoger beroep nietig moet worden verklaard. Dit oordeel is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering, die bepalen hoe de betekening van gerechtelijke mededelingen moet plaatsvinden. De Hoge Raad zal de zaak verder behandelen na 3 juni 2024, waarbij opgemerkt wordt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02031

Zitting21 januari 2025
CONCLUSIE
V.M.A. Sinnige
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 1 april 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat in Eindhoven, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel gaat over de betekening van de dagvaarding in hoger beroep.

Het procesverloop

4. Op 11 februari 2021 heeft de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, de verdachte bij verstek wegens "
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel", veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De verdachte heeft op 9 augustus 2021 door middel van een brief hoger beroep ingesteld. Hij is niet verschenen op de zitting in hoger beroep. Het hof heeft de verdachte vervolgens niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep niet binnen veertien dagen na de einduitspraak van de politierechter is ingesteld.

Het middel

5. Het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend. Er wordt aangevoerd dat uit het arrest niet blijkt waarom het hof heeft aangenomen dat de laatst opgegeven woon-of verblijfplaats [a-straat 1] in [plaats] zou zijn, terwijl uit de stukken, waaronder de brief van de verdachte waarmee hij aangaf hoger beroep te willen instellen en de naar aanleiding daarvan opgemaakte akte rechtsmiddel, slechts valt op te maken dat de verdachte als adres heeft opgegeven [b-straat 1] in [plaats] .

De gedingstukken en het proces-verbaal van de terechtzitting

6. De stukken van het geding houden, voor zover in cassatie voorhanden en voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, het volgende in:
(i) een akte instellen hoger beroep van 9 augustus 2021 tegen het bij verstek gewezen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2021. De akte vermeldt als adres van de verdachte [b-straat 1] in [plaats] ;
(ii) een brief van 29 juli 2021, gehecht aan de akte instellen beroep, waarin de verdachte zijn wens hoger beroep in te stellen kenbaar maakt, met als adres [b-straat 1] in [plaats] ;
(iii) een akte van uitreiking van de dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2022, met als invuldatum 2 februari 2022. De akte is geadresseerd aan de verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande. De akte houdt in dat de gerechtelijke brief is uitgereikt aan een medewerker van het Openbaar Ministerie;
(iv) een akte van uitreiking van de dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2022. De dagvaarding en akte zijn geadresseerd aan de verdachte op het adres [a-straat 1] in [plaats] . De akte houdt in dat geprobeerd is de dagvaarding op 11 februari 2022, op 17 februari 2022 en op 26 februari 2022 uit te reiken, maar dat er niemand aanwezig of bereid was om de brief aan te nemen;
(v) een akte van uitreiking van de dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2022, met als invuldatum 9 maart 2022. De akte is geadresseerd aan de verdachte op het adres [a-straat 1] in [plaats] . Aangekruist is dat de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde niet bekend is. De akte houdt in dat de gerechtelijke brief is uitgereikt aan een medewerker van het Openbaar Ministerie en dat een afschrift is verzonden naar het op de akte vermelde adres;
(vi) een informatiestaat SKDB betreffende de verdachte van 9 maart 2022, die inhoudt dat de verdachte op dat moment niet gedetineerd was, dat zijn BRP-adres met ingang van 22 november 2021 is gewijzigd naar “Vertrokken Onbekend Waarheen” en dat zijn laatst opgegeven woon-of verblijfplaats, met als registratiedatum 26 oktober 2020, [a-straat 1] in [plaats] [1] betrof.
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2022 houdt het volgende in:
“De verdachte genaamd:

[verdachte] .

geboren te [geboorteplaats] ca op [geboortedatum] 1972.
wonende te [postcode] [plaats] [a-straat 1] .
is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
De voorzitter stelt allereerst de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep aan de orde.
De voorzitter deelt mede:
Ik stel vast dat driemaal getracht is de dagvaarding te betekenen aan de [a-straat 1] te [plaats] , echter was daar niemand aanwezig of bereid de akte in ontvangst te nemen. Het achtergelaten afhaal bericht is niet binnen de gestelde termijn opgehaald. Dit betrof het laatst opgegeven woon- of verblijfplaats van de verdachte. De dagvaarding is vervolgens uitgereikt aan een medewerker van het Openbaar Ministerie en is een afschrift naar dat adres gestuurd d.d. 9 maart 2022. Daarnaast is op 2 februari 2022 een akte aan een medewerker aan het Openbaar Ministerie uitgereikt nu de verdachte niet beschikt over een BRP-adres. De betekening heeft op juiste wijze plaatsgevonden.”

De bespreking van het middel

8. Bij de beoordeling van het middel is artikel 36e, lid 1 en 2, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van belang:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
9. Hieruit volgt dat als de niet-gedetineerde verdachte niet staat ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), maar van hem wel een (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend is, uitreiking van de dagvaarding op grond van artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 2°, Sv op dat adres moet plaatsvinden.
10. Kort samengevat komt uit de hiervoor onder 6 genoemde stukken het volgende naar voren. De verdachte stond ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep niet ingeschreven op een adres in de BRP en hij was evenmin gedetineerd. De verdachte heeft in de brief waarmee hij hoger beroep heeft willen doen instellen wel een adres opgegeven, namelijk [b-straat 1] in [plaats] . Dit adres kan redelijkerwijs gelden als (feitelijke) woon- of verblijfplaats van de verdachte in de zin van artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 2°, Sv. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverwegingen 3.17 en 3.24 onder b.). [2] Uit de stukken volgt echter niet dat de dagvaarding in hoger beroep ter uitreiking is aangeboden op dat adres van de verdachte.
11. Gelet op het voorgaande is het oordeel van het hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend door de – na vergeefse aanbieding op het adres [a-straat 1] in [plaats] - uitreiking van de dagvaarding aan een medewerker van het Openbaar Ministerie en de verzending van een afschrift van de dagvaarding naar de [a-straat 1] in [plaats] , onjuist.
12. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de nietigheid van de dagvaarding zelf uitspreken.

Slotsom

13. Het middel slaagt.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven. Voor de volledigheid merk ik wel op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen na 3 juni 2024 en derhalve nadat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, zoals bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, is overschreden.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Uit de informatiestaat wordt niet duidelijk waar en met welke bedoeling de verdachte dat adres heeft opgegeven.
2.Enigszins vergelijkbaar zijn HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3889 en HR 8 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1397.