ECLI:NL:HR:2024:1397

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
22/01147
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van dagvaarding in strafzaak en rechtsgevolgen van niet-naleving van betekeningsvoorschriften

In deze zaak gaat het om de geldigheid van de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg tegen de verdachte, die beschuldigd wordt van mishandeling. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie van de verdachte, die stelt dat de dagvaarding niet op het juiste adres is betekend. De verdachte was ten tijde van de betekening niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en had een adres opgegeven tijdens zijn politieverhoor. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de rechtsgevolgen van niet-naleving van betekeningsvoorschriften. De Hoge Raad oordeelt dat de dagvaarding nietig is, omdat deze niet op het door de verdachte opgegeven adres is betekend. Het hof had ten onrechte geoordeeld dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en verklaart de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg nietig.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01147
Datum8 oktober 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 maart 2022, nummer 23-002343-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.T. Laigsingh, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam is vernietigd, en tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de dagvaarding in eerste aanleg geldig is betekend (uitgereikt). Het klaagt in het bijzonder dat de dagvaarding niet is betekend op het adres dat de verdachte als zijn woon- of verblijfplaats heeft opgegeven tijdens zijn verhoor door de politie en dat het hof ten onrechte is overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2022 houdt onder meer in:
“De verdachte,
opgeroepen als:
[verdachte]
geboren [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats]
[a-straat 1] , [geboorteplaats] ,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R.T. Laigsingh, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart dat de verdachte op de hoogte is van de zitting, maar andere afspraken heeft, en hij door de verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
De raadsman vraagt het woord, krijgt het woord en voert als preliminair verweer:
Mijn cliënt is bij verstek veroordeeld en hij was niet op de hoogte van de zaak. Wij stellen ons op het standpunt dat de inleidende dagvaarding nietig is, nu niet is voldaan aan de vereisten uit artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Mijn cliënt had ten tijde van de zitting in eerste aanleg geen GBA-adres en dus had de dagvaarding verzonden moeten worden naar het door hem tijdens het verhoor opgegeven adres. Nu dit is nagelaten, dient de dagvaarding conform de voorschriften van de artikelen 588 en 588a Sv nietig verklaard te worden en dient de zaak teruggewezen te worden naar eerste aanleg, zodat mijn cliënt twee feitelijke instanties heeft die zijn zaak kunnen beoordelen.
De advocaat-generaal reageert:
Ik heb de aktes voor mij en ik zie dat op het inschrijvingsadres van de verdachte is uitgereikt aan een huisgenoot. Nu geen afschrift naar het opgegeven adres is verzonden, had de zaak aangehouden moeten worden maar er is geen sprake van een nietige dagvaarding.
De raadsheer deelt als beslissing mede dat de dagvaarding in eerste aanleg niet nietig is, de dagvaarding is in overeenstemming met artikel 36g Sv aan de verdachte toegezonden. De zaak had wel door de politierechter aangehouden moeten worden zodat de oproeping had kunnen worden toegezonden aan het bij het eerste verhoor door de verdachte opgegeven adres. De verdachte had echter vandaag kunnen verschijnen om zijn verhaal te doen, maar heeft ervoor gekozen daarvan af te zien. De raadsheer ziet onvoldoende aanleiding de zaak terug te wijzen en deze zal dan ook vandaag inhoudelijk behandeld worden.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- artikel 36e leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
- artikel 36g lid 1 Sv:
“In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
b. indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.”
- artikel 422a lid 1 Sv:
“Indien het gerechtshof van oordeel is dat de dagvaarding in eerste aanleg op een andere grond dan wegens een aan de telastlegging klevend gebrek nietig had behoren te worden verklaard, doet het gerechtshof de zaak zelf af, tenzij terugwijzing naar dezelfde rechtbank door de advocaat-generaal of de verdachte ter terechtzitting is verlangd. Terugwijzing vindt ook zonder uitdrukkelijk gebleken verlangen van de verdachte plaats indien de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is en de dagvaarding om op de terechtzitting in hoger beroep te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.”
2.4.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. Als de niet-gedetineerde verdachte niet staat ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), maar van hem wel een (feitelijke) woon- of verblijfplaats bekend is, moet uitreiking van de dagvaarding op grond van artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 2°, Sv op dat adres plaatsvinden.
2.4.2
Wanneer de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg niet op wettige wijze heeft plaatsgevonden en de verdachte noch zijn raadsman is verschenen op de terechtzitting in eerste aanleg, moet het hof deze dagvaarding in beginsel nietig verklaren, behalve als het op grond van artikel 422a Sv de zaak aan zich houdt. Nietigverklaring van de dagvaarding in eerste aanleg blijft echter achterwege als de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon is betekend en de verdachte of zijn raadsman niet is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep of wanneer daar niet is geklaagd over de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg. Uit de omstandigheid dat door of namens de verdachte in hoger beroep geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid te klagen over het betekeningsverzuim in eerste aanleg, moet immers worden afgeleid dat de verdachte alsnog vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht in eerste aanleg. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverweging 3.29.)
2.4.3
De inhoud van de stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn
,is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5. Kort samengevat volgt daaruit het volgende. De verdachte stond ten tijde van de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg niet ingeschreven op een adres in de BRP en hij was evenmin gedetineerd. De verdachte heeft bij zijn verhoor door de politie wel een adres opgegeven waar hij verblijft. Het in het proces-verbaal van verhoor van de verdachte vermelde adres luidt [a-straat 1] in [geboorteplaats]
.Dit adres kan redelijkerwijs gelden als (feitelijke) woon- of verblijfplaats van de verdachte in de zin van artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 2°, Sv. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverwegingen 3.17 en 3.24 onder b.) Uit de stukken volgt echter niet dat de dagvaarding in eerste aanleg ter uitreiking is aangeboden op dat adres van de verdachte.
2.5.1
Gelet hierop en op wat hiervoor onder 2.4.1 is vooropgesteld, is het kennelijke oordeel van het hof dat de dagvaarding in eerste aanleg rechtsgeldig is betekend door de uitreiking van de dagvaarding aan een medewerker van het openbaar ministerie en de uitreiking op het adres Discusstraat 15 in Amsterdam aan een ander dan de verdachte, onjuist.
2.5.2
Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat de zaak niet behoefde te worden teruggewezen naar de politierechter, omdat de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep had kunnen verschijnen om zijn verhaal te doen maar ervoor heeft gekozen daarvan af te zien. Ook dit oordeel is, gelet op wat hiervoor onder 2.4.2 is vooropgesteld, onjuist, in aanmerking genomen dat de door de verdachte uitdrukkelijk gemachtigde raadsman op de terechtzitting in hoger beroep heeft geklaagd over de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg en heeft verzocht om terugwijzing van de zaak.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg nietig verklaren.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof en de uitspraak van de politierechter in de rechtbank Amsterdam;
- verklaart de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2024.