Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
opgeroepen als:
[verdachte]
geboren [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats]
[a-straat 1] , [geboorteplaats] ,
is niet verschenen.
Mijn cliënt is bij verstek veroordeeld en hij was niet op de hoogte van de zaak. Wij stellen ons op het standpunt dat de inleidende dagvaarding nietig is, nu niet is voldaan aan de vereisten uit artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Mijn cliënt had ten tijde van de zitting in eerste aanleg geen GBA-adres en dus had de dagvaarding verzonden moeten worden naar het door hem tijdens het verhoor opgegeven adres. Nu dit is nagelaten, dient de dagvaarding conform de voorschriften van de artikelen 588 en 588a Sv nietig verklaard te worden en dient de zaak teruggewezen te worden naar eerste aanleg, zodat mijn cliënt twee feitelijke instanties heeft die zijn zaak kunnen beoordelen.
Ik heb de aktes voor mij en ik zie dat op het inschrijvingsadres van de verdachte is uitgereikt aan een huisgenoot. Nu geen afschrift naar het opgegeven adres is verzonden, had de zaak aangehouden moeten worden maar er is geen sprake van een nietige dagvaarding.
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
b. indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.”
,is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5. Kort samengevat volgt daaruit het volgende. De verdachte stond ten tijde van de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg niet ingeschreven op een adres in de BRP en hij was evenmin gedetineerd. De verdachte heeft bij zijn verhoor door de politie wel een adres opgegeven waar hij verblijft. Het in het proces-verbaal van verhoor van de verdachte vermelde adres luidt [a-straat 1] in [geboorteplaats]
.Dit adres kan redelijkerwijs gelden als (feitelijke) woon- of verblijfplaats van de verdachte in de zin van artikel 36e lid 1, aanhef en onder b sub 2°, Sv. (Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, rechtsoverwegingen 3.17 en 3.24 onder b.) Uit de stukken volgt echter niet dat de dagvaarding in eerste aanleg ter uitreiking is aangeboden op dat adres van de verdachte.
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
8 oktober 2024.