ECLI:NL:PHR:2025:632

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
1 juni 2025
Zaaknummer
24/02225
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van ruit van een personenauto en vordering benadeelde partij

In deze zaak, die zich afspeelt in het strafrecht, is de verdachte beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een ruit van een personenauto, wat plaatsvond op 23 september 2022. De benadeelde partij, eigenaar van de auto, heeft een vordering ingediend voor materiële schade ter hoogte van € 3.563,00. De zaak werd behandeld in hoger beroep, waarbij het hof de bewezenverklaring van de vernieling bevestigde en de vordering van de benadeelde partij toewijsde. De verdachte ontkende de vernieling te hebben gepleegd, maar het hof oordeelde dat de benadeelde partij voldoende bewijs had geleverd voor de geleden schade. De advocaat-generaal concludeerde tot integrale toewijzing van de vordering, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voldoende was onderbouwd en dat het verweer van de verdachte onvoldoende gemotiveerd was. De beslissing van het hof werd als begrijpelijk beschouwd, en het beroep van de verdachte werd verworpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/02225

Zitting3 juni 2025
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 5 juni 2024 door het gerechtshof Den Haag wegens (in de zaak met parketnummer 10-213919-22) ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ en (in de zaak met parketnummer 10-242920-22) ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ veroordeeld tot 3 weken gevangenisstraf, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede 60 uren taakstraf subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft voorts de vordering van twee benadeelde partijen toegewezen en twee schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. N. Roos, advocaat in Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat de beslissing van het hof inzake de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 10-242920-22, de bewijsmiddelen, de vordering van de benadeelde partij, passages uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en de overwegingen en beslissingen van het hof inzake de vordering van deze benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel die ten behoeve van dit slachtoffer is opgelegd weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen, de vordering van de benadeelde partij, het proces-verbaal van de terechtzitting en overwegingen en beslissingen van het hof inzake de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
4. Het hof heeft in de zaak met parketnummer 10-242920-22 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 23 september 2022 te [plaats] , gemeente [...] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto die aan [benadeelde] toebehoorde heeft vernield.’
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘5. Een
proces-verbaal van aangifted.d. 24 september 2022 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Ik doe aangifte van vernieling van mijn personenauto van het merk BMW en voorzien van kenteken [kenteken 1] . Ik ben de eigenaar van deze personenauto. Op 23 september 2022 om 22.45 uur had ik voornoemde personenauto onbeschadigd en rondom afgesloten geparkeerd op de [a-straat] te [plaats] , gemeente [...] , ter hoogte van pandnummer [1] . Op 23 september 2022, omstreeks 23.55 uur, werd ik door een buurman benaderd, die aangaf dat buurman [verdachte] de achterruit van mijn personenauto had ingeslagen. Hierop ben ik gaan kijken en zag dat de ruit aan de achterzijde vernield was. Ik zag een groot gat in de ruit. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
6. Een
proces-verbaal van verhoor getuiged.d. 24 september 2022 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [getuige] :
Ik wil vertellen wat ik heb gezien omtrent de vernieling die gepleegd is door [verdachte] , woonachtig aan de [a-straat 1] in [plaats] . Op 23 september 2022, omstreeks 23.55 uur, was ik bij een vriendin van mij. Zij woont in een appartement tegenover mijn appartement, aan de [b-straat 1] in [plaats] . Op 24 september 2022, omstreeks 00.00 uur, ben ik naar buiten gelopen. Ik zag daar een voertuig staan: een BMW met kenteken [kenteken 1] . Daarna zag ik dat [verdachte] van achter het appartementencomplex naar voren kwam gelopen. Vervolgens zag ik dat hij twee stukken hout in zijn handen nam en dat hij naar de voornoemde auto liep. Ik zag dat hij zijn linkerarm naar achteren deed en vervolgens weer naar voren bracht en het stuk hout in zijn linkerhand hard op de achterruit van voornoemd voertuig sloeg. Ik zag dat door toedoen van de klap de achterruit kapot ging.
7. Een
proces-verbaal van bevindingend.d. 24 september 2022 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (…):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 23 september 2022, omstreeks 23.40 uur, hoorden wij, verbalisanten, dat de centralist van het operationeel centrum vroeg of wij wilden gaan naar de [a-straat] in [plaats] . Daarna hoorden wij dat de centralist van het operationeel centrum zei dat er een man in de [a-straat] liep die een auto had vernield.
Op 24 september 2022, omstreeks 00.00 uur, kwamen wij ter plaatse aan de [a-straat] in [plaats] . Wij zagen dat op de [a-straat] , ter hoogte van huisnummer [2] , houten planken op de weg lagen. Vervolgens zagen wij dat op de hoek waar de [a-straat] kruist met de [c-straat] een voertuig stond van het merk BMW voorzien van kenteken [kenteken 1] . Wij zagen dat het glas van de achterruit van voornoemd voertuig kapot was en dat er glasscherven op de grond lagen. Verder zagen wij dat er aan de rechterzijde van de achterruit van voornoemd voertuig een houten plank door het glas van de achterruit lag.
Vervolgens zagen wij dat er een man naar ons toe kwam gelopen, die later bleek te zijn genaamd [getuige] . Wij hoorden dat [getuige] zei dat hij had gezien wie de ruit van voornoemd voertuig had ingeslagen. Ook hoorden wij dat [getuige] zei dat de man was genaamd [verdachte] en dat hij woonachtig was aan de [a-straat 1] . Vervolgens keken wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , naar het balkon van het appartement aan de [a-straat 1] . Wij zagen dat er een man op dat balkon stond. Wij hoorden dat [getuige] zei dat dat de man was die de ruit van voornoemd voertuig had ingeslagen. Wij, verbalisanten, kennen die man ambtshalve als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989.’
6. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] houdt onder ‘4A Materiële en/of verplaatste schade’ de omschrijving ‘proforma/offerte vakgarage [A] ’ in met het bedrag ‘€ 3563,-‘. De bijlage behelst een ‘Offerte schade herstel’ van vakgarage [A] met de volgende inhoud:
7. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, gehouden op 22 mei 2024, houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Ik heb de vernieling niet gepleegd. Ik was het niet. In de avond van 23 september 2022 draaide ik harde muziek. Mijn muziekboxen zijn toen afgepakt en in beslag genomen. Ik had ruzie met een andere buurman. Die buurman heeft belastend over mij verklaard. Het bankje was kapot. Ik heb het bankje over het balkon gegooid, naar de overkant. Verder weet ik niets. Toen de politie arriveerde, zag ik dat de autoruit kapot was.
De voorzitter maakt melding van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, deelt de benadeelde partij [benadeelde] mede:
De foto's zijn veelzeggend. Ik heb een deel van de schade laten repareren. De factuur bedroeg € 800,00. Daarna heb ik de auto verkocht. Door de schade heb ik er minder geld voor gekregen.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging en deelt in dat verband mede:
Cliënt ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het dossier bevat weliswaar voldoende wettig bewijs voor beide feiten, maar ik verzoek uw hof om cliënt daarvan vrij te spreken vanwege onvoldoende overtuigend bewijs.
(…)
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] merk ik op dat het lastig is om in te schatten wat de hoogte is van het bedrag waarvoor hij daadwerkelijk is benadeeld. [benadeelde] heeft vandaag op zitting laten weten dat hij de auto voor een bedrag van € 800,00 heeft laten repareren en de auto daarna heeft verkocht. Maar voor hoeveel heeft hij die auto dan verkocht? Ik zie daarvan geen bewijsstukken. Ik verzoek uw hof om [benadeelde] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld deelt de benadeelde partij [benadeelde] mede:
Ik handhaaf mijn vordering. Ik wacht al twee jaar op mijn geld. Ik wil het graag kunnen afsluiten. Ik ben door de tenlastegelegde vernieling – en andere dingen die in het verleden zijn gebeurd – verhuisd.’
8. Het hof heeft inzake de vordering van benadeelde partij [benadeelde] en de schadevergoedingsmaatregel die ten behoeve van dit slachtoffer is opgelegd het volgende overwogen:

[benadeelde]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-242920-22 tenlastegelegde, tot een bedrag van: € 3.563,00.-
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 10-242920-22 bewezenverklaarde. De vordering is onderbouwd met stukken en daartegen is onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd namens de verdachte. Dat de vastgestelde schade niet volledig is hersteld, doet aan de omvang van de schade niet af. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.563,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] .
(…)

BESLISSING

Het hof:
(…)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde]ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-242920-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.563,00 (drieduizend vijfhonderddrieënzestig euro) bestaande uit
€ 3.563,00 (drieduizend vijfhonderddrieënzestig euro) materiële schade en €,00 (nul euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-242920-22. bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.563,00 (drieduizend vijfhonderddrieënzestig euro) bestaande uit € 3.563,00 (drieduizend vijfhonderddrieënzestig euro) materiele schade en €,00 (nul euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan do Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.’

Bespreking van het middel

9. De steller van het middel voert aan dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij onvoldoende gemotiveerd is. De kernoverweging van het hof zou zijn dat ‘onvoldoende gemotiveerd verweer’ is gevoerd en dat oordeel zou niet voldoen aan de eisen van art. 361 Sv. Volgens de steller van het middel had van het hof een verwijzing naar ‘vaststaande feiten’ mogen worden verwacht. De beslissing van het hof zou evident in strijd zijn met artikel 361, vierde lid, Sv en artikel 6:97 BW.
10. Het overzichtsarrest inzake de benadeelde partij houdt onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten): [1]

Schade
2.4.1 Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (art. 6:95, eerste lid, BW).
a) Vermogensschade (art. 6:96 BW)
2.4.2 Vermogensschade kan zowel geleden verlies als gederfde winst omvatten (art. 6:96, eerste lid, BW). Zij bestaat uit de daadwerkelijke verandering die het vermogen van de benadeelde partij door het strafbare feit heeft ondergaan. Uitgangspunt is dus de vergoeding van de concreet geleden schade.
Bij beschadiging of verlies van een zaak kan in veel gevallen worden gekozen voor berekening van de schade uitsluitend aan de hand van de (vervangings)waarde van die zaak in het economisch verkeer (abstracte schadeberekening). Indien het een beschadigde zaak betreft waarvan herstel mogelijk en economisch verantwoord is, zal het geldbedrag waarin de waardevermindering van de zaak kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – herstelkosten. Indien herstel van de zaak niet meer mogelijk of niet verantwoord is en in geval van zaakverlies, wordt de waarde van de zaak vergoed. Ook in andere, bijzondere gevallen kan – zowel op praktische gronden als om redenen van billijkheid – een uitzondering op voornoemd uitgangspunt van concrete schadeberekening worden aanvaard.
Indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat (art. 6:97 BW).
(…)
Beoordeling en beslissing rechter
2.8.1 Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de benadeelde partij die een vordering instelt in beginsel de last de feiten en omstandigheden te stellen – en in geval van betwisting daarvan bewijs bij te brengen – die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. In de context van het strafproces heeft die stelplicht in het bijzonder betrekking op de feiten en omstandigheden die niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van uit het strafdossier af te leiden gegevens met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde strafbare feit, hetgeen in het bijzonder geldt voor feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor de aard en omvang van de gevorderde schade.
2.8.2 In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij betwist zal de rechter aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan.
2.8.3 In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet (gemotiveerd) betwist, zal de rechter uitgaan van de juistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten (vgl. art. 149 Rv) en zal de vordering in de regel worden toegewezen, tenzij de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt of zich het hiervoor onder 2.1 bedoelde geval voordoet waarin de rechter door de beperkingen van het strafproces niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid genoegzaam naar voren te brengen. In laatstgenoemd geval ligt het in de rede dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is en zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Slechts in gevallen waarin de niet-toewijsbaarheid niet volgt uit de beperkingen van het strafproces, de benadeelde partij genoegzaam in de gelegenheid is geweest haar vordering te onderbouwen en de ongegrondheid van die vordering in voldoende mate is komen vast te staan, kan de rechter ervoor kiezen de vordering af te wijzen.
(…)
2.8.6 Art. 361, vierde lid, Sv schrijft voor dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed. De begrijpelijkheid van de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij is mede afhankelijk van de wijze waarop (en de stukken waarmee) enerzijds de vordering is onderbouwd en anderzijds daartegen verweer is gevoerd. Naarmate de vordering uitvoeriger en specifieker wordt weersproken, zal de motivering van de toewijzing van de vordering dus meer aandacht vragen.
2.8.7 Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2.4 reeds is overwogen, begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Indien de omvang van de schade zonder nader onderzoek dat een onevenredige vertraging van het strafgeding zou opleveren, niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, kan die omvang in veel gevallen worden geschat (art. 6:97 BW). De rechter dient in zijn motivering van die schatting zoveel mogelijk aan te sluiten bij de vaststaande feiten. Indien de gehele schade of een bepaalde schadepost wordt geschat op een bepaald bedrag impliceert de beslissing met betrekking tot die schade(post) de afwijzing van hetgeen meer werd gevorderd, tenzij uit die beslissing blijkt dat sprake is van een gedeeltelijke toewijzing zoals hiervoor onder 2.8.4 bedoeld.’
11. Het hof heeft overwogen dat de benadeelde partij heeft ‘aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg’ is van het bewezenverklaarde. De vordering is onderbouwd met stukken en daartegen is, aldus het hof, ‘onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd namens de verdachte’. Het hof overweegt in dat verband dat de omstandigheid dat ‘de vastgestelde schade niet volledig is hersteld’ aan de omvang van de schade niet afdoet. Die overweging is niet onbegrijpelijk. Uit de geciteerde overwegingen van het overzichtsarrest blijkt expliciet dat indien, bij beschadiging van een zaak, het een zaak betreft ‘waarvan herstel mogelijk en economisch verantwoord is’ (…) het geldbedrag waarin de waardevermindering van de zaak kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk (zal) zijn aan de – naar objectieve maatstaven berekende – herstelkosten’. Dat de benadeelde partij er nadien niet voor heeft gekozen de reparatie conform de offerte te laten uitvoeren maar de auto na een beperkte reparatie tegen een lager bedrag heeft verkocht, doet er niet aan af dat het hof de schade aldus kon vaststellen.
12. Het hof heeft voorts mede in aanmerking kunnen nemen dat de verdachte ‘onvoldoende gemotiveerd verweer’ heeft gevoerd. Aangevoerd is niet dat herstel van de auto, die volgens de offerte een kilometerstand had van 339.037, economisch niet verantwoord was. De verdachte heeft evenmin gesteld dat de herstelkosten niet naar objectieve maatstaven zijn berekend, en die stelling onderbouwd. Aangevoerd is enkel dat de benadeelde partij geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit de verkoopprijs duidelijk werd. Maar dat de benadeelde partij geen stukken heeft overgelegd die – mogelijkerwijs – een schatting van het schadebedrag op een andere grondslag zouden hebben mogelijk gemaakt, doet er niet aan af dat het hof de schade op basis van de offerte van het schadeherstel heeft kunnen vaststellen.

Afronding

13. Het middel faalt en kan met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,