ECLI:NL:PHR:2025:605

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
23/00608
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor oplichting met impliciet cumulatieve tenlastelegging

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 februari 2023 is veroordeeld voor oplichting, meermalen gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en er is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij. Het cassatieberoep is ingesteld op 16 februari 2023 door advocaat C.H.W. Janssen, die twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. Het eerste middel betreft de veroordeling voor een feit waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, en het tweede middel betreft de overschrijding van de inzendtermijn. De conclusie van de procureur-generaal is dat beide middelen terecht zijn voorgesteld, wat leidt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling. De zaak betreft een impliciet cumulatieve tenlastelegging, waarbij de verdachte zich meermalen heeft voorgedaan als iemand anders om de benadeelde te misleiden en tot afgifte van geld en goederen te bewegen. De Hoge Raad oordeelt dat de uitleg van het hof over de tenlastelegging niet onverenigbaar is met de bewoordingen van de tenlastelegging, maar dat de kwalificatie van de feiten als meermalen gepleegd niet voldoende gemotiveerd is. De redelijke termijn voor berechting is overschreden, maar dit leidt niet tot cassatie.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00608
Zitting27 mei 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 3 februari 2023 (parketnummer 21-003756-21) door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, voor “oplichting, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Daarnaast heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2
Het cassatieberoep is op 16 februari 2023 ingesteld namens de verdachte. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. In het eerste middel wordt geklaagd dat het hof de verdachte heeft veroordeeld voor een ten laste gelegd feit waarvan hij in eerste aanleg is vrijgesproken. In het tweede middel wordt geklaagd over de overschrijding van de inzendtermijn.
1.3
Beide middelen zijn terecht voorgesteld. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak.

2.Het eerste middel

2.1
Alvorens het middel te bespreken maakt ik eerst melding van de tenlastelegging, van de bewezenverklaringen in eerste aanleg en in hoger beroep en van hetgeen hierover op zitting aan de orde is gesteld.
2.2
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding ten laste gelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2018 tot en met 17 september 2018 te Woerden, althans in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
geld (totaal 4030 euro) en/of meerdere althans een siera(a)d(en) en/of meerdere althans een telefoon(s) met abonnement(en)
door zich, tijdens meerdere persoonlijk(e) contact(en) met die [benadeelde], voor te doen als [naam 1] en/of [naam 2] en/of
die [benadeelde] te vertellen/beloven dat hij een woning voor die [benadeelde] kon regelen en zij daarvoor aan hem borg moest betalen en andere (aan)betalingen moest doen en/of
die [benadeelde] te vertellen/beloven dat zij haar geld (4030 euro) terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor hem, verdachte, zou afsluiten en deze aan hem zou overhandigen en/of
die [benadeelde] te vertellen/beloven dat hij haar broer bij zijn scheiding zou helpen wanneer zij aan hem goeden sieraden zou overhandigen”.
2.3
De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft bij vonnis van 20 augustus 2021 – met vrijspraak van wat meer of anders ten laste is gelegd – bewezen verklaard dat de verdachte:
“in de periode van 22 juni 2018 tot en met 17 september 2018 te Woerden, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geld (totaal 4030 euro) door zich, tijdens meerdere persoonlijke contacten met die [benadeelde], die [benadeelde] te vertellen/beloven dat hij een woning voor die [benadeelde] kon regelen en zij daarvoor aan hem borg moest betalen en andere (aan)betalingen moest doen.”
2.4
Op 20 augustus 2021 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. De stukken van het geding houden niet in dat ook de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis.
2.5
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2023 houdt het volgende in:
“De
advocaat-generaaldeelt – zakelijk weergegeven – het volgende mee:
Er is sprake van een impliciet cumulatieve tenlastelegging met drie afzonderlijke feiten. De tenlastelegging moet als drie afzonderlijke oplichtingen worden gelezen, waarbij verdachte zich, tijdens één of meerdere persoonlijk(e) contact(en) met aangeefster [benadeelde], telkens heeft voorgedaan als [naam 1] en/of [naam 2] en de hieronder genoemde handelingen heeft verricht:
1. vertellen dan wel beloven aan [benadeelde] dat verdachte een woning voor haar kon regelen en haar voorwenden dat zij daarvoor aan hem borg moest betalen en/of andere (aan)betalingen moest doen;
2. vertellen dan wel beloven aan [benadeelde] dat zij haar geld (€ 4.030,-) terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor hem, verdachte, zou afsluiten en deze aan hem zou overhandigen, en:
3. vertellen dan wel beloven aan [benadeelde] dat hij haar broer bij zijn scheiding zou helpen wanneer zij aan hem gouden sieraden zou overhandigen.
Nu verdachte door de politierechter is vrijgesproken van de hiervoor onder 2 en 3 weergegeven handelingen, moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraken.
De
raadsmanvan de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven. De raadsman geeft op dat verdachte in beginsel geen bezwaren heeft tegen het vonnis waarvan beroep.
De
raadsmanlicht dit – zakelijk weergegeven – als volgt toe:
Ik sluit mij wat betreft de tenlastelegging voor zover in hoger beroep nog aan de orde aan bij wat de advocaat-generaal daartoe heeft aangevoerd.”
2.6
Het hof heeft in zijn arrest het volgende overwogen over de omvang van het hoger beroep:

Omvang van het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat sprake is van een impliciet cumulatieve tenlastelegging met drie afzonderlijke feiten. De tenlastelegging moet volgens de advocaat-generaal als drie afzonderlijke oplichtingen worden gelezen, waarbij verdachte zich, tijdens één of meerdere persoonlijk(e) contact(en) met aangeefster [benadeelde], telkens heeft voorgedaan als [naam 1] en/of [naam 2], en de hieronder genoemde handelingen heeft verricht:
1. vertellen dan wel beloven aan [benadeelde] dat verdachte een woning voor haar kon regelen en haar voorwenden dat zij daarvoor aan hem borg moest betalen en/of andere (aan)betalingen moest doen;
2. vertellen dan wel beloven aan [benadeelde] dat zij haar geld (€ 4.030,-) terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor hem, verdachte, zou afsluiten en deze aan hem zou overhandigen, en:
3. vertellen dan wel beloven aan [benadeelde] dat hij haar broer bij zijn scheiding zou helpen wanneer zij aan hem gouden sieraden zou overhandigen.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat, nu verdachte door de politierechter is vrijgesproken van de hiervoor onder 2 en 3 weergegeven handelingen, hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraken. De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
Oordeel van het hof
De tenlastelegging dient naar het oordeel van het hof als volgt te worden uitgelegd. De hiervoor onder 1 en 2 genoemde handelingen en gedragingen van verdachte zijn zodanig met elkaar verweven dat ze gezien moeten worden als een samenstel van handelingen en gedragingen, en kunnen dus niet gezien worden als twee afzonderlijke feiten.
Ten laste gelegd is immers dat verdachte door dit samenstel van oplichtingsmiddelen aangeefster eerst heeft bewogen tot afgifte van geld (€ 4.030,-) en vervolgens – onder de valse belofte van teruggave van dit geld – tot het voor hem afsluiten van telefoonabonnementen. De vrijspraak van de politierechter van een deel van dit feitencomplex ziet het hof niet als een onherroepelijke deelvrijspraak, die in hoger beroep niet meer aan de orde kan komen. Het hof acht verdachte ontvankelijk in zijn hoger beroep voor beide gedragingen.
De hiervoor onder 3 vermelde gedraging betreft wel een andere handeling van verdachte in de ten laste gelegde periode die afzonderlijk ten laste gelegd had kunnen worden. Nu verdachte van dat feit is vrijgesproken door de politierechter, is verdachte voor dat feit niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2018 tot en met 17 september 2018 te Woerden, althans in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
geld (totaal 4030 euro) en/of meerdere althans een telefoon(s) met abonnement(en)
door zich, tijdens een of meerdere persoonlijk(e) contact(en) met die [benadeelde], voor te doen als [naam 1] en/of [naam 2] en/of die [benadeelde] te vertellen/beloven dat hij een woning voor die [benadeelde] kon regelen en zij daarvoor aan hem borg moest betalen en/of andere (aan)betalingen moest doen en/of die [benadeelde] te vertellen/beloven dat zij haar geld (4030 euro) terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor hem, verdachte, zou afsluiten en deze aan hem zou overhandigen.”
2.7
Het hof heeft hiervan ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 22 juni 2018 tot en met 17 september 2018 te Woerden meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het aangaan van een schuld, te weten
geld en meerdere telefoons met abonnementen
door zich, tijdens een of meerdere persoonlijk(e) contact(en) met die [benadeelde], voor te doen als [naam 1] en/of [naam 2] en die [benadeelde] te vertellen/beloven dat hij een woning voor die [benadeelde] kon regelen en zij daarvoor aan hem borg moest betalen en/of andere (aan)betalingen moest doen en die [benadeelde] te vertellen/beloven dat zij haar geld terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor hem, verdachte, zou afsluiten en deze aan hem zou overhandigen.”
2.8
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “oplichting, meermalen gepleegd” en heeft onder het kopje “Toepasselijke wettelijke voorschriften” onder meer art. 57 Sr aangehaald.
Het middel
2.9
In het middel wordt geklaagd dat “het oordeel van het hof inhoudende dat de verdachte ontvankelijk is in zijn beroep tegen de vrijspraak van het ten laste gelegde "vertellen dan wel beloven aan [benadeelde] dat zij haar geld (€ 4030,-) terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor hem zou afsluiten en deze aan hem zou overhandigen" omdat de onder 1 en 2 genoemde handelingen en gedragingen zodanig met elkaar zijn verweven dat ze gezien moeten worden als een samenstel van handelingen en niet kunnen worden gezien als afzonderlijke feiten is onjuist dan wel onbegrijpelijk en daardoor is (vervolgens) ook de bewezenverklaring van de oplichting en/of de kwalificatiebeslissing ontoereikend gemotiveerd.”
Het juridisch kader
2.1
Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
-
Art. 57 lid 1 Sr:
“Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.”
-
Art. 404 lid 1 en 5 Sv:
“1. Tegen de vonnissen betreffende misdrijven, door de rechtbank als einduitspraak of in de loop van het onderzoek ter terechtzitting gegeven, staat hoger beroep open voor de officier van justitie bij het gerecht dat het vonnis heeft gewezen, en voor de verdachte die niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.
(…)
5. Zijn in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.”
-
Art. 407 Sv:
“1. Het hooger beroep kan slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld.
2. Zijn echter in eersten aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan het hooger beroep tot het vonnis voor zoover dit eene of meer der gevoegde zaken betreft, worden beperkt.”
2.11
In zaken waarin de verdachte hoger beroep heeft ingesteld nadat hij in eerste aanleg is vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging is voor de omvang van het hoger beroep van belang of het deel van de tenlastelegging waarvan de verdachte is vrijgesproken een zelfstandig strafbaar feit betreft. Als dat het geval is, heeft de vrijspraak betrekking op een gevoegde zaak/feit en kan in dat opzicht worden gesproken van een integrale vrijspraak van die zaak. Als de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken van een gevoegd feit dat deel uitmaakt van een cumulatieve tenlastelegging, kan hij alleen hoger beroep instellen tegen het deel van de tenlastelegging waarvan hij niet is vrijgesproken (art. 404 lid 5 Sv). Als de verdachte in eerste aanleg is veroordeeld voor verschillende cumulatief tenlastegelegde feiten, kan hij zijn hoger beroep beperken tot een of meer van die feiten (art. 407 lid 2 Sv). Dat is niet mogelijk bij een primair/subsidiaire tenlastelegging. [1]
2.12
Bij een tenlastelegging waarin de verschillende tenlastegelegde feiten elk zijn voorzien van een eigen cijfer is in de regel sprake van een expliciet cumulatieve tenlastelegging. In dat geval gaat het om ‘gevoegde zaken’ als bedoeld in art. 404 lid 5 Sv en art. 407 lid 2 Sv. Er zijn echter ook tenlasteleggingen die eruit zien alsof ze betrekking hebben op één feit, maar waarin in wezen verschillende afzonderlijke feiten/zaken zijn vervat. Dan wordt gesproken van impliciet cumulatieve tenlasteleggingen. Voor die tenlasteleggingen gelden dezelfde regels als voor de expliciet cumulatief tenlasteleggingen. Bij de impliciet cumulatieve tenlasteleggingen kan echter eerder een dispuut ontstaan over de wijze waarop de tenlastelegging moet worden begrepen. Wanneer wordt tenlastegelegd dat de verdachte uit een woning heeft weggenomen een horloge en een briefje van € 50,00 en de rechter alleen de diefstal van het horloge bewezen acht, dan is de vrijspraak van de portemonnee geen ‘beschermde’ vrijspraak als bedoeld in art. 404 lid 5 Sv. Bij een hoger beroep van de verdachte zal de portemonnee opnieuw ter sprake moeten komen. Wanneer in één feitomschrijving wordt tenlastegelegd dat de verdachte in dezelfde nacht en in dezelfde stad uit een woning aan de a-straat heeft weggenomen een horloge en uit een woning aan de b-straat een portemonnee, en de rechter alleen de diefstal van het horloge uit de woning aan de a-straat bewezen acht, dan is de vrijspraak van de diefstal van de portemonnee uit de woning aan de b-straat, wel een ‘beschermde’ vrijspraak. Bij een hoger beroep van de verdachte staat dan dus alleen de diefstal van het horloge uit de woning aan de a-straat op de agenda. Algemeen wordt aangenomen dat het in het eerste geval niet gaat om twee afzonderlijke (cumulatief tenlastegelegde) feiten, maar om een samenstel van gedragingen. Dat is anders in het tweede geval. Dat betreft een impliciet cumulatieve tenlastelegging waarin twee verschillende diefstallen zijn tenlastegelegd.
2.13
De uitleg van de tenlastelegging is in beginsel voorbehouden aan de feitenrechter. Hierbij komt aan hem een grote vrijheid toe. Uitgangspunt is dat de uitleg die de feitenrechter aan de tenlastelegging heeft gegeven in cassatie wordt geëerbiedigd zolang zij niet onverenigbaar is met de bewoordingen van de tenlastelegging. [2]
De bespreking van het middel
2.14
Blijkens de hiervoor onder randnr. 2.6 weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat in het onderhavige geval – voor een deel – geen sprake is van een tenlastelegging met gevoegde strafbare feiten. Het hof heeft de tenlastelegging zo uitgelegd dat het door de verdachte vertellen/beloven aan het slachtoffer 1) dat hij een woning voor haar kon regelen en haar voorwenden dat zij daarvoor een borg aan hem moest betalen en/of andere (aan)betalingen moest doen en 2) dat het slachtoffer haar geld terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor de verdachte zou afsluiten en aan hem zou overhandigen, zodanig met elkaar verweven zijn dat sprake is van een samenstel van handelingen en gedragingen en dus niet van twee afzonderlijke strafbare feiten. Deze aan de feitenrechter voorbehouden uitleg is niet onverenigbaar met de bewoordingen daarvan en moet daarom in cassatie worden geëerbiedigd. Voor zover daarover in (de toelichting op) het middel wordt geklaagd, faalt het.
2.15
Met die uitleg van het hof is echter zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet verenigbaar dat het hof het bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als “oplichting, meermalen gepleegd” en evenmin dat het hof bij de toepasselijke wettelijke voorschriften art. 57 Sr heeft aangehaald. Die kwalificatie en de aanhaling van art. 57 Sr wijzen er namelijk juist op dat het tenlastegelegde twee afzonderlijke strafbare feiten omvat die gevoegd aan het oordeel van de rechter zijn onderworpen.
2.16
Het eerste middel slaagt. Dit zal dienen te leiden tot vernietiging van het bestreden arrest. [3] Gelet daarop behoeft het tweede middel geen bespreking. Voor het geval de Hoge Raad hierover anders oordeelt, bespreek ik ook het tweede middel.

3.Het tweede middel

3.1
In het tweede middel wordt geklaagd dat “niet [is] voldaan aan een berechting binnen een redelijk termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM”. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het dossier niet binnen 8 maanden aan de Hoge Raad is ingezonden.
3.2
Namens de verdachte is op 16 februari 2023 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 23 februari 2024 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden, die geldt in zaken waarin de verdachte niet in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert en/of niet het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, met ruim vier maanden overschreden. [4] Ik merk op dat inmiddels ook de termijn van zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep is overschreden, zodat dit verzuim niet meer valt te repareren met een voortvarende afdoening door de Hoge Raad. [5] Daarbij komt dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat ook om die reden de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in cassatie is overschreden. Gelet op de opgelegde gevangenisstraf van twee maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, kan de Hoge Raad volstaan met het oordeel dat die termijn is overschreden en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden. [6]
3.3
Het tweede middel is terecht voorgesteld, maar kan niet tot cassatie leiden.

4.Slotsom

4.1
Het eerste middel slaagt. Het tweede middel slaagt ook, maar behoeft niet tot cassatie te leiden.
4.2
Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Naast de cumulatieve tenlastelegging en primair/subsidiaire tenlastelegging is er ook de alternatieve tenlastelegging. Zie voor de verschillen tussen deze tenlasteleggingen G.J.M. Corstens,
2.HR 27 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0095,
3.Vgl. HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3433 en HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3222.
4.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,
5.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,
6.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492,