ECLI:NL:PHR:2025:59

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
22/04017
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek door ontbreken pleitnota in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2025 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van een verdachte die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte had cassatie ingesteld, waarbij zijn raadsman, R. Zilver, drie middelen van cassatie had voorgesteld. Het derde middel betrof de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig was, omdat de pleitnota die door de raadsman aan het hof was overgelegd, niet bij de stukken van het geding was gevoegd. Hierdoor kon niet worden nagegaan welke verweren er waren gevoerd tijdens de zitting.

De Hoge Raad constateerde dat de pleitnota inderdaad ontbrak en dat dit onherstelbare verzuim leidde tot nietigheid van het onderzoek en de daaropvolgende uitspraak. De conclusie van de Advocaat-Generaal, T.N.B.M. Spronken, strekte tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het hof voor een nieuwe behandeling van de zaak. De Hoge Raad merkte ook op dat de redelijke termijn voor het doen van uitspraak was overschreden, wat een ambtshalve opmerking rechtvaardigde. De overige middelen van cassatie werden buiten bespreking gelaten, omdat het derde middel al was geslaagd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04017
Zitting21 januari 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 20 oktober 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem wegens (1) “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en (2) “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Daarnaast heeft het hof een geldbedrag verbeurd verklaard.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R. Zilver, advocaat in Utrecht, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.

2.Het derde middel

2.1
Ik bespreek eerst het derde voorgestelde middel, waarin wordt geklaagd dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, omdat de pleitnota die op de terechtzitting in hoger beroep door de raadsman aan het hof is overgelegd zich niet bij de stukken van het geding bevindt en daardoor niet valt na te gaan of ter terechtzitting meer verweren zijn gevoerd dan de in het bestreden arrest genoemde dan wel of aldaar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht.
2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof heeft de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd. In het proces-verbaal is opgenomen:
“De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman het woord voert overeenkomstig zijn pleitnota, die aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht.”
2.3
De in het proces-verbaal vermelde pleitnota ontbreekt bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden. De raadsman heeft op 24 februari 2023 (en dus tijdig) via het webportaal op grond van art. 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden verzocht om toezending van een afschrift van deze pleitnota. Op dezelfde datum is namens de griffier van de Hoge Raad aan het hof verzocht om de pleitnota aan de strafadministratie van de Hoge Raad te doen toekomen. Bij brief van 13 maart 2023 is door de griffier bij het hof aan de Hoge Raad bericht dat deze pleitnota kennelijk in het ongerede is geraakt en daarom niet meer kan worden aangeleverd.
2.4
Nu de pleitnota ontbreekt, valt niet na te gaan of ter terechtzitting meer verweren zijn gevoerd dan wel of aldaar meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht dan de in de bestreden uitspraak genoemde. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het blijkens bij het hof ingewonnen informatie onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt. [1]
2.5
Het middel slaagt.

3.De overige middelen

3.1
Het voorgaande betekent dat het eerste en tweede middel buiten bespreking kunnen blijven.

4.Ambtshalve opmerking over de redelijke termijn

4.1
Ambtshalve wijs ik op het volgende. Namens de verdachte is op 28 oktober 2022 cassatieberoep ingesteld. Dit betekent dat de Hoge Raad niet binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak doet en dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden. Na terugwijzing kan dit tijdsverloop bij de nieuwe behandeling van de zaak bij het hof aan de orde worden gesteld.

5.Conclusie

5.1
Het derde middel slaagt. De overige middelen behoeven daarom geen bespreking.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1964; HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1248 en HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1156. Zie ook HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:243, waarin de Hoge Raad deze vaste jurisprudentie tevens toepast in het geval dat de steller van het cassatiemiddel in hoger beroep zelf als raadsman is opgetreden en in cassatie niet is geklaagd over een (eventueel) verzuim van het gerechtshof om te reageren op (eventueel) in appel gedane verzoeken, gevoerde verweren en/of ingenomen standpunten waarvan (alleen) de pleitnota blijk geeft.