Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
3.Bespreking van het cassatiemiddel
eerste onderdeelricht zich tegen de laatste volzin uit rechtsoverweging 3.24 van het bestreden arrest:
subonderdeel 1.1is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat [huurders] geen beroep op het gezag van gewijsde van het vonnis van de kantonrechter van 3 mei 2022 hebben gedaan. De steller van het middel verwijst naar de conclusie van antwoord van [huurders] onder 13, maar citeert die alinea onvolledig. Ik citeer hierna wel volledig en cursiveer het gedeelte dat in de procesinleiding in cassatie wordt aangehaald:
De kantonrechter heeft in het vonnis (zie productie 19 dagvaarding) duidelijk geoordeeld dat [huurder 1] wel degelijk een beroep op huurbescherming toekomt. [huurder 1] onderschrijft de overwegingen van de kantonrechter en verwijst daarnaar. Beide partijen hebben zich in dit vonnis berust zodat verdere bespreking hierover achterwege gelaten kan worden. [huurder 1] zal hierna daarom ingaan op de door [verhuurder] aan zijn vordering ten grondslag gelegde opzeggingsgronden.’
in beginselhuurbescherming genieten. Welnu, ook het hof is ervan uitgegaan dat sprake is van huur van woonruimte en dat [huurders] daarom in beginsel huurbescherming genieten. Zie rechtsoverweging 3.14, waar het hof zijn vertrekpunt neemt in art. 7:274 BW. Reeds daarom faalt het subonderdeel.
subonderdeel 1.2is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat in het eerdere geding voor de kantonrechter niet ‘een specifieke opzeggingsgrond’ aan de orde was. De steller van het middel wijst erop dat in rechtsoverweging 3.10 van het vonnis van de kantonrechter van 3 mei 2022 de opzeggingsgrond van art. 7:274 lid 1 aanhef en onder f BW wordt behandeld.
tweede onderdeelricht zich tegen rechtsoverwegingen 3.23 en 3.24 van het bestreden arrest, en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen 3.18 tot en met 3.22. Ik citeer deze overwegingen met weglating van voetnoten en onderstreep de passages waartegen een klacht is gericht.
Uitzonderlijke omstandigheden
zijn onder geen enkele voorwaarde bereid om iets aan [verhuurder] terug te betalenen menen dat [verhuurder] zich schuldig maakt aan treiterijen in hun richting.
Een discussie over een door [verhuurder] gevraagde maar door [huurders] geweigerde hogere bijdrage voor de sterk gestegen energieprijzen heeft tot een kortdurende afsluiting van gas en elektriciteit geleid. [huurders] trachten [verhuurder] zoveel mogelijk te vermijden.Zij parkeren sinds het ontstaan van hun conflict hun auto niet meer op het erf maar aan de openbare weg, op zo’n kleine 200 meter afstand van de stacaravan. [huurders] hebben in dat verband aangevoerd dat zij ook bij voorkeur niet meer langs de woning van [verhuurder] en via het verharde pad naar de openbare weg lopen, maar via het aanliggend akkerland van de buurman van [verhuurder] . Daar waar [huurders] aanvoeren dat [huurder 1] – mede via hun wandelingen – [verhuurder] hulp bood bij zijn mentale problemen, is zeer aannemelijk dat [verhuurder] erg gebukt gaat onder de ontstane situatie, zoals hij stelt.
heeft in dat verband ook aangevoerd dat hij de aanwezigheid van [huurders] niet meer kan verdragen en de mogelijke aanblik op hen tracht te voorkomen door zijn gordijnen gesloten te houden, dat het zijn kwaliteit van leven ernstig aantast, hij vreest voor psychische schade en de situatie voor hem onhoudbaar is. In dit opzicht is het woongenot van [verhuurder] ernstig verstoord. Bij dit alles speelt dat zowel [verhuurder] (op dit moment 76 jaar oud) als [huurder 1] (op dit moment 84 jaar oud) op hoge leeftijd zijn en dat zij beiden, ook in hun gezondheid, kennelijk nogal kwetsbaar zijn. De raadsheer-commissaris heeft dat ter zitting ook waargenomen bij [huurder 1] .
bijzondere, persoonlijke verhouding tussen [verhuurder] en [huurder 1] , welke verhouding inmiddels diepgaand en onherstelbaar verstoord is geraakt. Aan de basis van die verstoorde verhouding liggen in belangrijke mate de gedragingen van [huurders] ten grondslag. Voldoende aannemelijk is dat die verstoorde verhouding in ieder geval voor [verhuurder] tot een zeer ernstige verstoring van zijn woongenot leidt.Voortzetting van de huurovereenkomst van partijen houdt tussen hen de spanningsvolle situatie in stand, met alle mogelijke voorstelbare nadelige gevolgen voor zowel [huurders] als [verhuurder] . [huurder 1] verkeert, anders dan in 2011, echter inmiddels niet meer in een financiële situatie waarin hij voor woonruimte moet steunen op [verhuurder] ; aangenomen moet worden dat hij, mede gelet op zijn inkomen, zonder bijzondere moeite een passende woonruimte kan vinden, ook als dat gelijkvloers zou moeten zijn, zoals [huurders] aanvoeren. Alles afwegende komt het hof dan ook tot de slotsom dat het belang van [verhuurder] op een ongestoorde leefomgeving in eigen huis en tuin en daarmee zijn (geestelijk) welzijn aanmerkelijk zwaarder weegt dan het belang van [huurders] om hun woonruimte in de stacaravan te behouden.
subonderdeel 2.1heeft het hof niet kunnen oordelen dat een terugbetalingsverplichting van [huurders] jegens [verhuurder] bestaat, en al helemaal niet wat betreft [huurder 2] . Ook ten aanzien van [huurder 1] is de vaststelling onbegrijpelijk, onder meer vanwege de verjaring van de rechtsvordering.
subonderdelen 2.2 tot en met 2.6betreffen diverse door het hof in ogenschouw genomen feitelijke omstandigheden, namelijk met betrekking tot:
objectiefgezichtspunt niet wordt geraakt; de leeftijd en kwetsbaarheid van partijen, ook al heeft die leeftijd en kwetsbaarheid een keerzijde, in de zin dat de beëindiging van de huur voor [huurders] extra ingrijpend is; alsook de beleving bij [verhuurder] volgens de feitelijke inschatting van het hof, ook al is die beleving subjectief van aard.
subonderdeel 2.9richt zich op de positie van [huurder 2] afzonderlijk. De strekking van de klachten van het subonderdeel is dat niet alle door het hof vastgestelde omstandigheden ook [huurder 2] aangaan (in het bijzondere het geschil omtrent de geldlening), [huurder 2] reeds sinds 2011 ter plekke woont en zij in geval van overlijden van [huurder 1] niet in staat zal zijn de huur van een andere huurwoning te betalen omdat zij geen eigen inkomen heeft door ziekte.
gezamenlijkstaat ter beoordeling.
henaan [verhuurder] meegedeeld’). Dat geldt ook voor de verstoorde verhoudingen tussen partijen zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.21, onder meer voor zover het betreft de weigering door [huurders] om bij te dragen in de sterk gestegen energieprijzen, het mijden van [verhuurder] , het parkeren van de auto van [huurders] op afstand en het bij voorkeur omlopen via aanliggend akkerland van de buurman.
mogelijkniet kan betalen. [11] Hoewel het gelukkiger zou zijn geweest indien het hof aan die stelling een uitdrukkelijke overweging had gewijd, meen ik uiteindelijk dat het te ver gaat om haar als essentieel te kwalificeren (dus in de zin dat het ontbreken van een erop toegespitste motivering het oordeel van het hof onbegrijpelijk maakt). De door het hof aangeduide omstandigheden zoals die nu dagelijks pregnant in het leven van [verhuurder] als verhuurder aanwezig zijn en op zijn welbevinden ernstige impact hebben en die [huurders] gezamenlijk aangaan, en trouwens óók [huurder 2] individueel (hiervoor 3.17), heeft het hof niet onbegrijpelijk zwaarder laten wegen dan wat
mogelijkten aanzien van [huurder 2] het geval zal zijn indien [huurder 1] eerder dan zij komt te overlijden.