ECLI:NL:PHR:2025:275

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
23/00501
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden uitspraak wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie en vermindering van de opgelegde gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 10 februari 2023 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigd, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het opzettelijk vervoeren van 8999 gram hennep, in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1989, heeft in cassatie één middel voorgesteld dat zich richt tegen de motivering van de bewezenverklaring. De advocaat van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte geen wetenschap had van de hennep in de dozen die in zijn auto waren geladen. Het hof heeft echter de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde gesteld, onder andere omdat het ongebruikelijk is om kleding in dozen te verpakken en de snelheid van de overdracht van de dozen verdacht was. De Hoge Raad heeft in zijn conclusie vastgesteld dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, wat leidt tot de vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vermindering van de straf en verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00501
Zitting25 maart 2025
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte
Inleiding
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 10 februari 2023 het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 oktober 2021 bevestigd, met aanvulling van de gronden waarop dit berust (aanvulling bewijsmiddelen en vervanging bewijsoverwegingen) en met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof heeft de verdachte wegens “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel keert zich tegen de (motivering van de) bewezenverklaring.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Ten laste van de verdachte is door het hof bewezenverklaard dat hij:
“op 17 april 2021 te [plaats] , althans in Nederland opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van ongeveer 8999 gram, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.”
5. De bewezenverklaring van dit feit steunt ten eerste op de volgende, reeds door de politierechter vermelde en vervolgens door het hof overgenomen, bewijsmiddelen:
“het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen opgenomen als pagina 31 van het voornoemde proces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op zaterdag 17 april 2021 zag ik ( [verbalisant 1] ) om 19.43u uur op het parkeerterrein van het Fletcher Hotel te [plaats] een Renault Clio parkeren. Ik zag dat de bestuurder van de Citroën uit zijn voertuig stapte en naar de Renault liep. Vervolgens zag ik dat er een man aan de bij rijderszijde uit de Renault stapte. Omstreeks 19.44 uur zag ik dat de bestuurder van de Citroën en de bijrijder van de Renault samen naar een Skoda liepen. Dit betrof een witte Skoda, station uitvoering en voorzien van blauwe kentekenplaten (TAXI-platen). Ik zag dat voornoemde mannen naar de achterzijde van de Skoda liepen. Ik zag dat de achterklep van de Skoda geopend werd. Direct hierna zag ik dat de eerder genoemde mannen ieder een bruinkleurige doos vasthielden en met zich meedroegen. Ik zag dat de mannen deze dozen op de achterbank van de Renault legden.
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen opgenomen als pagina 33 t/m 34 van het voornoemde proces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik zag dat er een SKDB-foto van verdachte beschikbaar was en toonde deze aan [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Ik hoorde dat zij beiden afzonderlijk van elkaar zeiden dat de persoon op de foto naar zekere waarschijnlijkheid de bestuurder betrof van de Renault Clio.
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen opgenomen als pagina 41 en 42 van het voornoemde proces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik heb de dozen op de achterbank van de Renault Clio met [kentekennummer 1] opgetild en voelde dat hier iets heel zwaars in zat. Ik heb de dozen in beslag genomen en de inhoud bekeken. Ik zag dat beide dozen vol zaten met zogenoemde sealbags met henneptoppen.
het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen opgenomen als pagina 37 van het voornoemde proces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
De hennep is aangetroffen in een voertuig voorzien van [kentekennummer 1] . De hennep was verpakt in 9 doorzichtige gripzakken. Na weging bleek er in deze zakken een hoeveelheid van 8999 gram hennep te zitten. Wij herkenden de hennep ambtshalve aan de geur, kleur en samenstelling.”
6. Het hof heeft deze bewijsmiddelen als volgt aangevuld:
“1.
De politierechter heeft als eerste bewijsmiddel opgenomen een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen neergelegd op pagina 31 van het dossier.
Dat bewijsmiddel vult het hof in die zin aan dat het ambtsedig proces-verbaal tevens tot bewijs wordt gebezigd voor zover daarin - zakelijk weergegeven - is opgenomen dat:
de Citroën was van het type C3 en was voorzien van het Franse [kentekennummer 2] ;
omstreeks 19:48 uur zowel de Renault als de Citroën wegreden vanaf het parkeerterrein.
2.
Verder voegt het hof aan de door de politierechter tot bewijs gebezigde bewijsmiddelen toe de verklaring van verdachte opgenomen op pagina 25 en 26 van het dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was de bestuurder (hof: van de Renault Clio) bij het hotel, Parkhotel (hof: Hotel Fletcher).
Ik ben weggegaan en richting [wijk] gereden (hof: nadat de dozen in de Renault Clio waren gezet).”
7. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is gesteld dat verdachte een alternatieve lezing heeft gegeven die niet door de bewijsmiddelen wordt uitgesloten maar wel daarmee onverenigbaar is zodat vrijspraak dient te volgen (Meer- en Vaartverweer). Verdachte heeft verklaard dat hij met een vriend naar een hotel is gereden om kleding van die vriend op te halen die in het hotel zou hebben overnacht. Vervolgens zijn op het parkeerterrein door die vriend en een andere persoon twee dozen in de auto van verdachte geladen en is verdachte met zijn vriend weggereden. Onderweg is verdachte door die vriend bij een [appartementencomplex] afgezet bij een andere vriend die daar woonde. De vriend met wie verdachte naar het hotel was gereden is doorgereden met de auto van verdachte. Nadat de bestuurder van die auto, zijnde de vriend van verdachte, door de politie was aangehouden en in de auto (Renault Clio) de hennep was aangetroffen heeft die vriend tegen verdachte gezegd dat er geen kleding maar hennep in de dozen zat. Verdachte zou daarvan, zoals hiervoor weergegeven, geen wetenschap hebben gehad.
Hetgeen door de rechtbank ter zake dit standpunt op pagina 4 van het vonnis is overwogen onder bewijsoverweging 3.2, vervangt het hof door de navolgende bewijsoverweging.
Het hof leidt uit de tot bewijs gebezigde bewijsmiddelen het navolgende af.
Om 19:43 uur wordt door verbalisanten gezien dat op een parkeerterrein van het Fletcher hotel te [plaats] de bestuurder van een Citroën met een Frans kenteken naar de Renault Clio van verdachte loopt. Gezien wordt dat aan de bijrijderszijde van die Renault een persoon uitstapt en dat deze samen met de bestuurder van de Citroën naar een Skoda met blauwe kentekenplaten (TAXI-platen) loopt die eveneens op het parkeerterrein staat geparkeerd. Vanuit de achterzijde van die Skoda halen beide personen ieder een doos welke vervolgens door hen op de achterbank van de Renault van verdachte wordt gezet. Verbalisanten herkennen verdachte als bestuurder van de Renault. Gezien wordt dat de Renault en de Citroën aansluitend om 19:48 uur van het parkeerterrein wegrijden. Nadat de Renault Clio zonder inzittenden is aangetroffen worden op de achterbank de dozen in beslaggenomen met daarin gripzakken met een totale hoeveelheid van 8.999 gram hennep.
Het hof hecht in het licht van hetgeen hiervoor uit de bewijsmiddelen is afgeleid geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij dacht dat er kleding in de dozen zat en dat hij geen wetenschap had van de daarin aanwezige hennep.
Zo wekt het bevreemding dat de vriend van verdachte niet de kleding in het hotel gaat ophalen maar dat in plaats daarvan twee dozen uit een auto met blauwe taxiplaten worden gehaald en dat bij het overladen van die dozen in de auto van verdachte ook nog een persoon uit een auto met een Frans kenteken is betrokken. Verder is opmerkelijk dat de kleding in dozen is verpakt, wat een zeer ongebruikelijke wijze is om kleding in op te bergen na een overnachting in een hotel. Verder valt op de handelingssnelheid waarmee de dozen worden overgeladen. Binnen vijf minuten zijn de dozen in de Renault van verdachte geladen en verlaten de Renault en de Citroën het parkeerterrein van het hotel. Naar het oordeel van het hof passen de vastgestelde feiten bij een drugsdeal die op het parkeerterrein wordt uitgevoerd en niet bij de verklaring van verdachte dat men daar was om kleding bij een hotel op te halen. De verdachte zou de naam hebben kunnen noemen van de vriend met wie hij naar het hotel is gereden of de naam van de vriend die woonde in het [appartementencomplex] waar verdachte zou zijn afgezet. Dan zou de verklaring van verdachte geverifieerd kunnen worden. Verdachte heeft echter de namen van deze beide personen niet willen noemen. Dit geeft te denken met name tegen de achtergrond van het justitiële verleden van verdachte dat gekenmerkt wordt door veroordelingen ter zake Opiumwetdelicten.
Zoals hiervoor aangegeven is het hof van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij geen wetenschap had van de hennep in de dozen ongeloofwaardig is en dat het niet anders kan zijn dan dat hij minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er hennep in plaats van kleding in de dozen zat die bij hem in de Renault werden geladen. Nu verdachte heeft verklaard de Renault te hebben bestuurd, heeft hij daarmee deze hennep opzettelijk vervoerd en is het ten laste gelegde bewezen.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.”
Het verweer van de verdediging
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2023 houdt, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, het volgende in:
“De raadsman spreekt het pleidooi uit en deelt mede:
Mijn cliënt heeft een alternatieve lezing gegeven die niet door de bewijsmiddelen wordt uitgesloten maar wel daarmee onverenigbaar is zodat vrijspraak dient te volgen (Meer- en Vaartverweer).
Mijn cliënt heeft verklaard dat hij met een vriend naar een hotel is gereden om kleding van die vriend op te halen die in het hotel zou hebben overnacht. Vervolgens zijn op het parkeerterrein door die vriend en een andere persoon twee dozen in de auto van cliënt geladen en is cliënt met zijn vriend weggereden. Onderweg is cliënt door die vriend bij een [appartementencomplex] afgezet bij een andere vriend die daar woonde. De vriend met wie cliënt naar het hotel was gereden is doorgereden met de auto van cliënt. Pas nadat de bestuurder van die auto, zijnde de vriend van cliënt, door de politie was aangehouden en in de auto (Renault Clio) de hennep was aangetroffen heeft die vriend tegen cliënt gezegd dat er geen kleding maar hennep in de dozen zat. Cliënt heeft daarvan geen wetenschap gehad.
Deze verklaring wordt niet door de bewijsmiddelen uitgesloten. Zo volgt uit de observatie van de politie dat mijn cliënt niet betrokken is geweest bij de overdracht van de dozen op de parkeerplaats van het hotel en evenmin contact heeft gehad met de inzittenden van de andere twee auto’s die bij deze overdracht waren betrokken. Bovendien hebben de observerende verbalisanten de auto van cliënt enige tijd uit het oog verloren. In die tussentijd kan cliënt bij het [appartementencomplex] bij een andere vriend zijn afgezet en is de vriend met wie hij naar het hotel was gereden, doorgereden met de auto van cliënt. Cliënt is nadien ook niet meer als bestuurder van de auto gezien. Bovendien is bij het stopzetten van de auto door de politie alleen de bestuurder weggerend en zat er geen bijrijder meer in de auto. Wat strookt met het feit dat cliënt eerder bij het appartementencomplex was uitgestapt.
Al met al heeft cliënt een aannemelijk scenario geschetst en wist hij niet dat zich hennep in de dozen bevond. Cliënt moet worden vrijgesproken.”
Het cassatiemiddel en de bespreking daarvan
9. Geklaagd wordt dat de bewezenverklaring van het opzettelijk vervoeren van hennep niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen, waardoor de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed. Het middel valt uiteen in twee deelklachten.
10. In de eerste plaats wordt geklaagd dat “de voor een bewezenverklaring van het opzettelijk vervoeren van hennep vereiste meer of mindere mate van bewustheid omtrent de aanwezigheid van die hennep” niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
11. Als ik het goed begrijp, klaagt het middel in de tweede plaats over de verwerping door het hof van het door de verdediging gevoerde bewijsverweer, inhoudende dat de door de verdachte geschetste alternatieve lezing van de gebeurtenissen niet door de bewijsmiddelen wordt uitgesloten. Door de verwerping van dit verweer zou er verder “geen enkele samenhang” meer bestaan tussen de bewijsmiddelen en “is er een bewezenverklaring ontstaan die (…) niet kan volgen uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen” [1] , aldus de steller van het middel.
12. Beide klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
13. Het gaat in de onderhavige zaak om het
opzettelijkvervoeren van ongeveer 8999 gram hennep. Daarvoor is ten minste vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het vervoeren van de hennep heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daaronder moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. [2]
14. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat de verdachte de bestuurder was van een Renault Clio die op zaterdag 17 april 2021 om 19.43u op het parkeerterrein van het Fletcher Hotel te [plaats] werd geparkeerd. Op het parkeerterrein hebben de bijrijder van de Renault en de bestuurder van een Citroën met Frans kenteken twee dozen uit de achterzijde van een geparkeerde Skoda gehaald en vervolgens op de achterbank van de Renault van de verdachte gezet. De verdachte is daarna weggereden. Toen de Renault later werd aangetroffen, bleek er in totaal 8.999 gram hennep in de dozen te zitten.
15. De raadsman van verdachte heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte weliswaar de bestuurder was van de Renault waarin later de dozen met hennep zijn aangetroffen, maar dat hij niet wist dat in de betreffende dozen hennep zat. De verdachte zou met een vriend – de bijrijder in zijn auto – naar het hotel zijn gereden om kleding van die vriend op te halen die in het hotel zou hebben overnacht. De verdachte zou aldus hebben gedacht dat er geen hennep, maar kleding van zijn vriend in de dozen zat.
16. Het hof heeft de verklaring van verdachte dat hij geen wetenschap had van de inhoud van de dozen als ongeloofwaardig terzijde gesteld. Het hof heeft bij dat oordeel onder meer betrokken: 1) dat het bevreemding wekt dat de vriend van verdachte de “kleding” niet in het hotel ging ophalen, maar dat in plaats daarvan twee dozen uit een andere auto werden gehaald en dat bij het overladen van die dozen ook nog een persoon uit een auto met Frans kenteken was betrokken; 2) dat het zeer ongebruikelijk is om kleding na een hotelovernachting in dozen te verpakken; 3) dat de handelingssnelheid waarmee de dozen in de auto van verdachte werden overgeladen opvalt. Volgens het hof passen deze feiten bij “een drugsdeal die op het parkeerterrein wordt uitgevoerd”. Ook overweegt het hof nog dat 4) de verdachte de namen van twee vrienden niet heeft willen noemen zodat zijn verklaring niet geverifieerd kon worden.
17. Uit deze feiten en omstandigheden heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er hennep in de dozen zat. Nu hij de bestuurder was van de auto waarin de dozen zijn geplaatst, acht ik het oordeel dat hij opzettelijk hennep heeft vervoerd niet onbegrijpelijk. Dit oordeel is tevens toereikend gemotiveerd. Daarmee faalt de eerste deelklacht.
18. Ook de tweede deelklacht treft geen doel. Het verweer dat de raadsman van de verdachte naar voren heeft gebracht betreft volgens de steller van het middel een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met de bewezenverklaring zou stroken. Een dergelijk alternatief scenario moet – indien de rechter tot een bewezenverklaring komt – weerlegd worden. [3] Het hof heeft aan die verplichting voldaan door gemotiveerd uiteen te zetten waarom de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Dat oordeel acht ik geenszins onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De bewezenverklaring is derhalve naar de eis der wet met redenen omkleed.
Slotsom
19. Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
20. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 10 februari 2023. Daarmee wordt de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM overschreden, hetgeen, lijkt mij, tot vermindering van de door het hof opgelegde gevangenisstraf zal moeten leiden.
21. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Om welke onderdelen van de bewezenverklaring het volgens de steller van het middel gaat, wordt in de schriftuur niet geëxpliciteerd.
2.Vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049,
3.Vgl. HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864,