In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 5 oktober 2023 de verdachte, geboren in 1969, veroordeeld voor diefstal en opzetheling tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bevestigd, maar de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij drie middelen van cassatie zijn voorgesteld door zijn advocaat M.J.G. Schroeder. Het derde middel betrof de klacht dat het hof geen bewijsmiddelen had opgenomen in het arrest, wat volgens de verdediging een schending van art. 359 lid 3 Sv zou zijn. Het hof bevestigde echter dat het vonnis van de politierechter de bewijsvoering correct had behandeld. Het eerste middel stelde dat het hof onvoldoende had gereageerd op het verweer over de strafmaat, maar het hof oordeelde dat de strafmotivering voldeed aan de eisen van art. 359 lid 6 Sv. Het tweede middel betrof de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging, waarbij het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom deze beslissing was genomen. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het tweede middel slaagde, terwijl de overige middelen faalden. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.