III.
De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van het hof
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 31 december 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 02 december 2016 tot en met 31 december 2016 te Rotterdam althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 250 kilogram, van een materieel bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
Hebben de verdachte en zijn mededaders:
- (telefonisch) contact onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt en besprekingen gehad met zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het uithalen/veilig stellen, klaar zetten, en vervoeren van die cocaïne, en
- mobiele (organisatie)telefoons voorhanden gehad, en
- een briefje met daarop genoteerd de cijfers “92512” voorhanden gehad, en
- een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een loods aan de [c-straat] apart/klaar gezet en/of laten zetten voor verder transport, en
- die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een vrachtwagen geplaatst en laten plaatsen;”
6. Deze bewezenverklaringen steunen – voor zover voor de bespreking van het middel van belang – op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Een proces-verbaaluitwerken OVC van de Zeehavenpolitie, HARC-TEAM Rotterdam, d.d. 2 januari 2017, met nummer: 2016370065, gekenmerkt 1612201516.OVC, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (pg. 6 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 23 december 2016, startte ik, verbalisant, met het uitluisteren en verwerken van de Opgenomen Vertrouwelijke Communicatie. Het uitgeluisterde deel van de opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC), was op 20 december 2016 opgenomen vanaf 15:52:42 uur tot en met 16:29:46 uur, door het Observatie-Team van de politie en voorzien van een documentcode 201612201636.OBS.
Uit de bevindingen van het Observatieteam bleek dat de verdachte [verdachte] en de verdachte [medeverdachte 1] en een NNMan een ontmoeting hadden in [A] , gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] .
Ik herkende de stem van de verdachte [verdachte] . Tevens herkende ik de stem van de verdachte [medeverdachte 1] .
C= [verdachte]
N= [medeverdachte 1]
NN= Nnman
NN= De 650 staat er klaar, de 750 staat er klaar en de 250 is onderweg.
C= Ja, ik ben er niet dus. .. Je kan [betrokkene 1] wel bellen of zo ik weet het niet, maar ik ben er niet... en echt belachelijk gewoon serieus.
C= we hadden zowiezo een afspraak met elkaar, ondanks dat we niet eens wisten over dit gezeik, dat wij gewoon heel die december en januari zowiezo niks zouden doen.
C= Of ik wat [betrokkene 1] kan regelen anders weet ik het ook niet.
2.
Een proces-verbaalvan de politie, gekenmerkt 1612241550.T01, zaaksdossier Atlantic 2, d.d. 22 maart 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 8 relaas en p. 21 e.v. van de doorgenummerde bijlagen):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 24 december 2016 omstreeks 15:50 uur, belde [verdachte] naar het nummer [telefoonnummer 1] op naam van [betrokkene 2] (TAOOI sessienummer 29253). Er werd afgesproken elkaar te zien bij de Mac Donalds bij [plaats] , daar waar ze al eerder hadden afgesproken.
Uit onderzoek bij Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) is naar voren gekomen dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] te naam gesteld stond op [betrokkene 2] .
Datum: 24-12-2016 15:50:14
Duur: 00:00:50
Aard. Spraak
[verdachte] bun [betrokkene 2] .
[verdachte] vraagt waar [betrokkene 2] nu is. [betrokkene 2] zegt nu nog in [plaats] te zijn en op het punt te staan in de auto te stappen. [verdachte] vraagt waar want hij zit al in de auto en dan rijdt hij naar hem toe. [betrokkene 2] zegt nu nog bij de [b-straat] te staan. Ze spreken af bij de Mac Donalds bij [plaats] , waar ze al eens eerder hadden afgesproken.
3.
Een proces-verbaalvan de politie, gekenmerkt 1612241612.T01, zaaksdossier Atlantic 2 d.d. 22 maart 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 22 e.v. van de doorgenummerde bijlagen):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Datum: 24-12-2016 16:12:05
Duur: 00:01:02
Aard: Spraak
Herkomst tap: [telefoonnummer 2]
Gebelde: [telefoonnummer 3]
[verdachte] bun [medeverdachte 1] .
[verdachte] = D
[medeverdachte 1] = S
D: Hallo, hallo (op de achtergrond klinkt een vrouwenstem)
S: Ja hallo.
D: Hallo.
S: Hoi.
D: Hey ik ben bij dingeh geweest net.
S : Ja .
D: Maareehh, dieeehhh, die helpt wel.
S: Oke.
D: Ja.
S: Yesss .
D: En wat ik begrijp, weet ik niet, maar is ehhh [betrokkene 6] ehhh zit thuis.
S: Oh zo...
D: Dus.
S: Nog beter feest.
D: Maar dat hoort ie morgen sowieso want morgen is die [...] bij hem.
S: Oke
D: En dan zou die mij ff op de hoogte houden.
S: Helemaal geweldig hoor ik vanavond wel van je joh.
D: Ja, dat hoor eeehhh, ja is goed is goed ja.
S: Yoeh
D: Is goed hoi.
S: Oke, hoi, hoi.
4.
Een proces-verbaalvan de politie, gekenmerkt 1612241612.T01, zaaksdossier Atlantic 2 d.d. 22 maart 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 48 e.v. van de doorgenummerde bijlagen):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Datum: 29-12-2016 19:15:12
Duur: 00:00:37
Aard: Spraak
Herkomst tap: [telefoonnummer 8]
Gebelde: [telefoonnummer 4]
[verdachte] bun [medeverdachte 1]
C= [verdachte]
N= [medeverdachte 1]
N= Ja hallo
C= Hey
N= Hoi
C= ik hoor net, het wordt morgenochtend
N= Ja
C= Uh, morgenmiddag
N= hadden we...
C= Nee maar dat ze gaan beginnen
N= Morgenochtend pas?
C= Vannacht of morgenochtend
N= Oke
C= Dus
N= Nou dan zien we het wel
C= ja toch
N= is goed
C= is goed
6.
Een proces-verbaalvan de politie, gekenmerkt 1612241612.T01, zaaksdossier Atlantic 2 d.d. 22 maart 2017. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 37 e.v. van de doorgenummerde bijlagen):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Datum: 29-12-2016 13:31:17
Duur: 00:00:47
Aard: Spraak
Herkomst tap: [telefoonnummer 2]
Gebelde: [telefoonnummer 4]
[verdachte] bun [medeverdachte 1]
C= [verdachte]
N= [medeverdachte 1]
N= Ja hallo
C= hallo
N= Ja, ik heb m.
C= Oh
N= om tien uur vanochtend kreeg ik hem
C= Ok
N= Dus, ik ga zo ff naar hem toe om te praten en dan wip ik even bij je langs.
C= is goed
N= Ja
C= Ja
7.
Een proces-verbaalvan bevindingen van de Zeehavenpolitie HARC-TEAM Rotterdam, d.d. 14 september 2017, met nummer: 2016370065, gekenmerkt 1709051600.OIG, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (pg. 645 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 6 januari 2017 deed ik onderzoek naar een in beslag genomen GSM. Deze GSM werd in beslag genomen onder verdachte [medeverdachte 1] , en werd voorzien van goedcode [...] .
29 december 2016
Om 08:52 uur werd er op het PGP toestel van contact “ [betrokkene 4] ” een bericht ontvangen door een contact onder de naam “[naam 1]”. Dit bericht werd om 09:33 uur door “ [betrokkene 4] ” geforward naar het toestel [medeverdachte 1] . Het bericht had de navolgende inhoud:
“Broer dat is de nummer
[telefoonnummer 5] ”.
[…]
16.
Een proces-verbaalvan de politie, gekenmerkt 1612291914.T01, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 47 e.v. van de doorgenummerde bijlagen):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Datum: 29-12-2016 19:14:14
Duur: 00:00:32
Aard: Spraak
Beller: [telefoonnummer 6]
Gebelde: [telefoonnummer 2]
[verdachte] (sh) wgd. [betrokkene 2]
heeft van [betrokkene 9] (fon) een berichtje gehad dat ie waarschijnlijk vannacht of morgenochtend binnen mag. [verdachte] zegt oke is goed. [betrokkene 2] zegt, “Dan weet je dat”.
18.
Een proces-verbaalvan de Zeehavenpolitie, Harc-Team Rotterdam, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 23 relaas en p. 214 -225 e.v. van de doorgenummerde bijlagen):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 20 december 2016 vond een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] en een NNman. Uit de opgenomen en afgeluisterde vertrouwelijke communicatie kon worden opgemaakt dat het een gesprek was tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] aan de ene kant en [medeverdachte 2] aan de andere kant.
[verdachte] zei dat hij ( [...] ?) gewoon dom was. De laatste keer, toen ze die vrijdag moesten komen, had [verdachte] gezegd dat die controle er was en dat ze even moesten wachten tot maandag. Dat was geen probleem. Ze waren toen op zaterdag al gaan appen ze hij er 400 uit had gehaald.
[medeverdachte 1] zei daarop: “was die nou maar goed gegaan.” [verdachte] zei dat ze dan ook niet verder waren gaan kijken. [verdachte] zei dat als ze 2 minuten later was gekomen dat er niets aan de hand was geweest. Dan had die pallet gewoon andersom in de stelling gestaan. [verdachte] zei dat ze was gekomen en dat ze aan een collega ( [betrokkene 5] ) had gevraagd om even een palletje te laten zien. [betrokkene 5] had een palletje laten zakken en op dat moment waren er 8 pallets van die boot gekomen. Kennelijk waren toen spullen gevonden en [betrokkene 5] had de Douane geroepen. [verdachte] zei dat hij later tegen [betrokkene 5] had gezegd dat die een kankerimbieciel was. [betrokkene 5] had gezegd dat hij alles aan gaf als hij iets vond, hij wilde niets met die kankerzooi te maken hebben. [verdachte] zei dat hij [betrokkene 5] had uitgescholden en dat hij had gezegd dat als [betrokkene 5] gewoon zijn bek gehouden had dat ze dan fifty fifty hadden gedaan. Dan hadden ze gewoon € 125.000,00 de man gehad.
19.
Een proces-verbaalvan de Zeehavenpolitie, Harc-Team Rotterdam, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 10 relaas en p. 49 e.v. van de doorgenummerde bijlagen):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 30 december 2016, om 11.43 uur, belde [verdachte] naar [medeverdachte 1] die daarbij gebruik maakte van een nummer dat tot dan toe niet bekend was binnen het onderzoek. [medeverdachte 1] vroeg of [verdachte] er al was. [verdachte] antwoordde dat pas om 3 uur in het huisje mocht. [medeverdachte 1] zei dat het pas de volgende ochtend werd dat die aan kwam. [verdachte] zei dat het misschien gunstig was. [medeverdachte 1] antwoordde dat het goed kon uitpakken. [medeverdachte 1] zei dat je wel een kans moest krijgen. [verdachte] hoopte het en [medeverdachte 1] hoopte het ook. [medeverdachte 1] zei dat het was wat het was en hij ging die avond even naar hem (derde persoon) toe. [verdachte] vroeg [medeverdachte 1] om hem op de hoogte te houden.
20.
Een proces-verbaalvan de politie, gekenmerkt 1612301154.T01, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (p. 50 e.v. van de doorgenummerde bijlagen):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Datum: 30-12-2016 11:54:10
Duur: 00:00:32
Aard: Spraak
Beller: [telefoonnummer 2]
Gebelde: [telefoonnummer 7]
[verdachte] bun [betrokkene 3]
D = [verdachte]
G = [betrokkene 3]
G: morgen baas
D: hij is pas morgen binnen
G: ahww oke.... ik had ehh ik had zo raar gedroomd vannacht dus ik dacht weet je ik moet ff appen of het goed gaat
D: ohw nee hij is er dus
G: top
D: ja toch
G: is goed man
26.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 en 8 november 2022, verklaard – zakelijk weergegeven –:
U zegt mij dat uit het dossier volgt dat ik met medeverdachte [medeverdachte 1] heb afgesproken om op 20 december 2016 in [A] samen te komen voor een afspraak, omdat het niet uit kwam om de dag ervoor namelijk op 19 december 2016 af te spreken. Dat klopt.
Ik heb Center Parcs pas geboekt na het gesprek met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in [A] . Ik ben daar naartoe gegaan om uit [plaats] weg te zijn, omdat ik wist dat er iets onderweg was.
U zegt mij dat uit het dossier volgt dat ik op 24 december 2016 een afspraak had in de Mac Donalds. Dat klopt, daar had ik een afspraak met [betrokkene 2] .
U zegt mij dat ik [medeverdachte 1] bel en dat hij mij vertelt dat hij ‘hem’ heeft. Voorts dat [medeverdachte 1] zegt dat hij nog even naar hem toe gaat om te praten en dat hij ook nog even bij mij langs wipt. U vraagt mij waarom [medeverdachte 1] nog even bij mij langs wil komen. Dat moet u aan [medeverdachte 1] vragen. U zegt mij dat ik lijk te weten waar het over gaat. In [A] wordt tegen mij gezegd dat er 250 kilo onderweg is. Daar heb ik niet om gevraagd.
Ik werd ongevraagd op de hoogte gehouden. U zegt mij dat ik op 29 december 2016 om 19:15:12 zeg dat ik net hoor dat het morgenochtend wordt en dat ik dus zelf ook contact op neem om iets door te geven. Ja, maar het was geen gemakkelijke situatie.”
7. Voorts heeft het hof het volgende vastgesteld en overwogen:
“
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake is van het voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, nu de verdachte daarvoor een te kleine rol heeft gehad en voorts de verdachte zich op het standpunt stelt dat hij niet mee wilde werken en zich aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft willen onttrekken.
Inleiding
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof grotendeels overeenkomstig de rechtbank het volgende vast. Onder de naam Luikenkap heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar een invoerlijn waarlangs in de Rotterdamse haven cocaïne werd ingevoerd via [B] , een overslagbedrijf van overzees fruit. De aanleiding voor het onderzoek was de vondst bij dat bedrijf, in november 2016, van 286 pakketten cocaïne, die verstopt zaten tussen een partij bananen. Tijdens een daarop volgend onderzoek is opnieuw, namelijk op 31 december 2016, tussen een partij bananen een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen. In deze zaak zijn zeven verdachten gedagvaard. Dit betreffen twee medewerkers van [B] , een tweetal personen die via een uitzendbureau (te weten de verdachte) of als zzp’er voor [B] werkzaam waren, een vrachtwagenchauffeur en twee personen die geen banden hadden met [B] .
Ontmoetingen en contacten
Op 20 december 2016 heeft een ontmoeting plaatsgevonden bij [A] in [plaats] tussen de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Dat deze ontmoeting heeft plaatsgevonden blijkt uit de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring en daarnaast uit een OVC-opname die van deze ontmoeting is gemaakt. De verdachte was destijds op uitzendbasis werkzaam als vorkheftruckchauffeur bij [B] .
Uit genoemd OVC-gesprek van 20 december 2016 volgt onder meer dat medeverdachte [medeverdachte 2] tegen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zegt dat de ‘650’ klaarstaat, dat de ‘750' klaarstaat en dat de ‘250’ onderweg is. De verdachte reageert hierop door te zeggen dat hij er dan niet is. Vervolgens stelt de verdachte dat [betrokkene 1] wel gebeld kan worden. Het hof begrijpt dat daarmee medeverdachte [betrokkene 1] wordt bedoeld, die werkzaam is voor [B] . Verder volgt uit het OVC-gesprek dat de verdachte stelt dat er een afspraak was gemaakt met elkaar, inhoudende dat ze in de maanden december en januari sowieso niks zouden doen. Voorts dat de verdachte spreekt over een – naar het hof begrijpt – eerder ingevoerde pallet met cocaïne die door een [betrokkene 5] was ontdekt en waarop deze [betrokkene 5] de douane erbij had geroepen. De verdachte zegt dat hij tegen deze [betrokkene 5] heeft gezegd dat hij een kankerimbeciel was, waarop [betrokkene 5] hem had geantwoord dat hij alles aangaf als hij iets vond en dat hij niets met die kankerzooi te maken wilde hebben. De verdachte zegt dat hij vervolgens tegen [betrokkene 5] heeft gezegd dat als hij gewoon zijn bek had gehouden, ze
fifty fiftyhadden gedaan en ze dan gewoon € 125.000,- de man zouden hebben gehad.
In de daarop volgende dagen tot en met 30 december 2016 houden verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] contact. Op 24 december 2016 heeft de verdachte een ontmoeting bij een McDonalds in [plaats] met medeverdachte [betrokkene 2] , die eveneens werkzaam is bij [B] . Na deze ontmoeting belt de verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] en informeert hem dat hij, net bij ‘dingeh’ was en dat deze wel helpt. Het hof begrijpt met de rechtbank dat met ‘dingeh’ wordt bedoeld medeverdachte [betrokkene 2] . Vervolgens vraagt de verdachte in dit telefoongesprek aan [medeverdachte 1] of hij hem op de hoogte wil houden.
Onder medeverdachte [medeverdachte 1] is een PGP-telefoon aangetroffen waarmee versleutelde berichten zijn verstuurd. Uit het onderzoek naar de berichten in deze telefoon volgt dat [medeverdachte 1] op 29 december 2016 een 20-cijferig nummer toegestuurd heeft gekregen. Dit nummer komt overeen met het barcodenummer van een pallet in het ruim van het motorschip [C] dat op dat moment naar de Rotterdamse haven onderweg is. Het bericht is afkomstig van een PGP e-mailadres dat is opgeslagen onder de contactnaam ‘ [betrokkene 4] ’. Uit het berichtenverkeer rondom de ontmoeting bij [A] , volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] contact heeft met “ [betrokkene 4] ”, die gebruik maakt van het PGP e-mailadres [e-mailadres 1] . Op 20 december 2016 om 15:04 stuurt [medeverdachte 1] een bericht inhoudende: ‘we zijn dr’. Om 15:06 uur ontvangt [medeverdachte 1] een bericht van ‘ [betrokkene 4] ’ inhoudende ‘ik ook’. Door het observatieteam werd gezien dat [verdachte] en [medeverdachte 1] om 15:03 uur [A] betraden. Er werd gezien dat zij een ontmoeting hadden met een Surinaams ogende NN man. NN man blijkt later medeverdachte [medeverdachte 2] te zijn.
Aankomst cocaïne en vervoer daarvan
In de ochtend van 31 december 2016 arriveert [C] bij de kade van het overslagbedrijf [B] aan de [c-straat] te [plaats] . Medeverdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 1] werken die ochtend op het terrein van [B] aan het lossen van het schip.
Op de batterijklep van een mobiele telefoon die op een vorkheftruck lag waarmee [betrokkene 2] heeft gewerkt, is een briefje aangetroffen met (naar later blijkt) de laatste vijf cijfers van het barcodenummer van de betreffende dozen. Op deze vorkheftruck is ook zijn identiteitskaart gevonden. Het hof gaat ervan uit dat [betrokkene 2] tijdens zijn werkzaamheden een briefje met de laatste vijf cijfers van het barcodenummer van de betreffende dozen voorhanden heeft gehad. Bovendien volgt uit de tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] de pallet met de dozen hebben gevonden tussen de vracht en dat zij deze hebben gescheiden van de rest van de lading. Nadat de douanecontrole was afgerond, hebben zij [medeverdachte 1] gebeld en is afgesproken bij welke loodsdeur deze pallet kon worden opgehaald.
Kort daarna arriveert medeverdachte [medeverdachte 3] met een vrachtwagencombinatie bij de afgesproken loods van [B] . Enkele minuten nadat de vrachtwagen van het terrein is weggereden, wordt [medeverdachte 3] staande gehouden. In de oplegger wordt een pallet met dozen met bananen aangetroffen. De dozen zijn afkomstig uit Ecuador en bevatten stickers met het eerdergenoemde barcodenummer. Tussen de bananen bevinden zich 250 pakketten met een totaal netto gewicht van 250 kilogram. Door de douane is onderzoek gedaan naar de pakketten. Uit dit onderzoek blijkt dat de inhoud cocaïne betreft. Het hof gaat er van uit dat dit de partij is waarover bij [A] werd gesproken. Ter terechtzitting in hoger beroep is dit ook door de verdachte bevestigd.
Rol van de verdachte bij de (verlengde) invoer en de voorbereiding
De vraag die aan het hof voorligt, is of de bijdrage van de verdachte aan de invoer van de cocaïne (en de voorbereidingshandelingen daartoe), van voldoende gewicht is geweest om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en een of meer medeverdachten.
Het hof overweegt in dat kader het volgende.
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet mee wilde werken en zich aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft willen onttrekken. Zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat er ‘iets’ onderweg was, dat hij er niets mee te maken wilde hebben en dat hij naar Centerparcs is gegaan zodat hij niet bij het arriveren van de boot met daarin de vracht aanwezig hoefde te zijn. Voorts heeft de verdachte verklaard voor het blok te zijn gezet toen de bespreking plaats vond in [A] op 20 december 2016, dat hij ongevraagd op de hoogte werd gehouden en dat hij probeerde alles af te houden.
Het hof heeft hierboven vastgesteld dat uit het OVC-gesprek van 20 december 2016 volgt dat er een afspraak was dat er in de maanden december en januari niks zou gebeuren. Het hof begrijpt hieruit dat er in die twee maanden geen cocaïnetransporten zouden worden uitgevoerd op de invoerlijn. Voorts blijkt uit dit OVC-gesprek dat de verdachte bij een eerder transport € 125.000,- had kunnen verdienen. De verdachte sprak over een [betrokkene 5] en noemde deze [betrokkene 5] een imbeciel, omdat hij niet zijn bek had gehouden tegenover de douane en ze anders het bedrag
fifty fiftyhadden kunnen delen. Het ging over een zeer aanzienlijk bedrag, van € 125.000,- per persoon.
Uit dit OVC-gesprek volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte wist dat er sprake was van een pauze van twee maanden betreffende de levering van cocaïne. Voorts blijkt uit dit gesprek dat de verdachte onaangenaam was verrast dat er toch een partij cocaïne onderweg was. De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij daar, om allerlei redenen, zo min mogelijk mee te maken wilde hebben. Het hof stelt evenwel vast dat de bemoeienis van de verdachte met de partij cocaïne niet werkelijk is opgehouden. Zo heeft de verdachte nog tijdens het gesprek gezegd dat [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) kon worden benaderd, die ook daadwerkelijk heeft meegeholpen op 31 december 2016. In de dagen na het gesprek heeft de verdachte [betrokkene 2] aangezet tot het helpen met het uitladen en gescheiden houden van het pallet met cocaïne op 31 december 2016. Voorts heeft de verdachte op 29 december 2016 telefonisch aan [medeverdachte 1] doorgegeven dat ‘het morgenochtend wordt’, binnen één minuut nadat hij een vergelijkbaar bericht van [betrokkene 2] had ontvangen. Het hof begrijpt dat de verdachte in dit gesprek doorgeeft dat de boot later zal aankomen. Het hof stelt daarmee vast dat de verdachte bemoeienis heeft gehouden met de invoer van de partij en actief heeft gehandeld, nadat hij in het gesprek op 20 december 2016 in [A] heeft aangegeven er niet te zijn.
Daar komt bij dat vervolgens blijkt dat de verdachte, twee keer heeft gevraagd om op de hoogte te worden gehouden, namelijk in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] op 24 december 2016 en in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] op 30 december 2016. In dit telefoongesprek vertelt medeverdachte [medeverdachte 1] aan de verdachte dat het pas de volgende ochtend zal worden, dat die aankomt. Het hof begrijpt dat het hierbij gaat om de boot, met daarin de pallet met cocaïne. De verdachte zegt hierop dat dat misschien gunstig is en vraagt medeverdachte [medeverdachte 1] om hem op de hoogte te houden. Als kort na dit gesprek de zoon van de verdachte belt en informeert ‘of het goed gaat’ antwoordt de verdachte dat ‘hij pas morgen binnen is’. Beiden vinden dat ‘top’.
Het hof acht de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, inhoudende dat hij zich wilde onttrekken aan het tenlastegelegde onder feit 1 en 2, gelet op het vooroverwogene ongeloofwaardig. Het hof verwerpt het verweer.
Conclusie
Uit het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de verdachte welbewust en in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] handelingen heeft verricht die waren gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij cocaïne en met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daartoe voorbereidingshandelingen heeft verricht. De verdachte heeft ervoor gezorgd dat [betrokkene 2] aan de invoer heeft deelgenomen en hij heeft erop gewezen dat [betrokkene 1] kon worden benaderd, wat kennelijk ook is gebeurd. Voorts heeft hij meermaals [medeverdachte 1] laten weten dat hij op de hoogte wil worden gehouden.
Het hof concludeert op grond van het zojuist overwogene dat de bijdrage van de verdachte aan de invoer van de cocaïne en de voorbereidingshandelingen daarvoor, van dusdanig wezenlijk gewicht is geweest dat sprake is van een op die misdrijven gerichte nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en zijn medeverdachten.”