Conclusie
1.Inleiding
2.De bestreden uitspraak en het advies van de rechtbank
2. Het onderzoek ter zitting
3.De beoordeling van het verzoek tot uitlevering
3.Het eerste middel
4.Het tweede middel
dreigendeflagrante schending van art. 6 lid 1 EVRM. Zo’n schending ligt in dat geval niet in de rede omdat de berechting reeds heeft plaatsgevonden. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt wel dat indien het gaat om een verzoek tot uitlevering ter tenuitvoerlegging van een rechterlijke veroordeling en wordt aangevoerd dat in de zaak die tot die veroordeling heeft geleid, een flagrante inbreuk
is gemaaktop art. 6 lid 1 EVRM, het aan de uitleveringsrechter is te beslissen over de vraag of enig in die verdragsbepaling gegarandeerd recht van de opgeëiste persoon is geschonden. Maar het gaat dan dus om een beroep op een
voltooideflagrante schending van voormelde verdragsbepaling. [3]