ECLI:NL:PHR:2025:1262

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
16 november 2025
Zaaknummer
23/02900
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot woningoverval met betrekking tot bewijsvoering van telefoonbezit

In deze zaak gaat het om de verdachte, geboren in 2000, die is veroordeeld voor poging tot woningoverval door het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof heeft op 25 juli 2023 een gevangenisstraf van 29 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft ook beslist op de vorderingen van benadeelde partijen. De zaak heeft samenhang met een andere zaak van een medeverdachte. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, die één middel van cassatie hebben voorgesteld. Dit middel betreft de verwerping van het verweer dat een telefoon niet aan de verdachte zou toebehoren. De conclusie van de procureur-generaal, D.J.C. Aben, is dat de Hoge Raad meer dan twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak doet, wat leidt tot overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. Dit resulteert in een voorstel tot vermindering van de gevangenisstraf, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen. De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor de toerekening van de telefoon aan de verdachte, waarbij de Hoge Raad concludeert dat de overwegingen van het hof voldoende gemotiveerd zijn en niet in strijd zijn met de onschuldpresumptie.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/02900

Zitting18 november 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte

Inleiding

1. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 25 juli 2023 wegens “
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 maanden, met aftrek van voorarrest. [1] Daarnaast heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en in verband daarmee (telkens) de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Er bestaat samenhang met de zaak van de medeverdachte met het zaaknummer 23/03077. In die zaak concludeer ik vandaag ook.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

4. Het middel gaat over de verwerping van het verweer dat een bepaalde telefoon niet aan de verdachte zou toebehoren.

De relevante delen van de processtukken

5. Op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw een pleitnota voorgedragen. Deze houdt in:
Telefoongegevens
49. De politie heeft het [telefoonnummer] gekoppeld aan client. Dit nummer reist op 14 april 2019 van [plaats] , over [plaats] , naar [plaats] , [plaats] en weer terug naar [plaats] .
50. Allereerst ten aanzien van het nummer zelf. Client herkende het nummer niet ten tijde van zijn verhoor, hij had een ander nummer. Hoe deze koppeling is gemaakt blijft onduidelijk.
51. Er staat in het proces-verbaal alleen 'blijkens de politiesystemen'. Hieronder is vermeld dat het gaat om een prepaid nummer, die niet op naam/adres geregistreerd is. De onderliggende documenten waaruit zou moeten blijken hoe de koppeling wordt gemaakt uit de systemen ontbreken.
52. Ook ontbreekt onderliggende informatie aangaande de koppeling van [betrokkene 1] als vriendin van client toentertijd/overige contacten als contacten van cliënt, processen-verbaal aangaande deze koppeling ontbreken.
53. De rechtbank, heeft de koppeling opgenomen op p. 361 als bewijsmiddel, uit de CIOT bevraging zou blijken dat het nummer aan de naam [verdachte] is gekoppeld. Wat evenwel bevreemd is dat er vervolgens een huisadres gekoppeld is in [plaats] ; dit terwijl cliënt al vanaf 2006 in [plaats] woont en het nummer in 2008 in de lucht is gekomen. Ik wijs u op de SKDB gegevens in de bijlage.
54. Ik meen dan ook dat op basis van het dossier niet zonder meer de vaststelling te maken is dat het nummer aan client te koppelen is, of nog een stap verder, dat cliënt op 14 april 2019 ook de gebruiker was van het nummer.”
6. Het arrest bevat de volgende overwegingen:
“Uit de bewijsmiddelen, meer bepaald uit de inhoud van het onder bewijsmiddel 14 vermelde ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van bevindingen - ten aanzien waarvan het hof geen reden heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen - volgt genoegzaam dat de telefoon met [telefoonnummer] in een ander jegens de verdachte geëntameerd strafrechtelijk onderzoek in beslag is genomen, dat het IMEI-nummer van die telefoon [IMEI-nummer] is en dat die telefoon hem toebehoort. Nu van het gebruik van de telefoon door een ander dan de verdachte op geen enkele wijze is gebleken, gaat het hof ervan uit dat de telefoon bij de verdachte in gebruik is geweest. Het hof ziet daarvoor steun in de telefonische contacten op 14 april 2019, zijnde ingekomen voicemailberichten van een telefoonnummer op naam van [betrokkene 1] , destijds de vriendin van de verdachte.
Uit de tot het bewijs gebezigde analyse van telecomgegevens volgt dat de telefoon van de verdachte zich op de avond 14 april 2019 vanuit [plaats] naar [plaats] bewoog en rond het tijdstip van de poging tot woningoverval in [plaats] is geweest, om vervolgens kort na die poging weer terug te bewegen richting [plaats] , zijnde de woonplaats van de verdachte.
7. Het hof heeft verder het volgende bewijsmiddel gebruikt:

14. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 23 juni 2020, dossierpagina's 196-198, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant] :
(pagina 197)
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens in zowel onderzoek Trimble als in onderzoek Moultrie blijkt dat aan het [telefoonnummer] het [IMEI-nummer] gekoppeld is. De telefoon gekoppeld aan dit IMEI-nummer betreft een iPhone.
Inbeslagname iPhone
De hierboven bedoelde iPhone is op 16 augustus 2019 door de politie in beslag genomen in onderzoek […] . In dit onderzoek werd [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) als verdachte aangehouden voor verboden wapenbezit, waarna zijn iPhone met toestemming van [Officier van Justitie] nader werd onderzocht. De iPhone was vergrendeld met een onbekende vergrendelcode die door [verdachte] niet werd gegeven. (...) [verdachte] heeft in zijn verhoor onder nummer […] aangegeven niet mee te willen werken aan het onderzoek aan zijn iPhone en gaf daarom geen vergrendelcode.”

Een nadere omschrijving van het middel

8. Het middel houdt in: “
Nu een verdachte zijn onschuld niet hoeft te bewijzen en het hof het door de verdediging gevoerde bewijsverweer heeft verworpen en daartoe heeft overwogen/geoordeeld dat van het gebruik van de telefoon door een ander dan de verdachte op geen enkele wijze is gebleken is het arrest/bewezenverklaring dan ook onvoldoende met redenen omkleed.” Daarbij merkt de steller van het middel op dat uit het als bewijsmiddel 14 aangemerkte proces-verbaal niet kan worden afgeleid dat de verdachte op 14 april 2019 gebruikmaakte van de iPhone met het [telefoonnummer] en het [IMEI-nummer] , en dat het feit dat de vriendin van de verdachte daarop een aantal maal een voicemail heeft ingesproken daarvoor – zonder dat de tekst van de berichten is weergegeven – ook onvoldoende is.

De beoordeling van het middel

9. Het hof baseert zijn gevolgtrekking dat de verdachte op 14 april 2019 gebruikmaakte van de iPhone in kwestie op de omstandigheden dat (i) de bewuste iPhone op 16 augustus 2019 onder de verdachte in beslag is genomen en hem toebehoort, (ii) op die telefoon op 14 april 2019 voicemailberichten van het telefoonnummer van de vriendin van de verdachte zijn ingekomen en (iii) van het gebruik van de telefoon door een ander dan de verdachte op geen enkele wijze is gebleken. De conclusie van het hof is daarmee toereikend gemotiveerd en zeker niet onbegrijpelijk. De overwegingen van het hof zijn verder niet in strijd met de onschuldpresumptie, voor zover de steller van het middel dat heeft willen betogen. [2]

Slotsom

10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
11. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak gaat doen meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep. Daarom is de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering. [3] Verder heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het parketnummer in hoger beroep is 20-001021-21.
2.Vgl. over het in aanmerking nemen bij het bewijsoordeel dat een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het ten laste gelegde – relevante omstandigheid is uitgebleven: HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864,
3.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492, r.o. 3.1.2, 3.1.3 en 3.2.