ECLI:NL:PHR:2025:1121

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
23/02833
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstallen van auto’s met geweld en beïnvloeding van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de verdachte veroordeeld voor negen autodiefstallen, waarvan twee met geweld, en het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van een getuige. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij zeven middelen zijn ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal betreft de afwijzing van deze middelen, met uitzondering van de hoogte van de opgelegde straf, die ambtshalve wordt verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in cassatie. De zaak betreft onder andere de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen, de bruikbaarheid van camerabeelden en de schakelbewijsconstructie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen en het geweld, en dat de bewijsvoering voldoende is onderbouwd. De verdachte heeft geprobeerd de verklaringsvrijheid van een getuige te beïnvloeden door middel van handgeschreven brieven en tijdschriftartikelen. De conclusie van de A-G strekt tot vernietiging van de opgelegde straf, maar tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02833
Zitting14 oktober 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 13 juli 2023 (parketnummer: 20001232-20) de verdachte voor – kort gezegd – negen autodiefstallen, waarvan twee gepaard gingen met geweld, en het meermalen beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van een getuige, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Tevens heeft het hof het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Ook heeft het hof beslissingen genomen over de vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen.
1.2
Het cassatieberoep is op 21 juli 2023 ingesteld namens de verdachte. Y. Moszkowicz, advocaat in Utrecht, heeft – in een schriftuur van 127 bladzijden waaraan een relatief hoog ‘napleitgehalte’ niet kan worden ontzegd – zeven middelen van cassatie voorgesteld. In deze middelen wordt met bewijs- en motiveringsklachten opgekomen tegen de verschillende bewezenverklaringen en tegen de afwijzing van een voorwaardelijk verzoek tot inzage in het medisch dossier van een getuige.
1.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf (vanwege overschrijding van de redelijke termijn), tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.De zaak

2.1
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstallen van auto’s van het merk Mercedes-Benz, waarbij hij volgens een vast patroon te werk is gegaan. Naar aanleiding van een internetadvertentie sprak hij af met verkopers en deed zich voor als potentiële koper. Daarbij was hij enigszins vermomd door een bril en/of pet te dragen. Tijdens het bekijken van de auto nam hij op enig moment plaats achter het stuur en reed hij weg. In twee van de negen gevallen werd toepassing van geweld niet geschuwd, in die zin dat één slachtoffer tegen het hoofd is geslagen en één slachtoffer bij het wegrijden tientallen meters met de rijdende auto werd meegesleurd, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Verschillende keren is de verdachte door de [getuige] naar verkopers gebracht. De verdachte heeft geprobeerd de verklaringsvrijheid van deze getuige te beïnvloeden door middel van handgeschreven brieven en tijdschriftartikelen. De strekking hiervan was dat deze getuige zijn eerdere verklaring moest intrekken, zich op zijn zwijgrecht moest beroepen en/of een valse bekentenis diende af te leggen. De verdachte is in het verleden ook in Duitsland veroordeeld voor autodiefstallen met eenzelfde modus operandi (waarbij ook is vastgesteld dat getuigen tevergeefs valse verklaringen hadden afgelegd).
2.2
In de onderhavige zaak steunen de bewezenverklaringen van de autodiefstallen op onder andere verschillende herkenningen van (uiterlijk en/of stem van) de verdachte op (
stillsvan) videobeelden van een bewakingscamera en een schakelbewijsconstructie.

3.De bewezenverklaring en de bewijsvoering

3.1
Ten laste van de verdachte is door het hof bewezen verklaard dat:

in de zaak met parketnummer 03-700025-18:
1.
hij op 19 november 2017 te [plaats] , op de [a-straat] , een personenauto (merk/type Mercedes-Benz, 250 Cdi, [kenteken ] ), die toebehoorde aan [aangever 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- in het kader van een proefrit, in die personenauto aan de bestuurderszijde is gestapt en aanzienlijk gas heeft gegeven en is weggereden, terwijl die [aangever 1] zich aan de buitenzijde van het bijrijdersportier bevond en de klink/deurgreep van het bijrijdersportier vasthield en
- zodoende die [aangever 1] circa 60 meter over de openbare verharde weg met een aanzienlijke snelheid heeft meegesleept en
- vervolgens zonder snelheid te minderen langs en op een korte afstand van een op die weg geparkeerde personenauto is gereden, waardoor die [aangever 1] noodgedwongen de klink/deurgreep van die personenauto heeft moeten loslaten en ten gevolge waarvan die [aangever 1] met kracht tegen de geparkeerde personenauto is gekomen,
ten gevolge waarvan die [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele breuk van de heupkom van het rechterheupgewricht heeft bekomen;
2.
hij op 4 oktober 2017 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mercedes-Benz C 220 Cdi, [kenteken ] ), toebehorende aan [benadeelde 1] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [benadeelde 2] , met een hard voorwerp of met een vuist tegen diens hoofd heeft geslagen;
3.
hij op 17 september 2017 in [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mercedes-Benz E 220 Cdi, [kenteken ] ), toebehorende aan [A] B.V.;
4.
hij op 17 november 2015 te [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mercedes-Benz Clk 430, [kenteken ] ), toebehorende aan [aangever 3] ;
5.
hij op 25 juni 2017 in [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mercedes-Benz, type C 350 Cgi, [kenteken ] ), toebehorende aan [aangever 4] ;
in de zaak met parketnummer 03-700257-18:
1.
hij op 17 december 2017 in [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mercedes-Benz E 220 Cdi, [kenteken ] ), toebehorende aan [aangever 8] ;
2.
hij op 12 november 2017 in [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mercedes-Benz C 350, [kenteken ] ), toebehorende aan [aangever 5] ;
3.
hij op 5 november 2017 in [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mercedes-Benz E 220 Cdi, [kenteken ] ), toebehorende aan [aangever 6] ;
4.
hij op 6 augustus 2017 in [plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een personenauto (merk/type Mercedes-Benz E 200 Cdi, [kenteken ] ), toebehorende aan [aangever 7] ;
in de zaak met parketnummer 03-866027-19:
1.
hij in de periode van 16 september 2018 tot en met 20 oktober 2018 in Nederland opzettelijk bij geschrift en afbeelding zich jegens [getuige] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid te verklaren of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring afte leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft verdachte, meermalen aan die [getuige] brieven en tijdschriftartikelen verstuurd/verstrekt waarin hij, verdachte,
- die [getuige] heeft verzocht zijn verklaring in te trekken en/of te wijzigen en/of zich op zijn zwijgrecht te beroepen en
- die [getuige] heeft verzocht zijn – zogenaamde – valse bekentenis mede tegen hem, verdachte, terug te nemen en/of zijn – zogenaamde – opgedrongen verklaring in te trekken en
- op andere wijze heeft getracht die [getuige] te bewegen tot het wijzigen en/of intrekken van zijn eerder afgelegde verklaringen door onder meer aan die [getuige] mede te delen dat alles wat die [getuige] heeft verklaard tegen hem kan/zal worden gebruikt en/of dat de gevolgen voor die [getuige] heel groot zijn en/of dat, indien die [getuige] zijn verklaring niet intrekt, hij, verdachte, hem zal aanklagen voor smaad en laster.”
3.2
Tegen alle feiten zijn bewijsverweren gevoerd. Het hof heeft de kern van die verweren in onderdeel A. van zijn arrest onder het kopje “Verweren van de verdediging” samengevat. Die samenvatting luidt – voor zover relevant voor de bespreking van de cassatiemiddelen – als volgt:
“De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 03-700025-18 onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer 03-700257-18 onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 03-866027-19 tenlastegelegde. Daartoe is – op de gronden zoals onder meer nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
(…)
A.2Aan de visuele en auditieve herkenningen kan geen bewijswaarde worden toegekend
De verdediging bestrijdt ten aanzien van de visuele herkenningen dat op basis van die herkenningen tot de overtuiging kan worden gekomen dat de verdachte degene is geweest die alle tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De gegeven signalementen zijn qua lengte, leeftijd, huidskleur en kleding verschillend van elkaar en daarom onverenigbaar met het daderschap van eenzelfde persoon en derhalve ook met het daderschap van de verdachte. De raadsman heeft in voormeld verband opgemerkt dat de gegeven signalementen onderling ook onverenigbaar zijn en dat meerdere aangevers op verschillende momenten verschillend hebben verklaard over de dader die zij hebben gezien. Daarbij komt dat de Arriva-beelden, waarop de verdachte door aangevers zou zijn herkend, geen datum en tijdstip bevatten en het om die reden niet zeker is dat het de beelden zijn van de bewuste datum van 19 november 2017.
Tevens is de bruikbaarheid van de stemherkenning bestreden. De verdediging vraagt zich sterk af of de betreffende verbalisanten die de stemherkenning hebben gedaan bekend waren met de specifieke kenmerken van de te herkennen stem en voorts blijkt niet dat een of meer van deze verbalisanten enige opleiding of training in stemherkenning hebben gehad. De contacten van de verbalisanten (die ambtshalve met de verdachte bekend waren) met de verdachte dateren van lange tijd geleden. Daarnaast omschrijven de verbalisanten geen van allen welke specifieke en concrete kenmerken van de stem zij herkennen.
A.3Verklaring van [getuige] kan onbetrouwbaar zijn en is niet bruikbaar voor het bewijs; voorwaardelijk verzoek tot inzage in medische gegevens
[getuige] heeft een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard dat hij samen met de verdachte in [plaats] , [plaats] en [plaats] is geweest, maar dat toont volgens de raadsman niet aan dat er enige betrokkenheid van de verdachte bij de autodiefstallen in die plaatsen is geweest, omdat [getuige] die stellingen niet kan onderbouwen en er geen data aan kan koppelen. Uit het procesdossier komt naar voren dat [getuige] nietaangeboren hersenletsel heeft, reden waarom niet kan worden vastgesteld of zijn verklaringen betrouwbaar zijn. De verdediging stelt zich in ieder geval op het standpunt dat de verklaring van [getuige] niet tot het bewijs kan worden gebezigd.
Indien het hof de verklaring van [getuige] toch tot het bewijs wil bezigen dan verzoekt de verdediging alsnog om inzage in zijn medische dossier, teneinde te kunnen controleren of het nietaangeboren hersenletsel het waarheidsgehalte van zijn verklaringen aantast.
A.4Schakelbewijsconstructie kan niet in de bewijsvoering worden gebruikt
Het bewijs dat de verdachte schuldig is aan de diefstal van de Mercedes van [aangever 1] (feit 1 in de zaak met parketnummer 03-700025-18) bestaat volledig uit herkenningen van de persoon en de stem van de dader, waarbij niet kan worden bepaald wat de betrouwbaarheid van deze herkenningen is. Volgens de raadsman kan dit ene feit dan ook geen anker zijn voor een schakelbewijsconstructie. Nu niet met een voldoende mate van zekerheid de conclusie kan worden getrokken dat het de verdachte is die in de Arriva-bus te zien en te horen is, kan deze diefstal niet aan de verdachte worden toegeschreven. Daarbij komt dat sterk moet worden getwijfeld aan de verklaring van [getuige] . Bovendien heeft deze verklaard niet in [plaats] te zijn geweest. Nu dit feit, zijnde het anker voor de schakelbewijsconstructie, niet kan worden bewezen, kan van schakelbewijs om tot een bewezenverklaring van de overige tenlastegelegde feiten te kunnen komen geen sprake zijn, aldus de raadsman.
A.5Diefstal met geweld van de personenauto van [aangever 1] kan niet wettig en overtuigend worden bewezen (feit 1 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
De modus operandi van de dader kenmerkt zich door het feit dat de dader er telkens voor zorgde dat de verkoper van de auto achterlangs de auto liep om bij het bijrijdersportier te komen, waarna de dader met de auto wegreed. De dader verwachtte niet – en hoefde zulks ook niet te verwachten – dat een verkoper zou proberen om een vertrekkende auto tegen te houden door de deurklink hiervan vast te (blijven) houden. Dat is bovendien een wilsbesluit en handeling van het slachtoffer geweest, waarop de dader geen enkele invloed kon uitoefenen. Nu er geen sprake is van een actieve gedraging van de dader kan geen sprake zijn van mishandeling, aangezien daarvoor juist een actieve gedraging van een dader is vereist, aldus de raadsman. Voor een bewezenverklaring van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel moet voorts worden vastgesteld met welke kracht het letsel is toegebracht en dat is op basis van het procesdossier niet mogelijk. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de dader volgt niet dat hij [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen.
Het tenlastegelegde geweld is voorts niet gepleegd met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, omdat de diefstal voorafging aan het letsel van het slachtoffer, aldus de verdediging.
Met betrekking tot het gestelde daderschap van de verdachte heeft de raadsman gewezen op de niet-bruikbaarheid van de herkenningen van de persoon in de Arriva-bus en het feit dat er geen getuigen zijn van het feit.
A.6Geen bewijs voor gekwalificeerde diefstal van de auto van [benadeelde 1] (feit 2 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
Met betrekking tot het geweldselement in de tenlastelegging heeft de raadsman naar voren gebracht dat door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wisselend is verklaard over de wijze waarop geweld zou zijn gebruikt: hetzij met een glimmende staaf op het hoofd slaan, hetzij door het geven van een klap op het hoofd. Om die reden moet volgens de raadsman vrijspraak volgen van het geweldselement.
Voorts bestrijdt de verdachte dat het mogelijk is om vol gas weg te rijden als de motorkap van een auto openstaat, zoals aangever heeft verklaard. Tenslotte is aangevoerd dat de herkenning van de verdachte door [benadeelde 1] als de dader te algemeen is. Nu voorts [benadeelde 2] niet met zekerheid kan zeggen dat de verdachte de persoon in de Arriva-bus is, moet in de visie van de verdediging ook van de diefstal van de auto vrijspraak volgen.
A.7Vrijspraak bepleit van de diefstal van de auto van [aangever 2] (feit 3 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
[aangever 2] heeft aanvankelijk bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie verklaard over een jonge man als dader. Pas na gesprekken met [aangever 4] en verbalisanten paste hij deze omschrijving aan. De verdachte is duidelijk geen jonge man, hetgeen conflicteert met de aanname dat de verdachte de dader zou zijn. Daarnaast heeft de verdachte gewezen op de omstandigheid dat [aangever 2] is verdacht van fraude en witwassen. Het is volgens de verdediging dan ook de vraag of de aangifte van [aangever 2] juist is en of de verdachte de dader is waar aangever op doelt.
A.8Geen bewijs voor diefstal van de personenauto van [aangever 3] (feit 4 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
Aan [aangever 3] zijn de beelden in de Arriva-bus getoond, waarna hij verklaarde dat hij niet het idee had dat de persoon op de beelden de dader was. [aangever 3] verklaarde de dader niet te hebben gezien en dat hij dacht dat de juiste persoon niet op de aan hem getoonde foto’s te zien was. Er heeft aldus geen herkenning plaatsgevonden die kan bijdragen aan het bewijs.
De bij gelegenheid van de doorzoeking van de woning van de verdachte aangetroffen dashcam, waarop een motor zichtbaar was met een kenteken op naam van [aangever 3] , bewijst volgens de raadsman niet het daderschap van de verdachte. Er zou hoogstens van heling van de dashcam kunnen worden gesproken.
A.9Diefstal van de personenauto van [aangever 4] kan niet worden bewezen (feit 5 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de herkenning van de verdachte door [aangever 4] als dader dermate algemeen is dat deze niet betrouwbaar genoeg is om tot het bewijs te kunnen bijdragen. [aangever 4] heeft verzuimd om te beschrijven aan de hand van welke specifieke en onderscheidende kenmerken hij tot deze herkenning is gekomen. De verklaring van [aangever 4] dat de dader een ietwat gelige huid zou hebben past evenmin bij de verdachte.
A.10Vrijspraak moet volgen van het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03- 700257-18
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijs is voor de tenlastegelegde autodiefstallen, anders dan de gestelde modus operandi en de herkenningen die niet voldoen aan de eisen die daaraan behoren te worden gesteld, zodat vrijspraak zou moeten volgen.
Met betrekking tot de diefstal van de personenauto van [aangever 8] (feit 1 in de zaak met parketnummer 03-700257-18) is gewezen op een contra-indicatie voor de herkenning, te weten dat de man op de beelden volgens [betrokkene 1] een dikkere buik zou hebben en een minder plat gezicht dan de dader.
[aangever 5] heeft betreffende de diefstal van zijn auto (feit 2 in de zaak met parketnummer 03-700257-18) zeer algemeen verklaard over bepaalde bewegingen en het postuur van de persoon op de camerabeelden. De verbalisanten hebben een sturende opmerking gemaakt bij het tonen van de beelden, reden waarom behoedzaam met de herkenning dient te worden omgegaan, juist nu sprake was van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Tevens stroken de camerabeelden van het tankstation niet met de verklaring van [aangever 5] inhoudende dat de dader naast hem stond toen hij ging tanken.
De verdediging kan niet begrijpen dat in de teruggevonden gestolen auto van [aangever 6] (feit 3 in de zaak met parketnummer 03-700257-18) geen tactisch onderzoek is uitgevoerd. [aangever 6] heeft ook slechts in algemene termen de verdachte herkend als dader van de diefstal.
Aan [aangever 7] is bij het tonen van de camerabeelden van de Arriva-bus verteld dat het een lopend onderzoek betrof en hem is gevraagd of hij de verdachte herkende. [aangever 7] kwam niet tot 100% zekerheid dat het de dader was op de beelden. Dat is volgens de raadsman onvoldoende om tot een bewezenverklaring van dit feit (feit 4 in de zaak met parketnummer 0370025 7-18) te kunnen komen.
A.11Daderschap van de verdachte en vrees of doodsangst bij [getuige] kan niet worden vastgesteld (zaak met parketnummer 03-866027-19)
Er is volgens de raadsman te weinig bewijs voorhanden om met zekerheid vast te kunnen stellen dat de verdachte de persoon is geweest die de brieven heeft geschreven. De verdachte bevond zich op het moment van ontvangst van die brieven in detentie, zodat hij volgens de raadsman die brieven niet zelf kan hebben geschreven. Tevens blijkt niet dat de brieven het handschrift van de verdachte bevatten. Er is verzuimd om dat door een handschriftdeskundige vast te laten stellen. [verbalisant 1] en de rechtbank beschikken niet over die expertise om de conclusie te kunnen trekken dat het gaat om het handschrift van de verdachte.
Uit de brieven, noch uit de verklaringen van [getuige] , kan volgens de verdediging worden afgeleid dat de uitingen van de dader daadwerkelijk enige vrees of doodsangst bij [getuige] hebben opgewekt.”
3.3
Het hof heeft in het kader van de bewijsvoering, die in totaal 27 bladzijden van het arrest beslaat, onder het kopje ‘Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen’ onderscheid gemaakt tussen algemene bewijsmiddelen die voor de beoordeling van (alle) tenlastegelegde vermogensdelicten relevant zijn (onderdeel B) en specifieke bewijsmiddelen die (overwegend) voor bepaalde tenlastegelegde feiten relevant zijn (onderdeel C). Het hof heeft zijn bewijsvoering afgesloten met een kort resumé (onderdeel D). Omwille van de overzichtelijkheid van deze conclusie wordt hierna in randnr. 3.4 geciteerd uit onderdeel B, in randnr. 3.5 uit onderdeel C en in randnr. 3.6 uit onderdeel D. Voetnoten zijn niet geciteerd.
3.4
In onderdeel B van de bewijsvoering heeft het hof onder het kopje “Algemene bewijsmiddelen ten aanzien van de tenlastegelegde vermogensdelicten” het volgende overwogen:
“B.1.1Bewijsmiddelen ten aanzien van de persoon op de camerabeelden in de Arriva-bus
Van cruciaal belang in de onderhavige zaak is het antwoord op de vraag of de verdachte de persoon is die op (stills van) camerabeelden in een Arriva-bus te zien is op 19 november 2017. Deze zijn getoond aan de aangevers en in een aantal zaken aan de getuigen van de vermogensdelicten. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Naar aanleiding van een aangifte van gekwalificeerde diefstal van een auto van het merk Mercedes-Benz op zondag 19 november 2017 rond 10.00 uur op de [a-straat] te [plaats] , gedaan door [aangever 1] , kreeg de politie al snel het vermoeden dat de dader van die diefstal met de bus naar de woning van [aangever 1] was gekomen. Op camerabeelden van een getuige was namelijk te zien dat een onbekende man die voldeed aan het signalement van de dader rond 09.45 uur over de [b-straat] in [plaats] liep, komende uit de richting van de bushalte aan de [c-straat] . De Arriva-bus die rond dat tijdstip langs de betreffende bushalte kwam, bleek te beschikken over camerabeelden waarbij ook het geluid werd opgenomen. Op de camerabeelden in die bus is de man te zien zoals die door [aangever 1] werd beschreven. De man stapte in [plaats] de bus in en rond 09.30-09.35 uur stapte hij uit aan de [c-straat] in [plaats] . Op de geluidsopnamen van de Arriva-bus is een gesprek tussen de buschauffeur en de man te horen.
[verbalisant 1] van politie Oost-Nederland heeft de beelden van de Arriva-bus bekeken. Hij beschrijft dat de man op de beelden zeer grote gelijkenis vertoont met de verdachte. Op de bijbehorende geluidsopnamen herkent [verbalisant 1] duidelijk de stem van de verdachte. [verbalisant 1] kent de verdachte ambtshalve omdat hij nauw betrokken is geweest bij rechercheonderzoeken tegen de verdachte in de periode van 2004 tot en met 2012. Tijdens deze onderzoeken heeft hij meerdere tapgesprekken van de verdachte afgeluisterd en videobeelden van verhoren van de verdachte bekeken en beluisterd. Ook heeft [verbalisant 1] een strafzaak tegen de verdachte in Duitsland bijgewoond. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [verbalisant 1] als getuige verklaard dat die zitting plaatsvond in het gerechtsgebouw in [plaats] (het hof begrijpt, in het Duits: [plaats] ). In die zaak werd de verdachte volgens [verbalisant 1] ervan verdacht dat hij auto’s tijdens proefritten had gestolen.
[verbalisant 2] van politie-eenheid Oost-Nederland heeft eveneens de beelden van de Arriva-bus bekeken. Hij herkent de man op de beelden voor 99% als de verdachte. Op de bijbehorende geluidsopnames herkent [verbalisant 2] de stem van de verdachte. [verbalisant 2] kent de verdachte ambtshalve, omdat hij nauw betrokken is geweest bij rechercheonderzoeken tegen de verdachte in de periode van 2004 tot en met 2012. Tijdens deze onderzoeken heeft hij de verdachte persoonlijk ontmoet, meerdere malen gesproken en tapgesprekken beluisterd waaraan de verdachte deelnam.
[verbalisant 3] van politie-eenheid Limburg heeft voor het eerst op 16 januari 2018 fysiek contact gehad met de verdachte. Op dat moment herkende hij de verdachte direct als de persoon die hij had gezien en gehoord op de camerabeelden van de Arriva-bus.
[verbalisant 4] van politie-eenheid Limburg heeft op 16 en 18 januari 2018 met de verdachte gesproken. Hierna heeft hij de camerabeelden van de Arriva-bus bekeken. [verbalisant 4] beschrijft dat de stem van de persoon op de Arriva-beelden identiek is aan de stem van de verdachte. Daarnaast beschrijft hij dat de jas die man droeg identiek is aan de jas die in de woning van de verdachte in beslag is genomen .
[verbalisant 5] van politie-eenheid Limburg heeft voor het eerst op 18 januari 2018 contact gehad met de verdachte. Op dat moment herkende hij de verdachte als zijnde de persoon op de camerabeelden van de Arriva-bus. Hij herkende de verdachte aan zijn gezichtsuitdrukking, postuur en aan zijn stem. De jas en schoenen die de man op de Arriva-beelden droeg, toonden volgens [verbalisant 5] veel gelijkenis met de jas en schoenen die bij de verdachte zijn aangetroffen.
In de woning van de verdachte werden op 16 januari 2018 onder meer een donkerblauwe jas en halfhoge donkere schoenen met een witte zool aangetroffen. De inbeslaggenomen jas komt qua kleur, lengte en stiksels overeen met de jas die de man in de Arriva-bus droeg. Er zijn geen verschillen tussen beide jassen. De schoenen komen ook overeen met de schoenen die de man in de Arriva-bus droeg, in die zin dat de schoenen van de man in de Arriva-bus eveneens witte zolen hebben.
De camerabeelden van de Arriva-bus zijn ook aan [getuige] , een bekende van de verdachte, getoond. Hij heeft verklaard dat de verdachte de man is die hij op de camerabeelden hoorde en zag.
De rechtbank heeft ter terechtzitting en in raadkamer de camerabeelden van de Arriva-bus nogmaals bekeken en beluisterd en heeft op grond van de door haar gedane waarnemingen geoordeeld dat er geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat de man op de beelden de verdachte is.
In raadkamer heeft het hof de beelden op uitdrukkelijk verzoek van de raadsman bekeken en beluisterd. Het hof heeft eveneens waargenomen dat de man op de beelden van de Arriva-bus de verdachte is en daarbij in het bijzonder gelet op de onderscheidende kenmerken van de verdachte, te weten de vorm van zijn gelaat, neus, oren en kenmerkende lach, zoals daarvan tevens ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
B.1.2Conclusie met betrekking tot de persoon op de camerabeelden in de Arriva-bus
Het hof is van oordeel dat, op grond van vorenbedoelde bewijsmiddelen, buiten iedere twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is die te zien is op de camerabeelden van de Arriva-bus. Het hof zal derhalve hierna bij de beoordeling van de tenlastegelegde vermogensdelicten daarvan uitgaan.
B.1.3Bespreking verweren met betrekking tot de camerabeelden
Het hof overweegt met betrekking tot verweren van de verdediging, voor zover die zien op de camerabeelden van de Arriva-bus en de daarop waar te nemen persoon, als volgt.
(…)
B.1.3.2Bruikbaarheid voor het bewijs van de camerabeelden
Anders dan voor de verdediging, is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat de beelden in de Arriva-bus betrekking hebben op 19 november 2017 tussen 9.00 en 11.00 uur en daarmee zien op het tijdsbestek waarbinnen de gekwalificeerde diefstal van de auto van [aangever 1] is gepleegd als hierna genoemd onder C.1.1. Daartoe wijst het hof op de door de officier van justitie bij het arrondissementsparket Limburg gedane vordering tot verstrekking van historische gegevens ex de artikelen 126nd en 126ud van het Wetboek van Strafvordering, waarin is vermeld dat bij Arriva, ter attentie van [betrokkene 2] , camerabeelden zijn gevorderd van bus […] , opgenomen in voormelde periode. De gegevens dienen ter beschikking te worden gesteld van [verbalisant 3] . Uit de daarvan opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] voornoemd volgt dat deze verbalisant heeft gebeld met [betrokkene 2] , die [betrokkene 2] de gevorderde camerabeelden op een USB-stick heeft gezet ten behoeve van de politie en dat deze beelden op 27 november 2017 door [betrokkene 2] op het politiebureau te Maastricht aan [verbalisant 3] zijn afgegeven. Na het bekijken van de beelden heeft [verbalisant 3] berekend dat de vermoedelijke dader omstreeks 9.00-9.10 uur is ingestapt in [plaats] , omstreeks 9.30-9.35 uur bij de bushalte aan de [c-straat] in [plaats] is uitgestapt en dus ongeveer 20 tot 23 minuten heeft gereisd. De vermoedelijke dader passeerde vervolgens om 09.45 uur de [b-straat] te [plaats] en kan dus, mede gezien de door [verbalisant 3] in het tijdsschema visueel weergegeven afstand, om 10.00 uur bij de plaats delict zijn gearriveerd.
Bij voormelde stand van zaken leidt het voor het hof geen twijfel dat de gevorderde en door [verbalisant 3] bekeken en beschreven beelden de beelden zijn van de betreffende Arriva-bus […] op 19 november 2017 tussen 9.00 en 11.00 uur. De omstandigheid dat er geen datum en tijdstip op de camerabeelden zelf is vermeld, kan daar niet aan afdoen.
Het verweer faalt.
B.2.1Bewijsmiddelen ten aanzien van de modus operandi
Het hof leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat bij het begaan van de tenlastegelegde vermogensdelicten een werkwijze is gebruikt die op essentiële punten overeenkomt met elkaar. Daartoe overweegt het hof als volgt, waarbij het hof eveneens zal ingaan op de door de raadsman gevoerde verweren op dit punt.
B.2.2Duitse rechtszaken tegen de verdachte
Uit het procesdossier volgt dat het Landgericht [plaats] de verdachte op 29 juni 2009 ter zake van autodiefstallen heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden. Voorts volgt daaruit dat op 19 december 2017 door het Amtsgericht [plaats] een rechtszaak is behandeld en dat de verdachte in die zaak is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en 6 maanden ter zake van het plegen van een diefstal van een Mercedes. De verdachte had in die zaak gereageerd op een internetadvertentie en vervolgens een proefrit gemaakt met de auto. Toen de proefrit was afgelopen nam de verdachte plaats achter het stuur van de Mercedes, sloot de deuren af en reed weg. De politie heeft geverbaliseerd dat bij een eerder onderzoeken waarbij de verdachte betrokken was, van de verdachte bij een autosloopbedrijf in [plaats] , te weten autosloopbedrijf [B] C.V., een aanhangwagen met gestolen Mercedesonderdelen en een motorblok werden aangetroffen. Het betrof een gezamenlijk DuitsNederlands politieonderzoek, waarbij door de Duitse politie een baken onder de aanhangwagen was ingezet, welk baken de politie leidde naar de autosloperij en ter zake van welke feiten de verdachte in Duitsland is veroordeeld.
Tijdens deze Duitse rechtszaak voerde de verdachte onder andere [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [getuige] op als getuigen op die hem een alibi zouden kunnen verschaffen, welke getuigenverklaringen door de Duitse rechter niet als ontlastend werden gezien.
B.2.3Verklaring van [getuige]
heeft verklaard dat hij de verdachte meerdere malen naar proefritten met een Mercedes heeft moeten brengen, waarbij het doel was om die Mercedes te stelen. De verdachte moest door [getuige] op de hoek van de straat van de locatie waar de verdachte en de verkoper hadden afgesproken worden afgezet. De verdachte droeg dan een bril en een pet. Ook kleedde hij zich vaak om. De verdachte gaf aan [getuige] een telefoon waarop hij [getuige] belde als hij weer opgehaald moest worden of wanneer [getuige] alleen terug kon rijden. Ook moest [getuige] de verdachte wel eens ophalen op de plek waar de verdachte de gestolen Mercedes had weggezet of juist 's avonds of de dag daarna brengen naar de plaats waar de gestolen Mercedes was weggezet. Als de diefstal slaagde, maakte de verdachte de auto leeg, vertrok met de gestolen auto en [getuige] moest de verdachte dan 5 minuten later ophalen. De verdachte zei tegen [getuige] dat hij door moest rijden richting [plaats] . Met betrekking tot [plaats] heeft [getuige] verklaard dat hij aldaar aan kwam rijden, een stuk het bos in moest rijden en moest opletten of er een auto aankwam. De verdachte maakte dan de gestolen auto leeg en deed de spullen in een zak, die hij in de auto van [getuige] gooide. De verdachte vertrok vervolgens met de gestolen auto en zei tegen [getuige] dat hij hem over 5 minuten moest ophalen, steeds op dezelfde plek.
Voor zijn diensten kreeg [getuige] € 150,00. [getuige] heeft verder verklaard dat hij de verdachte in 2017 in totaal ongeveer 12 tot 13 keer heeft weggebracht met het doel om een Mercedes te stelen. Van die keren is de diefstal ongeveer 8 tot 9 keren gelukt, waaronder in [plaats] , [plaats] en [plaats] .
B.2.4Betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige]
Het hof vermag, anders dan de verdediging ten verwere heeft aangevoerd, niet in te zien dat [getuige] (mogelijk) onwaarachtige verklaringen heeft afgelegd, temeer nu hij met de door hem afgelegde verklaringen ook zichzelf heeft belast. De omstandigheid dat [getuige] een brief heeft opgesteld waarin hij meldde dat hij op 19 november 2017 ten tijde van de diefstal van de Mercedes van [aangever 1] samen met de verdachte bij de verdachte thuis is geweest en hem aldus een alibi wilde verschaffen doet daar niet aan af, aangezien [getuige] later heeft verklaard dat hij deze brief in opdracht van de verdachte heeft geschreven en op de bewuste dag in het geheel niet bij de verdachte is geweest. Volgens [getuige] hebben ook de vriendin van de verdachte, [betrokkene 3] , almede de zoon van de verdachte [betrokkene 4] , in opdracht van de verdachte dergelijke brieven geschreven. Dat deze alibi’s niet kunnen kloppen, volgt uit de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , zoals die zijn afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris. [betrokkene 4] verklaarde bij die gelegenheid immers dat hij de brief niet zelf heeft geschreven en dat de in de brief genoemde gebeurtenissen wel hebben plaatsgevonden, maar dat hij bij het ondertekenen van de brief niet meer wist op welke datum dat was. [betrokkene 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het juist is wat zij heeft geschreven in een aan de rechtbank overgelegde brief, waarin is vermeld dat zij op 19 november 2017 naar haar werk was geweest. Het hof stelt aldus vast dat deze vermeende alibi’s niet uitsluiten dat de verdachte de dader is geweest. Saillant detail is overigens dat eenzelfde poging van de verdachte om vrijuit te gaan in een Duitse rechtszaak tegen hem evenmin effect heeft gesorteerd.
Maar bovenal vinden de gedetailleerde verklaringen van [getuige] steun in de overige bewijsmiddelen. Dienaangaande wijst het hof, naast de omstandigheid dat [getuige] specifiek heeft verklaard over plaatsen waar de diefstallen zijn gelukt (te weten [plaats] , [plaats] en [plaats] ) en een plaats waar de diefstal niet was gelukt (te weten [plaats] ), in het bijzonder op de objectieve telecommunicatiegegevens, waaruit volgt dat er tussen de werktelefoon van de verdachte met [telefoonnummer 1] (zie hierna rov. B.2.6) en [getuige] veel contact is geweest, ook relatief kort voorafgaand en/of na het plegen van de autodiefstallen, alsmede dat met die telefoon tevens in diezelfde tijdsspanne is gebeld met de autosloperij in [plaats] .
Het hof acht de verklaringen van [getuige] derhalve betrouwbaar en zal deze tot het bewijs bezigen. Het andersluidend verweer wordt verworpen.
B.2.5Voorwaardelijk verzoek medische gegevens van [getuige]
Met betrekking tot het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om inzage te verkrijgen in het medisch dossier van [getuige] , teneinde te kunnen controleren of zijn nietaangeboren hersenletsel het waarheidsgehalte van zijn verklaringen zou kunnen aantasten, overweegt het hof als volgt.
[getuige] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de rechter-commissaris op 13 november 2019 verklaard dat hij nietaangeboren hersenletsel heeft. Tijdens het verhoor heeft [getuige] uiteengezet welke consequenties dat voor hem heeft. Op geen enkele wijze is gebleken dat dit letsel ertoe zou kunnen leiden dat [getuige] in strijd met de waarheid is gaan verklaren. Evenmin zijn uit het onderzoek ter terechtzitting aanknopingspunten naar voren gekomen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [getuige] medicijnen gebruikt die zijn geheugen beïnvloeden. Dit zijn slechts veronderstellingen van de verdediging. Feit is dat [getuige] ten overstaan van de rechtercommissaris is gebleven bij de inhoud van zijn eerder afgelegde en voor de verdachte belastende verklaringen. Daarbij komt dat de verdachte destijds tijdens het getuigenverhoor werd vertegenwoordigd door een raadsman en deze aldus in de gelegenheid was om [getuige] nadere vragen van medische aard te stellen die hij geraden achtte. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de noodzaak tot het verzochte niet is gebleken, reden waarom het verzoek tot inzage in het medisch dossier wordt afgewezen.
B.2.6Telecommunicatie
In de Mercedes van de vriendin van de verdachte, [betrokkene 3] , welke auto tijdens een doorzoeking voor de woning aan de [d-straat 1] te [plaats] stond geparkeerd en van welke auto zowel [betrokkene 3] als de verdachte gebruik maakten, is een Alcatel-telefoon aangetroffen met [telefoonnummer 1] . [betrokkene 3] heeft als getuige verklaard dat deze telefoon altijd in de Mercedes ligt, dat de verdachte en zij daarvan gebruik maken en dat ze misschien drie keer met die telefoon heeft gebeld. Dit nummer had veelvuldig contact met [telefoonnummer 2] , welk nummer was afgegeven aan autosloopbedrijf [B] in [plaats] .
In de periode van 29 juli 2017 tot en met 18 januari 2018 heeft de telefoon met [telefoonnummer 1] slechts contact gehad met drie telefoonnummers, te weten 34 keer met het [telefoonnummer 3] dat is afgegeven aan [getuige] , 1 keer met het [telefoonnummer 4] dat is afgegeven aan [getuige] en 90 keer met het [telefoonnummer 5] dat is afgegeven aan autosloopbedrijf [B] .
B.2.7Bewijsoverweging met betrekking tot de telecommunicatie
De omstandigheden dat de verdachte degene is die vrijwel alleen gebruik maakte van de bewuste telefoon en talloze malen contact heeft met een autosloopbedrijf in [plaats] dat als websiteadres heeft [internetsite] kunnen, bezien tegen de achtergrond van voornoemde verklaringen van [getuige] (rov. B.2.3) en de bevindingen ten aanzien van het autosloopbedrijf in de Duitse strafzaak tegen de verdachte (rov. B.2.2), (mede) redengevend zijn voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde vermogensdelicten, die zien op diefstallen van auto’s van het merk Mercedes. Van de verdachte mag een die redengevendheid ontzenuwende verklaring worden verwacht. Die heeft de verdachte evenwel niet gegeven.
De verdachte heeft desgevraagd geen enkele verklaring over voormelde telefonische contacten met het autosloopbedrijf gegeven. Hij heeft er slechts op gewezen dat de eigenaar van dit bedrijf ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij de verdachte niet kent. Aan die verklaring gaat het hof, gelet op het aantal telefonische contacten, als ongeloofwaardig voorbij.
B.2.8Conclusie met betrekking tot de telecommunicatie
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de telefonische contacten van de verdachte met autosloopbedrijf [B] betrekking hadden op de aflevering van door de verdachte weggenomen auto’s. Dit geldt niet alleen voor de contacten op de dag van de diefstal van een auto maar ook, voor zover aan de orde, voor de contacten op data rondom die diefstal. Het is immers zeer aannemelijk dat de verdachte de verwachte aflevering van een auto met het autosloopbedrijf communiceert, terwijl het hof – voor wat betreft de contacten na de dag van de diefstal van een auto – ervan uitgaat dat ook deze contacten kunnen zien op die aflevering, omdat de gestolen auto’s volgens [getuige] soms enige tijd werden ‘koud gezet'. Ook kan niet uitgesloten worden dat die contacten zagen op de financiële afhandeling van een en ander.
Het hof zal van het vorenstaande bij de beoordeling van de tenlastegelegde vermogensdelicten uitgaan en de bewuste telefoon hierna ook wel aanduiden als ‘werktelefoon’.
B.2.9Overige relevante feiten en of omstandigheden met betrekking tot de modus operandi
Het hof stelt vast dat uit de aangiften van de slachtoffers van de vermogensdelicten blijkt van de navolgende feiten en/of omstandigheden:
i. de dader nam telefonisch contact op met de verkoper van een auto naar aanleiding van een advertentie op internet en deed zich voor als een potentiële koper van die auto;
ii. de dader kwam langs op een zondag, behoudens in de gevallen van de diefstallen in [plaats] (op woensdag) en [plaats] (op dinsdag);
iii. het betrof telkens een personenauto van het merk Mercedes;
iv. de dader droeg een pet en in een aantal gevallen een bril;
v. de dader wist te bewerkstelligen dat hij op de bestuurdersstoel van de auto terecht kwam doordat hij of een proefrit wilde maken of de aangever vroeg de motorkap van de auto te openen, waarna de dader wegreed.
De hierna onder C. weergegeven aangiften dienen, voor zover relevant, als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
B.2.10Conclusie met betrekking tot de modus operandi
Het hof stelt vast dat de hiervoor onder B.2.9 weergegeven modus operandi van de dader past binnen de modus operandi van de verdachte, zoals daarvan blijkt uit de verklaring van [getuige] (rov. B.2.3) en de bevindingen ten aanzien van het autosloopbedrijf in de Duitse strafzaak tegen de verdachte (rov. B.2.2). Daarbij merkt het hof op dat, voor zover het betreft het afleveren van een gestolen auto bij autosloopbedrijf [B] in [plaats] , ‘slechts’ ten aanzien van een vijftal ter beoordeling aan het hof voorliggende zaken concreet bewijs daarvoor voorhanden is.
Het hof ziet in voornoemde vaststelling ondersteuning van het hierna onder C. successievelijk per feit weergegeven bewijs.
B.3.1Bewijsmiddelen ten aanzien van de persoon van de dader
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat de verdachte accentloos Nederlands spreekt. Aan de hand van de door de verdachte opgegeven geboortedatum bij het vaststellen van zijn personalia stelt het hof vast dat de verdachte tijdens de tenlastegelegde feiten in 2015 en 2017 respectievelijk 45 en 47 jaar oud was. De verdachte is naar eigen zeggen 1.93 meter lang.
De hierna onder C. weergegeven aangiften en getuigenverklaringen dienen, voor zover relevant, als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
B.3.2Bewijsoverweging met betrekking tot de signalementen/bespreking van de verweren
Door de verdediging is aangevoerd dat de signalementen die de aangevers (en enkele getuigen) van de dader hebben gegeven niet overeenstemmen en er derhalve meerdere daders van de diefstallen zijn geweest en voorts dat de signalementen niet passen bij de persoon van de verdachte. Het kan dan ook niet de verdachte zijn geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen, aldus de verdediging.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat als bekend mag worden beschouwd het gegeven dat, wanneer tien personen wordt gevraagd om een signalement van een en dezelfde dader te geven, geen tien eensluidende signalementen geproduceerd zullen worden. Hierbij speelt onder meer de feilbaarheid van het menselijk geheugen een rol, maar ook kunnen de tijd gedurende welke zij de dader hebben gezien en de omstandigheden waaronder zij hun waarneming hebben gedaan een rol spelen. In de zaken die thans ter beoordeling aan het hof voorliggen is steeds sprake geweest van een kortstondig contact tussen de aangevers en getuigen enerzijds en de dader anderzijds en kan voorts worden aangenomen dat de aangevers en getuigen zich in een emotionele toestand bevonden op het moment dat zij een signalement van de dader hebben gegeven. Het is niet ondenkbaar dat het voorgaande hun waarneming heeft beïnvloed. Het behoeft dan ook, naar het oordeel van het hof, geen verbazing dat de signalementen niet (geheel) eensluidend zijn. In de kern kan evenwel worden vastgesteld dat het steeds gaat om een man met een pet en in een vijftal zaken ook met een bril, waarbij in een viertal gevallen wordt opgemerkt dat de man accentloos Nederlands sprak. Voorts wordt de lengte van de dader geschat op 1.90-1.95 meter (twee maal), 1.85 meter, zeker 1.80 meter, 1.85-2.00 meter, 1.90 meter, 2.00 meter en 1.95 meter. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat het in de kern om een redelijk lange man gaat. Het hof acht de verschillen in de opgegeven lengten niet van dien aard dat die verschillen zouden moeten leiden tot de conclusie dat het niet steeds om dezelfde dader zou gaan, zoals door de verdediging is gesteld.
De leeftijd van de dader wordt geschat op 55 jaar, 40-50 jaar (twee maal), 40-45 jaar, 45-50 jaar (drie maal) en 50 jaar (twee maal). Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat het in de kern om een man van middelbare leeftijd gaat. Het hof acht de verschillen in de geschatte leeftijd niet van dien aard dat die verschillen zouden moeten leiden tot de conclusie dat het niet om dezelfde dader zou gaan, zoals door de verdediging is gesteld. Daarbij merkt het hof op dat het een feit van algemene bekendheid is dat het schatten van de leeftijd van een persoon een lastige kwestie is.
Het hof verwerpt ook de stelling van de verdediging dat de gegeven signalementen niet passen bij de persoon van de verdachte. Ook hier heeft te gelden dat de verschillen tussen de gegeven signalementen en de persoon van de verdachte niet van dien aard zijn dat die verschillen tot de conclusie zouden moeten leiden dat de verdachte de dader niet kan zijn.
De andersluidende verweren falen.
B.3.3Conclusie met betrekking tot de persoon van de dader
Het hof is van oordeel dat op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de signalementen die de aangevers (en enkele getuigen) van de dader hebben gegeven er in de kern op neer komen dat de dader een redelijk lange man van middelbare leeftijd is, terwijl in een drietal ter beoordeling aan het hof voorliggende zaken wordt gesproken over de omstandigheid dat de dader accentloos Nederlands spreekt.
Het hof zal derhalve hierna bij de bespreking van de tenlastegelegde feiten daarvan uitgaan.”
3.5
In onderdeel C van de bewijsvoering heeft het hof het volgende overwogen:
“Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier zijn met betrekking tot de tenlastegelegde feiten voorts de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
C.1.1Bewijsmiddelen diefstal met geweld van de personenauto van [aangever 1] (feit 1 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn Mercedes Benz, type E 250 CDI met [kenteken ] op zondag 19 november 2017 rond 10.00 uur. [aangever 1] verklaarde dat hij zijn auto te koop had gezet via een internetsite. De potentiële koper nam via het [telefoonnummer 6] contact met hem op. De potentiële koper kwam de betreffende zondag om 10.00 uur te voet aan bij de woning van [aangever 1] aan de [a-straat] in [plaats] . [aangever 1] stelde voor om een proefrit te maken, waarna de potentiële koper achter het stuur ging zitten. Voordat [aangever 1] plaats kon nemen aan de bijrijderszijde, gaf de man achter het stuur flink gas en reed hij met de auto weg. [aangever 1] hield ondertussen de deurgreep van het autoportier aan de bijrijderskant vast en werd meegesleurd met de auto. In de bocht kon [aangever 1] de handgreep van de auto niet meer vasthouden en moest hij de auto loslaten. [aangever 1] schoof vervolgens met zijn lichaam over de grond en kwam met zijn heup in aanraking met een geparkeerde auto. [aangever 1] heeft verklaard dat de man gemerkt moet hebben dat hij aan de deurgreep hing, omdat de man hem aankeek en vervolgens gas gaf.
Bij gelegenheid van zijn verhoor door de raadsheer-commissaris heeft [aangever 1] verklaard dat hij zich vasthield aan de passagierskant van de auto. De gehele tijd dat hij aan de auto hing, had hij alleen de deurklink vast. De bestuurder van de auto zag dat hij aan de auto hing. Zij hadden steeds oogcontact met elkaar, ook toen hij werd meegesleurd. [aangever 1] zag zich genoodzaakt om op enig moment de auto los te laten, omdat hij bang was tegen geparkeerde auto’s aan te komen.
Hetgeen is gerelateerd in het proces-verbaal van uitlezen van camerabeelden van de diefstal bevestigt de lezing van [aangever 1] , inhoudende dat hij zich aan de handgreep van het bijrijdersportier vasthield en werd meegesleurd. Op de bijgevoegde foto's van de camerabeelden is hetzelfde te zien.
De politie heeft onderzocht hoe hard de Mercedes reed en dat bleek gemiddeld ongeveer 38,34 kilometer per uur te zijn over de afstand waarop de Mercedes te zien was op camerabeelden van een buurpand. [aangever 1] is volgens de bevindingen van de politie ongeveer (22,20 + 21,30 + 22,40 =) 65,9 meter meegesleurd met de auto.
[aangever 1] heeft aan het incident een dubbele breuk van de heupkom van het rechterheupgewricht overgehouden. [aangever 1] is twee keer geopereerd en moest revalideren. Op 24 februari 2022 was [aangever 1] nog niet volledig hersteld. Hij had nog steeds last van zijn bekken en de omgeving van zijn rug en heupen. [aangever 1] was nog niet in staat om voltijds te werken.
[aangever 1] geeft het volgende signalement van de dader: man circa 1.90-1.95 meter groot, ongeveer 55 jaar oud, droeg een donkere pet, blank, sprak Nederlands zonder accent, verzorgde man, donkere jas en donkere schoenen.
Aan [aangever 1] zijn vier foto’s van de man in de Arriva-bus getoond. Bij het zien van de foto’s begon [aangever 1] te huilen en zei hij dat de man op de beelden de man is die zijn auto heeft gestolen. [aangever 1] zei dat hij de man voor 100% herkende. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaarde [aangever 1] dat hij de man herkende aan zijn gezicht, kleding en pet.
Het hof heeft op de camerabeelden van de Arriva-bus waargenomen dat de verdachte die dag een bril droeg.
De verdachte woonde ten tijde van het vooronderzoek samen met zijn vriendin [betrokkene 3] aan de [d-straat 1] te [plaats] . [betrokkene 3] maakte gebruik van het [telefoonnummer 7] , welk nummer op haar naam stond gesteld. Op 19 november 2017 maakte de telefoon van [betrokkene 3] om 18.18 uur gebruik van de telefoonmast aan de Eperweg 140 in [plaats] . In de onmiddellijke nabijheid van deze zendmast ligt autosloopbedrijf [B] met als websiteadres [internetsite] .
De werktelefoon heeft op 17 november 2017 omstreeks 14.14 uur, op 21 november 2017 om 15.10 en 15.15 uur en op 22 november 2017 om 13.35, 14.43 en 14.45 uur gebeld naar de telefoon met [telefoonnummer 2] op naam van autosloopbedrijf [B] in [plaats] .
Tijdens voormelde doorzoeking zijn, naast de werktelefoon, in de woning van de verdachte meerdere telefoontoestellen in beslag genomen . Eén van die inbeslaggenomen mobiele telefoons, te weten het toestel met [telefoonnummer 8] (Alcatel, GSM 5), heeft nagenoeg één op één contact met de inbeslaggenomen mobiele telefoon met [telefoonnummer 9] (Alcatel, GSM 10). De eerstgenoemde Alcatel-telefoon is inbeslaggenomen in de woonkamer, de andere in de ouderlijke slaapkamer.
Het toestel met [telefoonnummer 9] komt op 18 november 2017 om 11.14 uur in het telecomnetwerk; om 11.17 uur wordt contact gelegd met telefoonnummer 1244, zeer waarschijnlijk om beltegoed op de prepaidkaart te zetten. Op 19 november 2017, neemt de telefoon met het [telefoonnummer 9] om 12.30 uur contact op met het [telefoonnummer 8] . Het eerstgenoemde nummer straalt dan aan op de mast aan de [e-straat 1] te [plaats] . Daarna verplaatst de telefoon met het [telefoonnummer 9] zich via [plaats] (15.03 uur), [plaats] (15.48 uur) en [plaats] (15.57 uur) naar [plaats] (16.54 uur).
[aangever 1] werd door de dader gebeld met het [telefoonnummer 6] . Dit telefoonnummer bleek slechts actief geweest te zijn op 18 en 19 november 2017 en in één toestel actief te zijn geweest. Vanaf dit toestel was in de periode van 12 november tot 18 november 2017 ook met een ander telefoonnummer gebeld. Met dit laatste [telefoonnummer 10] is in de periode van 12 tot 18 november 2017 veertien keer contact gelegd met vier verschillende telefoonnummers van personen die via internet een Mercedes te koop aanboden. Met het [telefoonnummer 6] is op 18 en 19 november 2017 meermaals gebeld met een verkoper van een Mercedes, [betrokkene 5] .
Verkoper [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij geadverteerd had met een Mercedes en dat er een man gereageerd had op de advertentie die zich [alias verdachte] noemde. [betrokkene 5] had het telefoongesprek met de man opgenomen.
[verbalisant 1] heeft de geluidsopname van [betrokkene 5] beluisterd. [verbalisant 1] herkende de stem van de persoon die zich [alias verdachte] noemt onmiddellijk en zonder enige twijfel als de stem van de verdachte. Ook [verbalisant 6] heeft de stem van de persoon die zich [alias verdachte] noemt, herkend als de stem van de verdachte.
Daarnaast heeft ook [getuige] de geluidsopname van [betrokkene 5] beluisterd. [getuige] heeft verklaard dat de stem die hij op de opname hoorde, de stem van de verdachte is.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op 1 november 2018 een vergelijkend spraakonderzoek verricht. Bij dit onderzoek is het door [betrokkene 5] opgenomen telefoongesprek vergeleken met de opname van een verhoor van de verdachte en vier door de politie afgeluisterde telefoongesprekken van de verdachte. De conclusie van de deskundigen van het NFI luidt dat het veel waarschijnlijker is dat het telefoongesprek met [betrokkene 5] is gevoerd door de verdachte dan door een andere man.
Op 10 december 2017 heeft een wandelaar langs [l-straat] in [plaats] een vuilniszak aangetroffen, gevuld met diverse goederen en schriftelijke bescheiden. In deze vuilniszak werden kentekenpapieren aangetroffen die horen bij de van [aangever 1] gestolen Mercedes en enkele briefjes die door [aangever 1] werden herkend als de zijne.
Daarnaast werden in de vuilniszak goederen aangetroffen die afkomstig waren uit de Mercedes die op zondag 12 november 2017 is gestolen van [aangever 5] .
[plaats] ligt in een rechte lijn tussen [plaats] , de plaats waar de auto van [aangever 1] is gestolen, en [plaats] , de woonplaats van de Verdachte.
Al hetgeen hiervoor onder B. met betrekking tot de algemene bewijsmiddelen met betrekking tot de tenlastegelegde vermogensdelicten is opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd, voor zover relevant.
C.1.2Betrouwbaarheid van de aangifte van [aangever 1]
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is het feitelijk mogelijk om een deurgreep van een autoportier vast te houden als een auto wegrijdt. Daartoe wijst het hof op de verklaring van [aangever 1] , hetgeen wordt ondersteund door de inhoud van het proces-verbaal van uitlezen van camerabeelden van de diefstal, waarin expliciet is vermeld dat het slachtoffer zich aan de handgreep van het bijrijdersportier vasthield en werd meegesleurd. Op de bijgevoegde foto’s van de camerabeelden is voorts te zien dat een man aan de auto hangt, hetgeen niet door de verdediging is betwist. Het hof heeft dan ook geen enkele aanleiding om tot het oordeel te komen dat de verklaring van [aangever 1] onbetrouwbaar is. Het verweer faalt.
C.1.3Bruikbaarheid van de auditieve herkenningen van de verdachte
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de stemherkenning van de verdachte door verbalisanten, mede gezien het feit dat de herkenning van de stem door [verbalisant 1] is bevestigd door specialistisch stemherkenningsdeskundigen van het NFI, in die zin dat het veel waarschijnlijker is dat het onderzochte gesprek is gevoerd door de verdachte dan door een andere man. [verbalisant 1] heeft de stem van de verdachte zowel herkend aan de hand van de beelden in de Arriva-bus als in het telefoongesprek met verkoper [betrokkene 5] . Het enkele feit dat de verdediging in dit verband bepaalde vragen over de deskundigheid van de verbalisanten en wijze van verbaliseren heeft opgeworpen, zoals hiervoor onder A.2 vermeld, dwingt in ieder geval niet tot het oordeel dat de sternherkenningen niet bruikbaar kunnen zijn voor het bewijs.
C.1.4Bewijsoverweging met betrekking tot de telecommunicatie en reisbewegingen
Het hof stelt vast dat de gegevens van de telefoon met het [telefoonnummer 9] , welke telefoon in beslag is genomen in de woning van de verdachte, op 19 november 2017 telefoonmasten heeft aangestraald die passen bij een reisbeweging van [plaats] naar de autosloperij in [plaats] (via [plaats] , de woonplaats van de verdachte). Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat de telefoon met nummer [telefoonnummer 7] van [betrokkene 3] die dag om 18.18 uur de telefoonmast in [plaats] aanstraalde, zodat het aannemelijk is dat de verdachte de gestolen Mercedes heeft weggebracht naar autosloperij [B] en zijn vriendin [betrokkene 3] hem aldaar heeft opgehaald. De omstandigheid dat [getuige] niet heeft verklaard in [plaats] te zijn geweest, zoals door de raadsman als beweerdelijke ontlastende omstandigheid is aangevoerd (vide A.4), kan de verdachte dan ook niet baten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte voor deze reisbewegingen, daarnaar gevraagd ter terechtzitting in hoger beroep, geen enkele verklaring heeft gegeven.
C.1.5Tussenconclusie (feit 1 subsidiair in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
Uit het vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien – volgt dat de verdachte na een telefonisch contact met [aangever 1] op 19 november 2017 naar [plaats] is afgereisd en aldaar de auto van [aangever 1] heeft gestolen. Later op de dag is hij met de auto naar autosloperij [B] gereden, alwaar zijn vriendin hem opgehaald heeft.
C.1.6Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de tenlastegelegde geweldscomponent
[aangever 1] heeft verklaard dat de bestuurder van de auto zag dat hij aan de auto hing en dat hij steeds met de dader oogcontact had, ook toen hij werd meegesleurd. Onder die omstandigheid, alsook onder de omstandigheden waaronder dat gebeurde, zoals daarvan blijkt uit de bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat de verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangever 1] – die op dat moment aan de auto hing – zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Dat het een wilsbesluit van aangever is geweest om zich vast te houden aan de handgreep van het autoportier, maakt dat niet anders. Het verweer faalt.
De door de verdachte gepleegde autodiefstal werd aldus naar het oordeel van het hof zowel vergezeld als gevolgd van geweld tegen [aangever 1] , welk geweld werd gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. Omdat de verdachte nog doende was de auto te stelen terwijl aangever aan de auto hing en letsel opliep, kan het hieromtrent andersluidende verweer van de verdediging niet slagen.
C.1.7Conclusie met betrekking tot het onder feit 1 in de zaak met parketnummer 03-700025-18 subsidiair tenlastegelegde
Het hof acht op grond van vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde gekwalificeerde diefstal. Vastgesteld kan worden dat hij vrijwel geheel heeft gehandeld volgens zijn vaste modus operandi. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 in de zaak met parketnummer 03-700257-18 (de diefstal van de personenauto van [aangever 8] , zie hierna rov. C.6.1) en de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 2 in de zaak met parketnummer 03-700257-18 (de diefstal van de personenauto van [aangever 5] , zie hierna rov. C.7.1) in onderling verband en samenhang bezien met de bewijsmiddelen als hiervoor in rov. C.1.1 weergegeven, dat de dader van de diefstal van de personenauto van [aangever 1] dezelfde persoon is als degene die zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de personenauto’s van [aangever 8] en [aangever 5] . Hieruit volgt immers dat de dader van de diefstal van de personenauto van [aangever 8] op 6 december 2017 in de buurt is van de plek waar op 10 december 2017 de vuilniszak werd aangetroffen met goederen afkomstig van de diefstal van de personenauto’s van [aangever 1] en [aangever 5] . Ook in die zaken komt het hof tot de vaststelling dat de verdachte de dader is.
Het door de verdachte gestelde alibi, kort gezegd inhoudende dat hij op 19 november 2017 niet in [plaats] zou zijn geweest, vindt weerlegging in de bewijsmiddelen en kan, gezien het vorenstaande, naar het rijk der fabelen worden verwezen. De ter onderbouwing van zijn alibi in hoger beroep door de verdachte ingebrachte brieven en stukken leiden niet tot een andere conclusie. De ingebrachte kassabonnen, waaruit zou moeten volgen dat de verdachte op de bewuste dag is gaan winkelen in [plaats] en hij in [plaats] uit eten is geweest, zijn immers van een later tijdstip dan de diefstal en deze sluiten dus niet uit dat de verdachte de diefstal gepleegd heeft.
C.2.1Bewijsmiddelen diefstal met geweld van de personenauto van [benadeelde 1] (feit 2 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn Mercedes 220 GDI met [kenteken ] op 4 oktober 2017 in [plaats] . Een potentiële koper benaderde aangever op 3 oktober 2017 telefonisch naar aanleiding van een verkoopadvertentie op Marktplaats. Daags daarna kwam hij langs omstreeks 19.25 uur, bekeek de auto en vroeg om de motor van de auto te starten en vervolgens de motorkap te openen. Toen [benadeelde 1] de motorkap opende hoorde hij ineens lawaai en zag hij dat de potentiële koper zijn broer met iets op zijn hoofd sloeg. Het leek op een glimmende staaf van 30-40 centimeter lang. Vervolgens stapte de man in de Mercedes en reed hij met gierende banden weg.
[benadeelde 1] geeft het volgende signalement van de man: blank, tussen de 40-50 jaar oud, netjes gekleed, alpinopet, slank postuur en de man sprak accentloos Nederlands.
De broer van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , heeft verklaard dat de motorkap half open stond toen de man aan de bestuurderszijde in de auto ging zitten. De man gaf een paar keer gas, stapte uit en gaf hem, [benadeelde 2] , een klap op zijn hoofd waardoor hij ten val kwam. Vervolgens reed de auto vol gas weg. [benadeelde 2] geeft het navolgende signalement van de man: 40-45 jaar oud, blank, petje, geen accent. Op een foto die zich in het procesdossier bevindt, neemt het hof waar dat [benadeelde 2] een verwonding op zijn voorhoofd heeft.
De camerabeelden van de Arriva-bus zijn aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] getoond. [benadeelde 1] herkent de man op de beelden als de dader. Hij herkent hem aan zijn lange, smalle gezicht en de manier van lachen en is er 100% zeker van dat het de persoon is die zijn auto heeft gestolen Bij gelegenheid van zijn verhoor door de raadsheer-commissaris heeft [benadeelde 1] als getuige verklaard dat hij het gezicht van de dader uit duizenden herkent en dat hij voor 100.000% zeker weet dat de dader van zijn autodiefstal te zien is op de beelden.
[benadeelde 2] kan niet met zekerheid zeggen dat de man op de beelden de dader is, maar hij ziet wel overeenkomsten.
[benadeelde 1] heeft verklaard welke banden en velgen op de gestolen auto zaten; aan de randen van alle vier de velgen zaten krassen en de binnenkant van de velgen was nog perfect. [benadeelde 1] heeft foto’s van de banden en velgen aan de politie verstrekt.
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte op 16 januari 2018 werd een Mercedes met kenteken NL-366-S in beslag genomen . De politie heeft de banden en velgen op deze Mercedes nader onderzocht. De politie concludeert dat het merk banden, de profilering, de bandmaten voor en achter en de plaats en overeenkomst van de beschadiging van de velg rechtsachter gelijk zijn aan de banden en velgen die op de auto van [benadeelde 1] zaten.
[getuige] heeft verklaard dat hij de verdachte in 2017 in totaal ongeveer 12 tot 13 keer heeft weggebracht om een Mercedes te stelen. Van die keren is de diefstal volgens [getuige] ongeveer 8 of 9 keer gelukt. [getuige] weet zich nog te herinneren dat de diefstal onder meer is gelukt in [plaats] .
Uit de analyse van telecommunicatie volgt dat de werktelefoon op 5 oktober 2017 omstreeks 10.59 en 20.58 uur heeft gebeld met de telefoon met [telefoonnummer 2] op naam van autosloopbedrijf [B] .
Al hetgeen hiervoor onder B. met betrekking tot de algemene bewijsmiddelen met betrekking tot de tenlastegelegde vermogensdelicten is opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd, voor zover relevant.
C.2.2Diefstal van de auto van [benadeelde 1] inclusief geweldselement bewezen (feit 2 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
Het hof acht het onder feit 2 ten laste gelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat aangever zeer stellig is in zijn herkenning van de verdachte en dat er voorts meer dan voldoende steunbewijs voorhanden is, te weten de omstandigheid dat de banden en velgen van de gestolen auto in het bezit zijn van de verdachte, de verklaring van [getuige] omtrent deze diefstal en de telefonische contacten met autosloopbedrijf [B] . Vastgesteld kan voorts worden dat de verdachte vrijwel geheel heeft gehandeld volgens zijn vaste modus operandi.
Het hof merkt hierbij nog op dat niet [is] komen vast te staan dat de motorkap van de auto van [benadeelde 1] dusdanig open stond dat het niet meer mogelijk zou zijn om met die auto weg te rijden, zoals door de verdachte is aangevoerd.
C.3.1Bewijsmiddelen diefstal van de personenauto van [A] B.V. (feit 3 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
[aangever 2] heeft namens [A] B.V. aangifte gedaan van diefstal van een Mercedes-Benz E 220 Cdi met [kenteken ] op zondag 17 september 2017 in [plaats] . Hij verklaarde dat de auto te koop stond via de website Marktplaats, dat de potentiële koper zich telefonisch meldde waarna een afspraak werd gemaakt voor dezelfde dag om 19.00 uur, hij samen met een man een proefrit heeft gemaakt en dat de man daarna nog even onder de motorkap wilde kijken. Na het bekijken van de motor ging de man weer in de auto zitten en zei hij dat hij nog een stukje wilde rijden. Voordat [aangever 2] plaats kon nemen op de bijrijdersstoel, reed de man met hoge snelheid met de auto weg.
[aangever 2] beschrijft de man als volgt: blank, 40-50 jaar oud, 1.85 meter groot, bril, petje en sprak Nederlands.
De camerabeelden van de Arriva-bus zijn aan [aangever 2] getoond. [aangever 2] heeft verklaard dat de man op de beelden de man is die bij hem was en zijn auto heeft meegenomen. [aangever 2] herkent de man aan zijn gezicht, uitstraling en de soortgelijke bril en pet.
[getuige] heeft verklaard dat hij de verdachte in 2017 in totaal ongeveer 12 tot 13 keer heeft weggebracht om een Mercedes te stelen. Van die keren is de diefstal volgens [getuige] ongeveer 8 of 9 keer gelukt. [getuige] weet zich nog te herinneren dat de diefstal onder andere is gelukt in [plaats] .
Uit de analyse van telecommunicatie van de werktelefoon volgt dat op 17 september 2017 omstreeks 13.59 uur en op 18 september 2017 om 17.52 uur is gebeld met de telefoon met [telefoonnummer 2] op naam van autosloopbedrijf [B] .
Al hetgeen hiervoor onder B. met betrekking tot de algemene bewijsmiddelen met betrekking tot de tenlastegelegde vermogensdelicten is opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd, voor zover relevant.
C.3.2Alternatief scenario met betrekking tot autodiefstal van [A] B.V. niet aannemelijk; feit 3 in de zaak met parketnummer 03-700025-18 wettig en overtuigend bewezen
Het door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep geponeerde alternatieve scenario dat [aangever 2] mogelijkerwijs de diefstal van zijn auto heeft verzonnen om verzekeringsgeld te kunnen innen, is niet concreet onderbouwd en naar het oordeel van het hof ook overigens op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Bovendien is dit scenario strijdig met de inhoud van de bewijsmiddelen. De insinuatie van de verdachte, inhoudende dat [aangever 2] de diefstal verzonnen zou hebben en dat [aangever 2] de auto naar Turkije heeft gebracht en de verzekeringsmaatschappij heeft opgelicht en dat hij dat van [betrokkene 6] zou hebben vernomen, is door [betrokkene 6] voornoemd ten overstaan van de raadsheer-commissaris immers ontkracht.
C.3.3Diefstal van de auto van [A] B.V. bewezen (feit 3 in de zaak met parketnummer 03700025-18)
Het hof acht het onder feit 3 ten laste gelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat naast de herkenning van de verdachte voldoende steunbewijs voorhanden is, te weten de verklaring van [getuige] en de telefonische contacten met autosloopbedrijf [B] . Vastgesteld kan voorts worden dat de modus operandi in onderhavige kwestie past bij de modus operandi die de verdachte bezigt bij de diefstal van personenauto’s.
C.4.1Bewijsmiddelen diefstal van de personenauto van [aangever 3] (feit 4 in de zaak met parketnummer 03- 700025-18)
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte op 16 januari 2018 werd een dashcam aangetroffen van het merk KapKam. Op de beelden van de dashcam, gemaakt vanuit een auto van het merk Mercedes, was de verdachte te zien. Ook was een oprit zichtbaar met daarop een motor met een kenteken op naam van [aangever 3] . Diezelfde persoon bleek op 17 november 2015 aangifte gedaan te hebben van diefstal van zijn Mercedes met [kenteken ] op 17 november 2015 in [plaats] . [aangever 3] heeft verklaard dat hij zijn Mercedes-Benz Clk 430 te koop had staan op de website Marktplaats, hij werd gebeld door de potentiële koper, zij een afspraak maakten om elkaar te treffen op 17 november 2015 en dat deze man, die zich [alias verdachte] noemde, arriveerde om die dag om 18.15 uur, waarna zij samen een proefrit hebben gemaakt waarbij [aangever 3] reed. Na de proefrit wilde de man zelf nog een stukje rijden. Toen [aangever 3] via de achterzijde van de auto naar de bijrijdersstoel liep, stapte de man snel in de auto en reed hij met hoge snelheid met de auto weg. In het weggenomen voertuig van [aangever 3] bevond zich onder meer een dashboardcamera van het merk Kapkam.
De auto van [aangever 3] is enkele uren na de diefstal door een agent in burger rijdend gezien op de [f-straat] te [plaats] . Het is een feit van algemene bekendheid dat [plaats] in de nabijheid, op nog geen 10 kilometer afstand, ligt van [plaats] , de woonplaats van [getuige] .
[aangever 3] beschrijft de man als volgt: blank, 1.90-1.95 meter lang, 40-45 jaar oud, zwarte pet, brildragend, sprak goed Nederlands en hij had scheve tanden.
Op foto’s van de verdachte uit januari 2017 is te zien dat hij toen scheve tanden had. Op foto’s van september 2017 heeft de verdachte andere, wittere tanden.
Bij de fouillering van de verdachte op 16 januari 2018 werd een brief aangetroffen. Op deze brief stonden naast adressen van advocaten in Duitsland, diverse data en plaatsnamen, waaronder "17112015 [plaats] ". Het hof stelt vast dat de auto van [aangever 3] volgens zijn aangifte op 17 november 2015 is gestolen in [plaats] .
Al hetgeen hiervoor onder B. met betrekking tot de algemene bewijsmiddelen met betrekking tot de tenlastegelegde vermogensdelicten is opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd, voor zover relevant.
C.4.2Ondanks ontbreken herkenning, diefstal van de auto van [aangever 3] bewezen (feit 4 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
Het hof acht het onder feit 4 ten laste gelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen.
Het hof acht het aantreffen van de dashcam (die zich ten tijde van de diefstal in de personenauto van [aangever 3] bevond) in het bezit van de verdachte, de omstandigheid dat het door [aangever 3] gegeven signalement past bij dat van de verdachte (waarbij vooral de scheve tanden opvallen), het waarnemen van de personenauto enkele uren na de diefstal nabij de woonplaats van de verdachte en de vermelding op een onder de verdachte inbeslaggenomen brief met onder meer als inhoud "17112015 [plaats] ” redengevend voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde autodiefstal. Van de verdachte mag een die redengevendheid ontzenuwende verklaring worden verwacht. De verdachte heeft die verklaring evenwel niet gegeven.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof desgevraagd slechts verklaard dat hij niets weet van een dashcam (terwijl hij eerder heeft verklaard deze dashcam op een markt te hebben gekocht) en dat de betreffende brief niet onder hem in beslag zou zijn genomen (terwijl anders volgt uit een daaromtrent opgemaakt ambtsedig proces-verbaal).
Ofschoon [aangever 3] bij een meervoudige fotoconfrontatie de verdachte niet heeft herkend, is het hof gelet op al het vorenstaande desondanks van oordeel dat het de verdachte is geweest die het tenlastegelegde heeft begaan. Ook in de modus operandi is ondersteuning voor die bewezenverklaring te vinden.
C.5.1Bewijsmiddelen diefstal van de personenauto van [aangever 4] (feit 5 in de zaak met parketnummer 03-700025-18)
[aangever 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn Mercedes-Benz C350 CGI met [kenteken ] op zondag 25 juni 2017 te [plaats] . [aangever 4] heeft verklaard dat hij zijn auto via Marktplaats te koop had staan. Een man nam de avond vóór 25 juni 2017 telefonisch contact met hem op en zou op 25 juni 2017 langs komen. Op die dag troffen beiden elkaar omstreeks 10.00 uur. De man zei dat hij met de bus was gekomen. [aangever 4] opende de motorkap en startte op verzoek van de man de motor. De man bekeek de motor en ging toen op de bestuurdersplaats zitten. Toen [aangever 4] voorstelde om een proefrit te maken, de motorkap dichtgooide en plaats wilde nemen op de bijrijdersstoel, reed de man met de auto van [aangever 4] met hoge snelheid weg.
[aangever 4] beschreefde man als volgt: blanke man, tussen de 45 en 50 jaar oud, zeker 1.80 meter groot, Nederlands sprekend zonder accent, droeg een donkerblauw vest met een merk van de Engelse vlag op de borst, een bril en boerenpet.
De zoon van [aangever 4] , [aangever 4] , geeft het volgende signalement van de man: ongeveer 40 jaar oud, zeker 1.80 meter groot, boerenpet, droeg een vest met een klein embleem van de Engelse vlag op zijn borst.
De camerabeelden in de Arriva-bus zijn aan [aangever 4] en [aangever 4] getoond. [aangever 4] heeft verklaard dat hij door de kleding, een gedeelte van het gezicht en de pet kan zien dat de man op de camerabeelden de man is geweest die zijn Mercedes heeft gestolen. [aangever 4] heeft verklaard dat de man op de camerabeelden sterk lijkt op de man die de auto van zijn Vader heeft gestolen.
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte heeft de politie een donkerblauw vest aangetroffen. Foto’s van dit vest zijn aan [aangever 4] en [aangever 4] getoond. [aangever 4] heeft verklaard dat het vest op de foto het vest is dat hij bedoelde. Het embleem op borsthoogte, de kleur, vorm en het gestikte schoudergedeelte komen overeen. [aangever 4] heeft verklaard dat het vest echt heel sterk lijkt op het vest dat de dader droeg. Het embleem komt overeen en het vest heeft ook geen capuchon.
Al hetgeen hiervoor onder B. met betrekking tot de algemene bewijsmiddelen met betrekking tot de tenlastegelegde vermogensdelicten is opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
C.5.2Diefstal van de auto van [aangever 4] bewezen (feit 5 in de zaak met parketnummer 0370002518)
Het hof acht het onder feit 5 ten laste gelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat naast de herkenning van de verdachte voldoende steunbewijs voorhanden is, te weten het in het bezit van de verdachte aantreffen van een soortgelijk vest als de dader droeg alsmede het gegeven dat de verdachte past in het door de aangever en de getuige gegeven signalement van de dader. Vastgesteld kan voorts worden dat de modus operandi in onderhavige kwestie past bij de modus operandi die de verdachte bezigt bij de diefstal van personenauto’s.
C.6.1Bewijsmiddelen diefstal van de personenauto van [aangever 8] (feit 1 in de zaak met parketnummer 0370025718)
[aangever 8] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar personenauto van het merk MercedesBenz, type E 220 Cdi met [kenteken ] op zondag 17 december 2017 te [plaats] . De man van [aangever 8] , [betrokkene 1] , heeft verklaard dat een man die zich voorstelde als [betrokkene 7] de avond voor 17 december 2017 met het [telefoonnummer 11] telefonisch contact met hem had opgenomen naar aanleiding van de verkoopadvertentie op Marktplaats en de betreffende dag omstreeks 16.53 uur langskwam. Eerst heeft [aangever 8] een proefrit gemaakt met de man en daarna vroeg de man of hij nog even naar de motor mocht kijken en luisteren. De man vroeg vervolgens of hij nog een stukje mocht rijden en voordat [aangever 8] plaats kon nemen op de bijrijdersstoel deed de man de autodeur dicht en reed hij met verhoogde snelheid weg.
[aangever 8] beschrijft de man als volgt: forse, blanke man, 1.85-1.90 meter groot, ongeveer 50 jaar oud, alpinopetje.
Het telefoonnummer waarmee de dader belde, te weten [telefoonnummer 11] , is voor het eerst in gebruik genomen op 3 december 2017 in de nabijheid van de zendmast aan de [g-straat 1] in [plaats] , zijnde in de directe nabijheid van het werkadres van de verdachte.
Voormeld telefoonnummer bevond zich ten tijde van de diefstal van de Mercedes van [aangever 8] in de nabijheid van de zendmast aan [h-straat] en die aan [i-straat] in [plaats] , zijnde op korte afstand van de woning van [aangever 8] waar de diefstal heeft plaatsgevonden.
Hetzelfde telefoonnummer had op 5 en 10 december 2017 contact met de zendmast aan de [j-straat] in [plaats] , zijnde in de nabijheid van de woning van [getuige] .
Het [telefoonnummer 11] heeft op 17 december 2017 om 11.01 uur, zijnde enkele uren voor de diefstal van de auto van aangever [aangever 8] , aangestraald op de mast aan de [j-straat] in [plaats] , één straat verwijderd van het woonadres van [getuige] . De telefoon met [telefoonnummer 1] , aangetroffen in de Mercedes van [betrokkene 3] , heeft op 17 december 2017, zijnde de datum delict van het onderhavige feit, omstreeks 14.34 en 21.28 uur gebeld naar de telefoon met [telefoonnummer 2] op naam van autosloopbedrijf [B] .
Het [telefoonnummer 11] , waarmee naar [aangever 8] is gebeld, duidt ook op betrokkenheid bij andere autodiefstallen. Daartoe wijst het hof op het volgende. Dit telefoonnummer heeft op 6 december 2017 op meerdere tijdstippen kort na 20.00 uur de zendmast aan de [k-straat] in [plaats] aangestraald, zijnde op korte afstand van de plek waar op 10 december 2017 een vuilniszak werd aangetroffen met goederen die herleidbaar waren naar voertuigdiefstallen in [plaats] (feit 1 in de zaak met parketnummer 0370002518) en [plaats] (feit 2 in de zaak met parketnummer 0370025718).
Met het [telefoonnummer 11] is op 3 december 2017 gebeld naar [betrokkene 8] . [betrokkene 8] uit [plaats] had ook een Mercedes E-klasse via internet te koop staan. De man die belde met [telefoonnummer 11] is naar de auto van [betrokkene 8] komen kijken, heeft onder de motorkap gekeken maar de auto uiteindelijk niet gekocht. De man noemde zich [betrokkene 7] en [betrokkene 8] beschrijft zijn signalement als volgt: blank, Nederlands, 1.90 meter groot en de man droeg een muts.
De camerabeelden van de Arriva-bus zijn aan [betrokkene 8] getoond. [betrokkene 8] herkende de man op de beelden voor 100% als de man die naar zijn auto is komen kijken. De man droeg dezelfde jas en muts.
[betrokkene 9] was bij [betrokkene 8] toen de man naar de auto kwam kijken. [betrokkene 9] geeft het volgende signalement van man: een blanke, Nederlandse man met een normale lengte, ongeveer 55 jaar oud en met een pet met korte klep. De camerabeelden van de Arriva-bus zijn aan [betrokkene 9] getoond en hij herkende hierop voor 100% de man die naar de auto van [betrokkene 8] is komen kijken. De pet was ook hetzelfde.
[getuige] heeft verklaard dat hij met de verdachte naar [plaats] is gereden en dat hij dacht dat de diefstal in [plaats] niet gelukt was.
Al hetgeen hiervoor onder B. met betrekking tot de algemene bewijsmiddelen met betrekking tot de tenlastegelegde vermogensdelicten is opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd, voor zover relevant.
C.6.2Diefstal van de personenauto van [aangever 8] bewezen (feit 1 in de zaak met parketnummer 0370025718)
Het hof acht het onder feit 1 ten laste gelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat naast de herkenning van de verdachte door een getuige voldoende steunbewijs voorhanden is, te weten de telecommunicatiegegevens waaronder het contact via de werktelefoon met autosloopbedrijf [B] en de vaststelling dat de verdachte degene is geweest die als potentiële koper van de personenauto een afspraak met de verkoper heeft gemaakt.
Vastgesteld kan voorts worden dat de modus operandi in onderhavige kwestie past bij de modus operandi die de verdachte bezigt bij de diefstal van personenauto’s en het door aangever gegeven signalement past bij de verdachte.
Voorts volgt uit de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 in de zaak met parketnummer 0370002518 (de diefstal van de personenauto van [aangever 1] , zie, hiervoor rov. C.1.1) en de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 2 in de zaak met parketnummer 0370025718 (de diefstal van de personenauto van [aangever 5] , zie hierna rov. C.7.1) in, onderling verband en samenhang bezien met de bewijsmiddelen als hiervoor in rov. C.6.1 weergegeven, dat de dader van de diefstal van de personenauto van [aangever 8] dezelfde persoon is als degene die zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de personenauto’s van [aangever 1] en [aangever 5] . Hieruit volgt immers dat de dader van de diefstal van de personenauto van [aangever 8] op 6 december 2017 in de buurt is van de plek waar op 10 december 2017 de vuilniszak werd aangetroffen met goederen afkomstig van de diefstal van de personenauto’s van [aangever 5] en [aangever 1] . Ook in die zaken komt het hof tot de vaststelling dat de verdachte de dader is.
C.7.1Bewijsmiddelen diefstal van de personenauto van [aangever 5] (feit 2 in de zaak met parketnummer 03-700257-18)
[aangever 5] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn personenauto van het merk Mercedes Benz, type C 350 met [kenteken ] op zondag 12 november 2017 te [plaats] . Deze auto had [aangever 5] te koop staan op de website Marktplaats.
De potentiële koper had telefonisch contact opgenomen met [aangever 5] en was de betreffende ochtend omstreeks 10.10 uur langsgekomen. De potentiële koper heeft een proefrit gemaakt waarbij [aangever 5] reed. Na de proefrit vroeg de man of hij nog onder de motorkap mocht kijken en of hij alsnog een proefrit mocht maken, toen [aangever 5] de motorkap dichtdeed en plaats wilde nemen op de bijrijdersstoel, trok de man het portier dicht en reed hij met een hoop gas weg. [aangever 5] geeft het volgende signalement van de man: blanke man, 1.90 meter groot, 40-45 jaar oud, kort grijs kalend haar (
het hof begrijpt: kalend met kort grijs haar).
De camerabeelden van de Arriva-bus zijn eveneens aan [aangever 5] getoond. [aangever 5] heeft verklaard dat hij de man herkende aan de combinatie kaakgebied en tanden en ook aan de daarbij behorende gezichtsbewegingen. Ook herkende hij de pet die de man op de beelden draagt. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [aangever 5] verklaard dat sommige bewegingen en het postuur geheel overeen kwamen met de dader van de diefstal van zijn auto.
Op 10 december 2017 trof een wandelaar langs [l-straat] in [plaats] een vuilniszak aan, gevuld met diverse goederen en schriftelijke bescheiden. In deze vuilniszak bevonden zich goederen die toebehoorden aan [aangever 1] (feit 1 in de zaak met parketnummer 03-700025-18). Daarnaast werden in de vuilniszak goederen aangetroffen die herleidbaar waren naar de Mercedes die op zondag 12 november 2017 is gestolen van [aangever 5] . Foto’s van deze goederen zijn aan [aangever 5] getoond. [aangever 5] herkende de goederen (een autopapierenmapje, een apk-keuringsrapport, een factuur voor automaterialen, een gedeelte van een envelop, een cd-rom, twee brillen, een toilettas en een pasjeshoesje) als de zijne.
[plaats] ligt op een rechte lijn tussen [plaats] , de plaats waar de auto van [aangever 1] is gestolen, en [plaats] , zijnde de woonplaats van de verdachte.
Al hetgeen hiervoor onder B. met betrekking tot de algemene bewijsmiddelen met betrekking tot de tenlastegelegde vermogensdelicten is opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
C.7.2Diefstal van de personenauto van [aangever 5] bewezen (feil 2 in de zaak met parketnummer 0370025718)
Het hof acht het onder feit 2 ten laste gelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat naast de herkenning van de verdachte, de modus operandi in onderhavige kwestie past bij de modus operandi die de verdachte bezigt bij de diefstal van personenauto’s en het door aangever gegeven signalement past bij de verdachte.
Voorts volgt uit de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 in de zaak met parketnummer 0370002518 (de diefstal van de personenauto van [aangever 1] , zie hiervoor rov. C.1.1) en de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 in de zaak met parketnummer 03-700257-18 (de diefstal van de personenauto van [aangever 8] , zie hiervoor rov. C.6.1) in onderling verband en samenhang bezien met de bewijsmiddelen als hiervoor in rov. C.7.1 weergegeven, dat de dader van de diefstal van de personenauto van [aangever 5] dezelfde persoon is als degene die zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de personenauto’s van [aangever 1] en [aangever 8] . Hieruit volgt immers dat de dader van de diefstal van de personenauto van [aangever 8] op 6 december 2017 in de buurt is van de plek waar op 10 december 2017 de vuilniszak werd aangetroffen met goederen afkomstig van de diefstal van de personenauto’s van [aangever 5] en [aangever 1] . Ook in die zaken komt het hof tot de vaststelling dat de verdachte de dader is.
C.8.1Bewijsmiddelen diefstal van de personenauto van [aangever 6] (feit 3 in de zaak met parketnummer 03-700257-18)
[aangever 6] heeft aangifte gedaan van diefstal van de Mercedes-Benz E 220 Cdi van zijn vader [aangever 6] , met [kenteken ] , op zondag 5 november 2017 te [plaats] . [aangever 6] bood de auto via Marktplaats en Facebook te koop aan en de avond ervoor nam een potentiële koper telefonisch contact op. Er werd een afspraak gemaakt voor 5 november 2017 omstreeks 19.30 uur. Toen werd er een proefrit gemaakt waarbij [aangever 6] zelf reed. Op een gegeven moment wilde man zelf ook een stukje rijden en is [aangever 6] gestopt in een parkeervak langs de weg in [plaats] . De man liep naar de bestuurderszijde en voordat [aangever 6] plaats kon nemen aan de passagierszijde sloot de man het portier en reed hij hard weg.
[aangever 6] geeft het volgende het signalement van de man: 40-45 jaar oud, 2.00 meter groot, blank, normaal postuur, droeg een oud stoffen mannenpetje, zwarte bril, sprak accentloos Nederlands.
De camerabeelden van de Arriva-bus zijn aan [aangever 6] getoond. [aangever 6] heeft verklaard dat de man op de beelden eruitziet als de man die de auto heeft gestolen en dat hij denkt dat het dezelfde man is. De bril, muts, het gezicht en de stijl komen overeen. Bij gelegenheid van zijn verhoor door de raadsheer-commissaris heeft [aangever 6] verklaard dat hij de dader op de beelden herkende aan dezelfde kledingstijl (met petje en bril) en hetzelfde gezicht. De persoon op de beelden was voor [aangever 6] identiek aan de persoon die de bewuste avond de auto heeft gestolen.
De telefoon met het [telefoonnummer 12] , waarmee de dader contact opnam met [aangever 6] , is in gebruik genomen kort na en in de nabije omgeving van de diefstal van de auto van [benadeelde 1] (feit 2 in de zaak met parketnummer 03-700025-18).
De telefoon met [telefoonnummer 1] , aangetroffen in de Mercedes van [betrokkene 3] , heeft op 5 november 2017, zijnde de datum delict van het onderhavige feit, omstreeks 14.51 uur gebeld naar de telefoon met nummer [telefoonnummer 5] op naam van autosloopbedrijf [B] .
Al hetgeen hiervoor onder B. met betrekking tot de algemene bewijsmiddelen met betrekking tot de tenlastegelegde vermogensdelicten is opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
C.8.2Diefstal van de personenauto van [aangever 6] bewezen (feit 3 in de zaak met parketnummer 0370025718)
Het hof acht het onder feit 3 ten laste gelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat naast de herkenning van de verdachte door aangever en de contacten tussen de werktelefoon en autosloopbedrijf [B] , de modus operandi in onderhavige kwestie past bij de modus operandi die de verdachte bezigt bij de diefstal van personenauto’s en het door aangever gegeven signalement past bij de verdachte.
C.9.1Bewijsmiddelen diefstal van de personenauto van [aangever 7] (feit 4 in de zaak met parketnummer 03-700257-18)
[aangever 7] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn personenauto van het merk MercedesBenz, type E 200 Cdi met [kenteken ] op zondag 6 augustus 2017 te [plaats] . [aangever 7] adverteerde via Marktplaats. De dader deed zich voor als potentiële koper en belde met [telefoonnummer 13] . Er werd afgesproken de volgende dag om 6.00 uur. Toen werd er een proefrit gemaakt waarbij eerst [aangever 7] reed en vervolgens de dader. Na de proefrit wilde de dader onder de motorkap kijken, terwijl [aangever 7] gas zou geven. Op het moment dat [aangever 7] vervolgens de motorkap dicht deed, ging de man op de bestuurdersstoel zitten en reed hij met hoge snelheid weg.
[aangever 7] heeft het navolgende signalement van de dader gegeven: man, blank, ongeveer 50 jaar oud, 1.95 meter lang, grijze haren en de man droeg een baret.
De camerabeelden van de Arriva-bus zijn aan [aangever 7] getoond. [aangever 7] heeft verklaard dat de man op de camerabeelden heel dicht in de buurt komt van de man die zijn auto heeft gestolen. De kledingstijl, bril, baret, gezichtsvorm en leeftijd komen overeen. Ten overstaan van de raadsheercommissaris verklaarde [aangever 7] dat hetgeen hij op de beelden zag, overeen kwam met de dader. Toen [aangever 7] de verdachte zag ter terechtzitting van de rechtbank in Maastricht, waarop de onderhavige zaak werd behandeld, wist hij meteen dat de verdachte de dader was.
Het telefoonnummer waarmee de dader belde, te weten [telefoonnummer 13] , is op 5 augustus 2017 uitgepeild in [plaats] , zijnde in de buurt van [plaats] , de woonplaats van de verdachte.
De telefoon met [telefoonnummer 1] , aangetroffen in de Mercedes van [betrokkene 3] , heeft op 5 augustus 2017, daags voor de datum van het onderhavige feit, omstreeks 13.59 uur en op 7 augustus 2017, daags na het onderhavige feit, om 10.26 uur gebeld naar de telefoon met [telefoonnummer 2] op naam van autosloopbedrijf [B] . In de tussentijd, te weten op 6 augustus 2017 om 03.30 uur, enkele uren voor de diefstal van de auto van [aangever 7] omstreeks 07.07 uur, heeft de telefoon met [telefoonnummer 1] gebeld naar [getuige] .
[getuige] heeft verklaard dat hij de verdachte in 2017 in totaal ongeveer 12 tot 13 keer heeft weggebracht om een Mercedes te stelen. Van die keren is de diefstal volgens [getuige] ongeveer 8 of 9 keer gelukt. [getuige] weet zich nog te herinneren dat de diefstal onder andere is gelukt in [plaats] .
Al hetgeen hiervoor onder B. met betrekking tot de algemene bewijsmiddelen met betrekking tot de tenlastegelegde vermogensdelicten is opgenomen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
C.9.2Diefstal van de personenauto van [aangever 7] bewezen (feit 4 in de zaak met parketnummer 0370025718)
Het hof acht het onder feit 4 ten laste gelegde op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen. Daarbij neemt het hof in aanmerking [dat] de herkenning van de verdachte door aangever steun vindt in de verklaring van [getuige] en in de contacten tussen de werktelefoon en autosloopbedrijf [B] , terwijl de modus operandi in onderhavige kwestie past bij de modus operandi die de verdachte bezigt bij de diefstal van personenauto’s en het door aangever gegeven signalement past bij de verdachte.
C.10.1Bewijsmiddelen beïnvloeding verklaringsvrijheid van [getuige] (zaak met parketnummer 03-866027-19)
[getuige] heeft verklaard dat hij als getuige in de strafzaak tegen de verdachte een belastende verklaring had afgelegd en dat dit hem door de verdachte niet in dank was afgenomen. Op 16 september 2018 trof [getuige] drie handgeschreven brieven en twee kopieën van tijdschriftartikelen met bijgeschreven tekst aan in zijn brievenbus in [plaats] . De brieven bestonden uit een aantal knipsels c.q. kopieën en een handgeschreven briefje. Deze werden alle los aangetroffen in de brievenbus. [getuige] kon de inhoud van de brieven herleiden naar de strafzaak tegen de verdachte.
Op 20 oktober 2018 ontving [getuige] wederom een aantal brieven waarvan hij vermoedde dat deze afkomstig waren van de verdachte. [getuige] heeft de originele brieven aan de politie overhandigd. [verbalisant 5] heeft de brieven bekeken. Hij concludeert uit hetgeen er in de brieven is vermeld, dat met zekerheid is op te maken dat de verdachte de brieven heeft geschreven. De briefschrijver doet namelijk voorkomen dat [getuige] bij het afleggen van de belastende verklaring tegen de verdachte gelogen heeft en dat deze verklaringen nadelige gevolgen voor [getuige] kunnen hebben. Ook zitten er brieven bij die samengestelde stukken tekst bevatten uit eerder afgelegde verklaringen. De bijgevoegde artikelen uit boeken of tijdschriften gaan over herinneringen van mensen en het afleggen van getuigenissen die niet overeenkomen met wat er daadwerkelijk gebeurd is.
[getuige] heeft de brieven aan de politie overhandigd, omdat hij denkt dat de brieven afkomstig zijn van de verdachte. [getuige] heeft verklaard dat hij het gevoel heeft dat de verdachte probeert om hem over te halen om zijn verklaring in te trekken dan wel een verklaring in het voordeel van de verdachte af te leggen. [getuige] voelt zich door deze brieven onprettig en bedreigd.
[verbalisant 1] heeft een onderzoek ingesteld naar de vermoedelijke afzender c.q. schrijver van de documenten die [getuige] op 16 september 2018 in zijn brievenbus aantrof. [verbalisant 1] beschrijft dat de schrijver van de drie brieven vermoedelijk een en dezelfde persoon betrof. Ook de tijdschriftartikelen waar met pen op is geschreven vertoonden qua handschrift grote gelijkenis met het handschrift van de drie brieven. De schrijfwijze toont sterke gelijkenissen. Zo wordt veelvuldig midden in de zin of midden in een woord een hoofdletter gebruikt, met name bij de letter ‘H’, ‘T’ en ‘G’ en vertoonde de schrijfwijze van de letters ‘g’, ‘f’ en ‘k’ grote gelijkenis. Het handschrift van de op 16 september 2018 aangetroffen brieven is vergeleken met het handschrift van de verdachte zoals dit blijkt uit een door de verdachte ingebracht handgeschreven verweerschrift. [verbalisant 1] concludeert dat het handschrift van de door de verdachte ingebrachte stukken zeer grote gelijkenis vertoont met het handschrift van de brieven die door [getuige] zijn ontvangen. Overeenkomsten zijn dat veelvuldig midden in de zin en/of midden in een woord een hoofdletter wordt gebruikt, met name bij de letters ‘H’, ‘T’ en 'G' en dat de schrijfwijze van de letters ‘g’, ‘f’ en ‘k’ grote gelijkenis vertoont. Volgens [verbalisant 1] is de verdachte zeer vermoedelijk de schrijver van de brieven aan [getuige] .
De rechtbank heeft eveneens geconstateerd dat de verdachte een opvallend handschrift heeft, in het bijzonder met betrekking tot de schrijfwijze van de letters ‘f’, ‘t’ en ‘g’. Daarnaast is het opgevallen dat de verdachte midden in een woord of zin hoofdletters schrijft. Dit handschrift en deze elementen zijn door de rechtbank herkend in de brieven die [getuige] heeft ontvangen.
C.10.2Beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van [getuige] wettig en overtuigend bewezen (zaak met parketnummer 03-866027-19)
Het hof is op grond van de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – en op grond van het vorenstaande van oordeel dat vastgesteld kan worden dat het handschrift in de brieven die bij [getuige] zijn bezorgd, overeenkomt met het handschrift van de verdachte. Het hof sluit zich dienaangaande aan bij de waarneming van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Gelet daarop acht het hof het niet noodzakelijk dat aan de conclusies die [verbalisant 1] heeft getrokken een handschriftonderzoek van een deskundige ten grondslag ligt.
De enkele omstandigheid dat de verdachte in detentie verbleef, maakt niet dat het hem volstrekt onmogelijk was om de litigieuze teksten te schrijven en op een bepaalde wijze vanuit het huis van bewaring bij [getuige] te laten bezorgen.
Het verweer van de verdediging, inhoudende dat uit de brieven, noch uit de verklaringen van [getuige] , kan worden afgeleid dat de uitingen van de dader daadwerkelijk enige vrees of doodsangst bij [getuige] hebben opgewekt en dat – zo begrijpt het hof – om die reden niet tot een bewezenverklaring zou kunnen worden gekomen, getuigt naar het oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting. Die vrees of doodsangst is immers niet vereist om tot een bewezenverklaring van het strafbare feit als bedoeld in artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht te kunnen komen.
Het voorgaande, in combinatie met de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden zoals vermeld onder C.10.1, leidt het hof tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die de brieven en bijgeschreven tekst op de tijdschriftartikelen heeft geschreven.”
3.6
In onderdeel D van de bewijsvoering heeft hof in resumerende zin het volgende overwogen:
“Al hetgeen de raadsman en de verdachte overigens ter verdediging hebben aangevoerd, brengt het hof niet tot een andersluidend oordeel met betrekking tot de tenlastegelegde feiten.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het betreffende bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700025-18 onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde, het in de zaak met parketnummer 03-700257-18 onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 03-866027-19 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”

4.Vooropstellingen van algemene aard

4.1
Bij verschillende middelen (en deelklachten) spelen aspecten die raken aan de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid van bewijs. In dit licht zij reeds in algemene zin opgemerkt dat de rechter die over de feiten oordeelt, beslist wat hij van het beschikbare bewijsmateriaal betrouwbaar en bruikbaar acht en aan welk bewijsmateriaal hij geen waarde toekent. De feitenrechter hoeft deze beslissingen over de selectie en waardering van het bewijsmateriaal niet te motiveren. Dat is anders in een aantal specifieke gevallen, onder meer wanneer door of namens de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van het gebruikte bewijsmateriaal. Hoe ver die motiveringsplicht gaat, hangt onder meer af van de inhoud en indringendheid van de argumenten die zijn aangevoerd. Die motiveringsplicht gaat niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [1]
4.2
Naast deze selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter is het voor de beoordeling van de middelen in de onderhavige zaak ook van belang om nog eens te wijzen op het probabilistische en holistische karakter van het bewijs. A-G Aben heeft dat in zijn conclusie van 6 juni 2023, ECLI:NL:PHR:2023:555 (voorafgaand aan HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1303) treffend als volgt verwoord:
“113. (…) De aanname dat bewijsmateriaal ‘reden geeft’ voor het bewijsoordeel, vereist niet dat bewijsmateriaal hiervoor steeds een sluitende reden geeft. Waar het om gaat is dat bewijsmateriaal in significante mate steun geeft aan de ene dan wel aan de andere hypothese omtrent de totstandkoming van het in ogenschouw genomen bewijsmateriaal, met inbegrip van de mogelijkheid dat bewijsmateriaal de ene of de andere hypothese ondergraaft of zelfs weerlegt. De enkele omstandigheid dat bewijsmateriaal daarbij een alternatieve mogelijkheid openlaat, behoeft de rechter er niet van te weerhouden om dat materiaal in aanmerking te nemen. De vraag naar een mogelijkheid, moet immers steeds worden gevolgd door de vraag naar de (on)waarschijnlijkheid daarvan. Alleen dat laatste is voor de bewijsvraag leidend. Die waarschijnlijkheden moeten in de weging van aanwijzingen worden betrokken. In principe is namelijk ieder bewijsmiddel probabilistisch van aard; bewijsmateriaal laat altijd in bepaalde mate een alternatieve mogelijkheid open.
114. Er bestaat ook niet zoiets als een ‘afkapwaarde’ of een ‘ondergrens’ voor de bewijskracht van bewijsmateriaal, waaronder dit materiaal door de rechter niet in aanmerking genomen zou mogen worden. De eis dat het de schuld van de verdachte boven gerede twijfel verheft, wordt gesteld aan het totale complex van aanwijzingen die vóór of tégen het scenario pleiten waarop de tenlastelegging is gestoeld, ten opzichte van alle plausibele alternatieve scenario’s tezamen. De eis dat het een ‘rechterlijke overtuiging’ (van schuld van de verdachte) teweegbrengt, wordt dus niet gesteld aan bewijsmiddelen afzonderlijk. De rechter hoeft alleen nietszeggend, irrelevant of onbetrouwbaar bewijsmateriaal buiten beschouwing te laten. Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat juridische redenen (zie artikel 359a Sv) kunnen noodzaken tot bewijsuitsluiting.
115. In cassatie betekent dit dat klachten over specifieke onderdelen in de bewijsredeneringen van het hof, dat is immers de rechter die – anders dan de Hoge Raad – over de feiten gaat, slechts kunnen slagen als het onbegrijpelijk is dat het hof het bewijsmateriaal überhaupt in de weging heeft betrokken. Indien dat inderdaad onbegrijpelijk is, rijst vervolgens nog de vraag of het door de klacht blootgelegde defect de gehele bewijsvoering substantieel aantast. Alleen dán heeft de klacht succes. Hieruit volgt dat het in cassatie geen zin heeft om op iedere slak zout te leggen.
116. In de tweede plaats is bewijs ‘holistisch’ van aard. Het gaat altijd om het combineren van alle informatie vóór en tégen de onderzochte scenario’s. Bewijsmateriaal moet dus altijd worden beschouwd in onderling verband en samenhang. Deze notie vormt de tweede reden waarom bewijsmateriaal ten laste of ten gunste van de verdachte niet reeds moet worden weggestreept, wegverklaard of geëlimineerd vóórdat de rechter toekomt aan de beantwoording van de vraag of het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. In de woorden van de Hoge Raad: de redengevendheid van bewijsmateriaal “
dient te worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering.
4.3
Enkele (kortere) vooropstellingen die slechts c.q. in het bijzonder betrekking hebben op een afzonderlijk middel, bijvoorbeeld over het gebruik van schakelbewijs, volgen bij de bespreking van dat betreffende middel.

5.Het eerste middel

5.1
Het eerste middel behelst de klacht dat “
doordathet hof het verweer namens [de verdachte], inhoudende dat de camerabeelden niet voor het bewijs gebezigd konden worden, heeft verworpen, en/of
doordathet bewezenverklaarde, te weten onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 in de zaak met parketnummer 03-700025-18 en onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 in de zaak met parketnummer 03-700257-18, niet uit de gehanteerde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder de visuele en auditieve herkenningen van [de verdachte] als de dader blijken niet uit de gebezigde bewijsmiddelen, en/of
doordathet bewezenverklaarde, onder de hierboven genoemde feiten, niet uit de gehanteerde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder de vaststelling dat de signalementen die de aangevers hebben opgegeven passen bij het daderschap van [de verdachte], zodat de bewezenverklaring niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed, althans het hof het oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd althans die motivering onbegrijpelijk is.” Volgens de steller van het middel valt het middel uiteen in drie deelklachten.
De eerste deelklacht
5.2
De eerste deelklacht luidt: “het hof heeft ten onrechte het verweer namens [de verdachte], inhoudende dat de camerabeelden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt gelet op het ontbreken van een datum- en tijdstempel op die beelden, verworpen, althans is het verweer verworpen op gronden die die verwerping niet kunnen dragen.”
5.3
In hoger beroep is het verweer gevoerd dat de camerabeelden uit de Arriva-bus, op basis waarvan de herkenningen hebben plaatsgevonden, niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat die beelden geen datum- en tijdsaanduiding bevatten. Het hof heeft dat verweer, blijkens hetgeen is overwogen in het arrest onder ‘B.1.3.2 Bruikbaarheid voor het bewijs van de camerabeelden’, verworpen met de motivering dat de beelden zijn verzameld aan de hand van een vordering tot verstrekking van historische gegevens die betrekking had op een specifieke datum en tijdsbestek, te weten 19 november 2017 tussen 9.00 uur en 11.00 uur. Volgens de steller van het middel is dat niet afdoende, omdat daaruit nog niet volgt dat de opsporingsambtenaren ook daadwerkelijk de gevorderde beelden hebben ontvangen (‘wat als zodanig ook niet te verifiëren is en nader te onderzoeken is’). “Doordat niet is vast te stellen of de beelden zijn gemaakt op het tempus delicti kan daar geen enkele bewijswaarde aan worden gehecht.” Verder zegt het feit dat de persoon op de camerabeelden de verdachte zou zijn nog “niets over zijn betrokkenheid bij de diefstal van de personenauto (…), zolang niet is vastgesteld dat de beelden van de dag van de diefstal zijn,” aldus de steller van het middel.
5.4
Het hof heeft, ondanks het ontbreken van een tijd-/datumaanduiding, waarde kunnen hechten aan de betreffende videobeelden en de herkenningen op basis van die videobeelden. Gelet op de onder randnummer 4.1 geduide selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter en de waarde die mag worden toegekend aan op ambtseed opgemaakte processen-verbaal acht ik het niet onbegrijpelijk dat voor het hof genoegzaam is komen vast te staan dat de videobeelden betrekking hebben op 19 november 2017 tussen 9.00 en 11.00 uur en daarmee zien op het tijdsbestek waarbinnen de gekwalificeerde diefstal van de auto van [aangever 1] is gepleegd. Dat geldt te meer tegen de achtergrond dat er geen enkele aanwijzing is voor het (bewust) aangeleverd zijn van andere videobeelden dan de gevorderde en evenmin is gebleken van enig belang – bij degene die de beelden heeft aangeleverd – tot het aanleveren van niet gevorderd beeldmateriaal. In dit kader zij ook benadrukt dat de videobeelden zijn onderworpen aan rekenwerk en in relatie zijn gebracht met andere bewijsmiddelen. Het hof heeft zijn oordeel c.q. de verwerping van het verweer naar de eis der wet met redenen omkleed. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
5.5
De eerste deelklacht is tevergeefs voorgesteld.
De tweede deelklacht
5.6
De tweede deelklacht luidt: “de visuele en auditieve herkenning van [de verdachte] als de dader kan niet worden afgeleid uit de gehanteerde bewijsmiddelen, althans heeft het hof dat oordeel onvoldoende gemotiveerd, althans is die motivering onbegrijpelijk.”
5.7
Volgens de steller van het middel heeft het hof niet de nodige behoedzaamheid betracht bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen op basis van de videobeelden van Arriva. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zouden al “in hun hoofd” hebben gezeten met de potentiële verdachte, voordat ze de beelden bekeken, aldus de steller van het middel. Ook zou het hof ten onrechte geen rekenschap hebben gegeven van het feit dat er een groot tijdsverloop zou hebben gezeten tussen contact tussen verbalisanten en de verdachte (2012) en het moment van de herkenning (2017). Ook is niet concreet c.q. specifiek (genoeg) onderbouwd ‘waaraan’ de verdachte door verschillende getuigen auditief dan wel visueel is herkend. Verder is door de steller van het middel benadrukt dat de getuigen geen deskundigen op het gebied van stemherkenning zijn en dat er geen nader onderzoek is gedaan door een deskundige. Ten slotte zou het aantreffen van een (ten opzichte van de videobeelden)
soortgelijkejas en schoenen nog niet zonder meer meebrengen dat sprake is van
dezelfdejas en schoenen, waarbij het hof zou hebben miskend “dat veel mensen beschikken over een donkerblauwe jas en schoenen met ‘witte zolen’”.
5.8
Ook in dit kader zij de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter (en de daarmee gepaard gaande beperkte toets in cassatie) en het probabilistische karakter van de bewijsvoering in herinnering gebracht. Zie hiervoor andermaal hetgeen is vooropgesteld onder de randnummers 4.1 en 4.2, waarin onder andere is opgemerkt dat de vraag naar een mogelijkheid steeds moet worden gevolgd door de vraag naar de (on)waarschijnlijkheid daarvan en dat alleen dat laatste voor de bewijsvraag leidend is. Die waarschijnlijkheden moeten in de weging van aanwijzingen worden betrokken. Tevens merk ik op dat de herkenningen niet op zichzelf staan. Het hof heeft de herkenningen bezien in onderling verband en in onderlinge samenhang met andere bewijsmiddelen. Het hof is zonder de bewijs(motiverings)regels te doorkruisen niet onbegrijpelijk (ook op basis van de eigen waarneming) tot zijn oordeel gekomen dat de verbalisanten de verdachte op het beeldmateriaal hebben herkend. Tot een nadere motivering of tot het laten uitvoeren van nader (deskundigen)onderzoek was het hof niet gehouden.
5.9
De tweede deelklacht is tevergeefs voorgesteld
De derde deelklacht
5.1
De derde deelklacht luidt dat “(d)e vaststelling van het hof dat de door de aangevers opgegeven signalementen passen bij het daderschap van [de verdachte] (…) niet uit de bewijsmiddelen (kan) worden afgeleid, althans had het hof deze vaststelling nader moeten motiveren.”
5.11
Volgens de steller van het middel lopen de verklaringen van getuigen over het signalement van de persoon die de autodiefstallen zou hebben gepleegd meer uiteen dan hetgeen volgt uit de overwegingen van het hof. Het hof zou hebben miskend dat de omschreven signalementen duiden op een groot deel van de mannelijke populatie in Nederland. Bovendien zou het hof in onvoldoende mate rekenschap hebben gegeven van relevante verschillen tussen de verklaringen over het signalement. De ene helft zou hebben gesproken over een
forse/dikkedader en de andere helft over een
slanke/mageredader. Ook met betrekking tot lichaamslengte zouden de verklaringen uiteenlopen.
5.12
Het hof heeft onder het kopje ‘B.3.2 Bewijsoverweging met betrekking tot de signalementen/bespreking van de verweren’ uitgebreid stilgestaan bij de verschillen in de opgegeven verklaringen. Het hof heeft in dat kader expliciet aandacht gehad voor relevante verschillen en de bewijswaarde van de verklaringen door die verschillen. Het hof is daarbij tot de slotsom gekomen dat de verschillen kunnen worden verklaard (bijvoorbeeld vanwege het feilbare geheugen en het feit dat het om kortstondige contactmomenten ging), maar dat deze verschillen, gelet op het overige wat (ook) door de getuigen is verklaard – bijvoorbeeld specifieke mededelingen over het dragen van een pet en/of bril en het accentloos Nederlands spreken – niet leiden tot de onbruikbaarheid van de verklaringen of tot het oordeel dat het om meer/verschillende daders zou gaan.
5.13
Van belang is om op te merken dat niet alleen gebruik is gemaakt van verklaringen van getuigen over het signalement. Het hof heeft evenals de rechtbank de camerabeelden ook zelf bekeken en beluisterd. Beide gerechten hebben geoordeeld dat er geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat de man op de beelden de verdachte is. In de woorden van het hof: het hof heeft “eveneens waargenomen dat de man op de beelden van de Arriva-bus de verdachte is en daarbij gelet op de onderscheidende kenmerken van de verdachte, te weten de vorm van zijn gelaat, neus, oren en kenmerkende lach, zoals daarvan tevens ter terechtzitting is gebleken”. Het hof heeft m.i. niet onbegrijpelijk geoordeeld dat (op grond van de bewijsmiddelen) buiten iedere twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de persoon is die te zien is op de camerabeelden. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
5.14
De derde deelklacht is tevergeefs voorgesteld.
Slotsom ten aanzien van het eerste middel
5.15
Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen.

6.Het tweede middel

6.1
Het tweede middel behelst de klacht dat het hof “ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt (…), inhoudende dat herkenningen op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie niet betrouwbaar zijn, althans het hof het terzijde schuiven van dit standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd in het licht van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, althans die motivering onbegrijpelijk is.”
6.2
Tijdens het opsporingsonderzoek zijn de aangevers bevraagd over de persoon die op de camerabeelden van de Arriva-bus is te zien door middel van een enkelvoudige fotoconfrontatie. Volgens de steller van het middel is dit “niet de juiste methode” en kunnen de herkenningen niet betrouwbaar worden geacht. In dat verband is door de steller van het middel in het bijzonder nog naar voren gebracht dat:
a. door een enkelvoudige fotoconfrontatie bij de aangevers geen ruimte meer bestond om in vrijheid een persoon (eventueel iemand anders dan de verdachte) aan te wijzen als de dader;
b. contra-indicaties van toepassing zijn voor het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie, “zoals het tijdsverloop sinds de diefstallen en de onbekendheid van de aangevers met de dader”;
c. onbekend is gebleven hoe de vragen met betrekking tot de herkenning aan de aangevers zijn gesteld, of deze vragen sturend van aard waren en waarom er geen foto’s van de verdachte zijn laten zien zonder bril en hoedje.
Volgens de steller van het middel was het hof gehouden te responderen op het ter zitting in hoger beroep ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt in dit kader, maar heeft het hof “dat ten onrechte niet gedaan.”
6.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juni 2023 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota. De pleitnota houdt, voor zover relevant voor de bespreking van het middel en met weglating van voetnoten, het volgende in:

Bewijswaarde van de herkenningen
(…)
Visuele herkenningen
10. Aan alle aangevers zijn afbeeldingen (zogeheten "stills") van de camerabeelden van de Arrivabus voorgehouden. Het betreft telkens een enkelvoudige fotoconfrontatie. Op deze beelden is een persoon te zien met een pet en een bril. Ik wil uw Hof meegeven dat, hoewel er veel vergelijkbare verklaringen omtrent de herkenning van cliënt lijken te zijn, dit met een vaatje zout genomen moet worden. Als elke verklaring op zichzelf bezien en gewaardeerd wordt kan niet met volle zekerheid gesteld worden dat elke dader die beschreven wordt door een getuige noodzakelijkerwijs cliënt moet zijn. Het uitgangspunt moet zijn dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen ' en de bewijskracht daarvan. Ik verzoek u daarom met klem om elke verklaring op zichzelf te beoordelen en niet voorbarig de ene verklaring in het licht van de volgende verklaring te duiden.
11. Van belang voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenning zijn onder meer: hoe helder en duidelijk de beelden zijn; of het gezicht van een persoon duidelijk in beeld komt; en of staat beschreven of de herkenning plaats vindt aan de hand van specifieke persoons- of gelaatskenmerken of dat het om een kale herkenning gaat.
12. De rechtbank Midden-Nederland heeft vorig jaar nog bepaald dat een enkelvoudige fotoconfrontatie op zichzelf niet maakt dat het resultaat daarvan onbetrouwbaar is, maar dat het resultaat wel een zwakkere bewijskracht heeft. Het is daarom van belang of het dossier steun bevat voor de enkelvoudige herkenning. Een belangrijke overweging in die zaak was dat, hoewel de herkenning door een aangeefster in die zaak betrouwbaar was en bruikbaar voor het bewijs, steun voor de enkelvoudige herkenning in het dossier ontbrak. Er volgde vrijspraak voor de verdachte. Er werd nog in overweging gegeven dat een meervoudige fotoconfrontatie op zichzelf
welvoldoende kan zijn voor de identificatie van een verdachte als dader van een feit.
13. Voor het tonen van de camerabeelden aan alle aangevers geldt weliswaar dat de politie geen sturende vragen of opmerkingen heeft gemaakt, maar het blijkt ook niet dat aan de aangevers is medegedeeld dat het niet zeker is dat de persoon die aan hen getoond werd degene is die de aangever bedoelt. Dat is een vorm van behoedzaamheid die gepast is bij een enkelvoudige fotoconfrontatie. Bij [aangever 1] heeft hij het namelijk net gehad over het signalement van de dief als hem de foto wordt getoond. Een dergelijke behoedzaamheid bij het tonen van de foto had hier goed gepast.
14. Bovendien blijkt uit het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek en de Handleiding confrontatie de daarbij behorende richtlijnen enkelvoudige foto- en videobewijsconfrontatie dat het feit dat een slachtoffer een dader van te voren niet kent een contraindicatie dient te zijn voor het houden van een enkelvoudige fotoconfrontatie.
15. Door met een enkelvoudige fotoconfrontatie wel direct foto’s te tonen van de persoon die de opsporingsambtenaren op het oog hadden bestond geen ruimte meer voor de getuigen om in vrijheid een ander dan cliënt aan te wijzen of te beschrijven. Er had een meervoudige fotoconfrontatie moeten plaatsvinden om deze vrijheid te waarborgen. Hier worden immers strikte eisen aan gesteld welke een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de fotoconfrontaties.
16. Ten aanzien van [aangever 1] geldt dat hij niet heeft benoemd de kenmerken die hem tot herkenning van cliënt als de dief brengen. Het zou bovendien beter zijn geweest als men al het materiaal uit de bus aan hem ter beoordeling had voorgelegd en dan hem de neutrale vraag had gesteld of hij mogelijk iemand herkent. De manier waarop de confrontatie echter gelopen is, is vragen om moeilijkheden. De politieagenten hebben kennelijk op basis van zijn verklaring en de aangifte hun oordeel al klaar. Dat hij tot een bevestiging daarvan komt is onder de gegeven omstandigheden begrijpelijk, maar daarmee nog niet bewijsrechtelijk te billijken.
17. Zodra [aangever 1] de man in de bus herkend heeft als cliënt gaat bewijsrechtelijk gezien het balletje rollen alsof het een sneeuwbal is. Met bijbehorend sneeuwbaleffect. Dit materiaal wordt ook (als vaststaand) aan de andere aangevers voorgehouden in enkelvoudige setting. Ook zij benoemen niet de kenmerken waaraan zij cliënt dan zouden herkennen.
(…)
Conclusie bewijsverweer
(…)
13. Hetzelfde geldt voor de camerabeelden van de Arriva-bus die gevorderd worden. Op basis van deze beelden wordt dan tot een herkenning gekomen van de dief, welke cliënt zou zijn. Deze visuele herkenningen voldoen niet in het minst aan de eisen die de jurisprudentie daaraan stelt. Er worden immers geen specifieke kenmerken genoemd in het gezicht of aan het lichaam waaraan de persoon dan herkend wordt. Bovendien is het onbegrijpelijk dat de herkenningen zijn gedaan middels enkelvoudige fotoconfrontatie, terwijl de diefstallen veelal maanden eerder waren en de aangevers de dader niet kenden. Dat zijn contra-indicaties voor de enkelvoudige herkenning.”
6.4
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juni 2023 heeft de raadsman van de verdachte, in aanvulling op hetgeen in de pleitnota is vermeld en voor zover relevant voor de bespreking van het middel, het volgende naar voren gebracht:

Randnummer 7:
(...) of überhaupt de persoon die uit bus is gekomen de dief is. (...) Cliënt heeft ook aangegeven: waarom heeft de politie niet gewoon een foto van mij laten zien aan die personen? Dat is een terechte vraag. Er is immers alleen een screenshot van een persoon met een hoedje en bril getoond. Het wordt wel makkelijk gemaakt om dan ‘ja’ te zeggen op de vraag of de persoon op de screenshot de dader is. Dit is dus een gemankeerd stuk bewijs.
(…)
Randnummer 14:
Er zijn onderzoeken gedaan waaruit volgt dat enkelvoudige fotoconfrontaties alleen bruikbaar zijn als het slachtoffer de betreffende persoon al kende. Als dat niet het geval is, dan zou een meervoudige fotoconfrontatie moeten worden toegepast. Er is ook geen foto van cliënt in deze zaak getoond. Het betreft ook een holistisch proces: het gaat om bewegende beelden die het geheel maken. Hier is evenwel sprake van het tonen van een ‘still’.
Randnummer 16:
De persoon op de beelden die als de dief wordt geduid, bedoel ik.”
6.5
Ik acht het niet onbegrijpelijk dat het hof hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht over de vraag of de herkenning die op basis van beeldmateriaal heeft plaatsgevonden door de aangevers voor het bewijs mag worden gebezigd, niet heeft aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Daarvoor is hetgeen de verdediging onder de noemer ‘bewijswaarde’ naar voren heeft gebracht mede gelet op de gebruikte bewoordingen – te weten: “dat (…) dit met een vaatje zout genomen moet worden”, “een dergelijke behoedzaamheid bij het tonen van de foto had hier goed gepast” en “[h]et zou bovendien beter zijn geweest als men al het materiaal uit de bus aan hem ter beoordeling had voorgelegd” – inhoudelijk te veel aan de oppervlakte gebleven. Bovendien ontbreekt een ondubbelzinnige conclusie.
6.6
Voor zover hetgeen ter zitting naar voren is gebracht (toch) niet anders kan worden begrepen dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, zij opgemerkt dat – hoewel het hof het verweer niet expliciet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt heeft onderkend – uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat het hof (wel degelijk) behoedzaam met de resultaten van de enkelvoudige confrontaties is omgegaan door de herkenningen niet op zichzelf te laten staan. Het gaat immers niet alleen om herkenningen door aangevers en verbalisanten, maar ook om herkenningen door een bekende van de verdachte ( [getuige] ) en de rechtbank en het hof zelf. Tegen die achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat het hof de resultaten van de enkelvoudige confrontaties mede bruikbaar heeft bevonden voor de bewijsvoering. Zie in dit kader met name de overwegingen van het hof onder de kopjes ‘B.1.1
Bewijsmiddelen ten aanzien van de persoon op de camerabeelden in de Arriva-bus’en ‘B 1.2
Conclusie met betrekking tot de persoon op de camerabeelden in de Arriva-bus’ (hiervoor opgenomen in randnr. 3.4). Voor het overige wil ik in herinnering brengen dat het hof vrij is in de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal, zoals in algemene zin vooropgesteld in randnr. 4.1. Het oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk en is – zonder art. 359 lid 2 Sv te doorkruisen – naar de eis der wet met redenen omkleed.
6.7
Het tweede middel faalt.

7.Het derde middel

7.1
Het derde middel behelst de klacht dat “het bewezenverklaarde niet uit de gehanteerde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder de schakelbewijsconstructie van het gerechtshof op basis van de modus operandi, zodat de bewezenverklaring, te weten onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 in de zaak met parketnummer 03-700025-18 en onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 in de zaak met parketnummer 03700257-18, niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed, althans het hof het oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, althans die motivering onbegrijpelijk is.” Het middel valt aldus uiteen in twee deelklachten.
De eerste deelklacht
7.2
De eerste deelklacht luidt: “het hof heeft ten onrechte gebruik gemaakt van een schakelbewijsconstructie op grond van de door het hof onderscheiden modus operandi, terwijl die modus operandi niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.”
7.3
Volgens de steller van het middel is er sprake van een onjuiste feitenvaststelling doordat het hof op onjuiste gronden een link zou hebben geprobeerd te leggen tussen de Duitse rechtszaak waarin de verdachte is veroordeeld voor autodiefstal en de onderhavige zaak. De steller van het middel brengt in dit kader naar voren dat noch uit het extract van het Amtsgericht in [plaats] noch uit het procesverbaal van bevindingen met bijlagen, noch uit enig brondocument volgt dat er op de dag van/rondom de diefstal telefonisch contact zou zijn opgenomen met een autosloopbedrijf dat gespecialiseerd is in het demonteren van auto’s van het merk Mercedes Benz. De overweging van het hof over dat contact, inhoudende dat die vaststelling kan bijdragen aan het vaststellen van een overeenkomende modus operandi is, volgens de steller van het middel, dan ook niet juist.
Ter afsluiting brengt de steller van het middel te berde dat het hof in zijn overwegingen met betrekking tot de modus operandi de verklaring van de [getuige] heeft betrokken, maar dat:
a. uit de vaststellingen van het hof op basis van die verklaring niet kan worden afgeleid dat de verdachte dan ook op de voor de tenlastelegging relevante momenten aanwezig is geweest in de pleegplaatsen zoals opgenomen in de aangiftes;
b. uit die vaststellingen evenmin blijkt dat hij in diverse plaatsen is geweest waar een diefstal heeft plaatsgevonden.
7.4
Allereerst sta ik stil bij hetgeen naar voren is gebracht over de vergelijking met de Duitse strafzaak. Een blik over de papieren muur leert dat het hof niet zonder reden onder het kopje ‘B.2.2 Duitse rechtszaken tegen de verdachte’ (zie hiervoor onder randnr. 3.4) heeft overwogen dat “[d]e politie heeft geverbaliseerd dat bij een eerder [onderzoek] waarbij de verdachte betrokken was, van de verdachte bij een autosloopbedrijf in [plaats] , te weten autosloopbedrijf [B] C.V., een aanhangwagen met gestolen Mercedes-onderdelen en een motorblok werden aangetroffen”. [verbalisant 2] (een gepensioneerde, voormalig politieagent die eveneens de stem van de verdachte heeft herkend en die twee langdurige onderzoeken heeft verricht naar strafbare feiten waarbij de verdachte was betrokken) heeft het volgende bij de raadsheer-commissaris verklaard:
“We hebben toen samengewerkt met Duitse collega’s. Alle autosleutels hebben we laten uitlezen. Toen bleek dat die sleutels hoorden bij Mercedessen die waren gestolen. Elke keer was sprake van dezelfde MO, ik bedoel daarmee de modus operandi. De auto’s die waren gestolen stonden te koop op een autosite of in de krant of iets dergelijks. Een potentiële koper maakte een afspraak met de verkoper. Op het moment dat een proefrit zou worden gemaakt stapte de verdachte in de auto achter het stuur en de eigenaar had geen kans meer om in de auto te stappen. In een enkel geval is de eigenaar toen gevallen bij de diefstal van de auto. Op een gegeven moment konden de Duitse collega’s een baken inzetten die door de Nederlandse collega’s is bevestigd op een aanhangwagen van [verdachte] . Het baken bracht ons naar een sloperij in [plaats] . Ik heb die route van het baken toen nog gereden en ik kwam toen langs de sloperij en een telefooncel. Daarna werd de eigenaar van een bedrijfsbus die was gestolen telefonisch door iemand afgeperst. Die eigenaar is toen onder de tap gezet. Hij is vervolgens weer gebeld. Het bleek dat hij werd gebeld vanuit een telefooncel waar ik een paar dagen daarvoor nog langs was gereden toen ik het baken volgde. In die tijd heb ik tapgesprekken beluisterd en daarop was de stem van [verdachte] te horen.”
7.5
Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen en het extract van het Amtsgericht [plaats] , waarnaar in het arrest wordt verwezen in de voetnoten 19 en 20, bevatten niet zozeer die specifieke informatie, als wel een duiding van het
resultaatdat de verdachte is veroordeeld voor een autodiefstal, gepleegd met een werkwijze die overeenkomt met de onderhavige ten laste gelegde (en bewezen verklaarde) gevallen, en waarbij door verschillende getuigen rondom de verdachte verklaringen zijn afgelegd die door de Duitse rechter niet als ontlastend werden aangemerkt.
7.6
Dat het hof in verband met de Duitse zaak niet specifiek heeft verwezen naar het proces-verbaal van het verhoor van de getuige [verbalisant 2] bij de raadsheercommissaris, doet aan de feitenvaststelling van het hof niet af. Ten overvloede merk ik op dat het hof onder het kopje ‘B.1.1 Bewijsmiddelen ten aanzien van de persoon op de camerabeelden in de Arriva-bus’ met een verwijzing naar hetzelfde proces-verbaal, reeds melding heeft gemaakt van [verbalisant 2] , die “de man op de beelden voor 99% [herkent] als de verdachte. Op de bijbehorende geluidsopnames herkent [verbalisant 2] de stem van de verdachte. [verbalisant 2] kent de verdachte ambtshalve, omdat hij nauw betrokken is geweest bij rechercheonderzoeken tegen de verdachte in de periode van 2004 tot en met 2012. Tijdens deze onderzoeken heeft hij de verdachte persoonlijk ontmoet, meerdere malen gesproken en tapgesprekken beluisterd waaraan de verdachte deelnam.” Gelet op het voorgaande kan de klacht niet slagen vanwege onvoldoende belang in cassatie.
7.7
Ten slotte wil ik nog stilstaan bij het naar voren gebrachte punt dat ziet op de verklaring van de [getuige] . Ook in dit kader zij (opnieuw) de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter benadrukt. En ook in dit licht geldt dat de bewezenverklaring niet louter is gefundeerd op de verklaring van de [getuige] , maar is gestoeld op alle in dit kader gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en onderlinge samenhang bezien, zoals het hof ook nadrukkelijk heeft overwogen. Het oordeel van het hof is daarmee niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
7.8
De eerste deelklacht is tevergeefs voorgesteld
De tweede deelklacht
7.9
De tweede deelklacht luidt: “als gevolg van een gebrekkige schakelbewijsconstructie is het hof ten onrechte tot een bewezenverklaring van de vermogensdelicten in de parketnummers 03-700025-18 en 03-700257-18 gekomen.”
7.1
De steller van het middel is de opvatting toegedaan dat het hof “niet voldoende redengevende feiten en omstandigheden heeft uiteengezet die maken dat sprake is van een overeenstemmende handelswijze in alle bewezen verklaarde zaken en die maken dat bewezen verklaard kan worden dat de dader in elk feit ook daadwerkelijk de verdachte moet zijn op basis van de camerabeelden in de Arriva-bus en de door de aangevers opgegeven signalementen.” Daarmee is volgens de steller van het middel de schakelbewijsconstructie “niet deugdelijk”, waarbij in het bijzonder naar voren wordt gebracht dat:
a. als onderdeel van de modus operandi wordt aangemerkt dat de dader door [getuige] zou zijn gebracht, terwijl de dader bij de diefstal met geweld bestaande uit het meesleuren van [aangever 1] , met de bus zou zijn gekomen;
b. de dader bij het feit diefstal met geweld bestaande uit het slaan van [benadeelde 1] op een andere dag heeft gehandeld dan de uit de vastgestelde modus operandi volgende zondag;
c. het aantreffen van een vuilniszak met goederen afkomstig uit de Mercedes die was gestolen van [aangever 5] (wat mede is gebruikt voor het bewijzen van de feiten in de zaken van [aangever 1] en [aangever 8] ) niets zegt over de persoon van de dader of een gelijksoortige handelswijze;
7.11
In algemene zin wordt door de steller van het middel hieraan toegevoegd dat “hoewel de meerderheid van de aangevers de man op de beelden van de Arriva-bus herkennen als de dader, (..) daaruit nog niet [blijkt] dat de dader dan ook [de verdachte] is geweest. Ten aanzien van alle vermogensdelicten is de stelling van [de verdachte] dat, nu de bewijsconstructie op basis van de modus operandi van het hof onbegrijpelijk is, te weinig steunbewijs bestaat voor een bewezenverklaring van al die feiten.”
7.12
Voorafgaand aan de bespreking van het middel wil ik eerst stilstaan bij de term schakelbewijs. Volgens de Hoge Raad wordt hiermee aangeduid:
“een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. De vraag of de redengevendheid van dergelijk – in diverse varianten voorkomend – schakelbewijs begrijpelijk is, moet worden beoordeeld in het licht van de gehele bewijsvoering (vgl. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1455). Daarbij kan van belang zijn of en in hoeverre de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de onderscheidene feiten zijn begaan, op essentiële punten overeenkomen.” [2]
7.13
De kernvraag in dit kader is telkens of bij de vergelijking van verschillende delicten specifieke, kenmerkende overeenkomsten worden waargenomen die – ook met inachtneming van de waargenomen verschillen – in voldoende mate beter kunnen worden verklaard wanneer wordt aangenomen dat deze delicten door hetzelfde individu zijn begaan dan wanneer wordt aangenomen dat zij door verschillende individuen zijn begaan en de waargenomen overeenkomsten louter op toeval berusten. Als die kernvraag bevestigend wordt beantwoord, dan heeft dat tot gevolg dat de feitenrechter dat gegeven mag betrekken in zijn bewijsoordelen over de desbetreffende delicten, en dat hij het bewijsmateriaal voor het ene delict, voor zover relevant, mag gebruiken voor de bewijsvoering van het andere delict.
7.14
De punten die door de steller van het middel naar voren worden gebracht zijn mijns inziens niet van dien aard dat ze tot een ontkennende beantwoording van de kernvraag zouden moeten leiden. Het incidenteel in geringe mate afwijkend handelen ten opzichte van het vastgestelde patroon (een keer met het openbaar vervoer in plaats van gebracht worden met de auto; een andere ‘pleegdag’ dan de zondag) doet het ‘signatuur’ van de verdachte niet dermate geweld aan dat een schakelbewijsconstructie voor een bewezenverklaring niet meer tot de mogelijkheden behoort. De stelling van de steller van het middel dat de bewijsconstructie op basis van de modus operandi van het hof onbegrijpelijk is, wat ertoe leidt dat er te weinig steunbewijs bestaat voor een bewezenverklaring van al die feiten, gaat daarmee niet op.
7.15
Anders dan de steller van het middel betoogt staat het het hof vrij waarde te hechten aan het aantreffen van een vuilniszak met goederen afkomstig uit zowel de van [aangever 1] gestolen auto als de van [aangever 5] gestolen auto, alsmede aan het gegeven dat het merendeel van de aangevers de man op de beelden van de Arriva-bus herkennen als de dader. Opnieuw zij verwezen naar hetgeen is vooropgesteld onder de randnummers 4.1 en 4.2. Voor de volledigheid merk ik ook nog op dat in de cassatieschriftuur terloops nog wordt genoemd dat het hof in de zaak van aangever [aangever 3] het aantreffen van de auto in de buurt van de woonplaats van medeverdachte [getuige] op een lijn schaart met het waarnemen van de auto nabij de woonplaats van de verdachte. Deze kennelijke verschrijving c.q. dit punt van ondergeschikt belang kan m.i. evenmin tot cassatie leiden.
7.16
Ook de tweede deelklacht is tevergeefs voorgesteld.
Slotsom ten aanzien van het derde middel
7.17
Het derde middel faalt in al zijn onderdelen.

8.Het vierde middel

8.1
Het vierde middel behelst de klacht dat “het bewezenverklaarde niet uit de gehanteerde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder de bewezenverklaarde diefstal met geweld van de personenauto van [aangever 1] , onder feit 1 in de zaak met parketnummer 03-700025-18, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed, althans het hof het oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, althans die motivering onbegrijpelijk is.”
8.2
Volgens de steller van het middel heeft het hof in de zaak van [aangever 1] – kort gezegd – diefstal met geweld bewezen verklaard, terwijl het hof ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan het gegeven dat niet kan worden vastgesteld met welke kracht het letsel is toegebracht, hetgeen wel is vereist voor een bewezenverklaring van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
8.3
Tevens wordt door de steller van het middel naar voren gebracht dat het hof onvoldoende is ingegaan op het verweer dat voor een mishandeling een actieve handeling is vereist, terwijl in het onderhavige geval de aangever zelf de keuze heeft gemaakt de klink van de auto vast te pakken of te houden, “zonder enige aanzet of aansporen daartoe door de dader”. Het slachtoffer had immers “op elk moment de keuze om de auto los te laten” om zo voor zichzelf te voorkomen dat meer letsel zou worden opgelopen, aldus de steller van het middel. Opzet of oogmerk van de verdachte kan volgens de steller van het middel niet volgen uit een actieve handeling van het slachtoffer. Ten slotte wordt nog naar voren gebracht dat de auto op het moment van wegrijden al succesvol was gestolen, “zodat het door het hof bewezen verklaren van het gebruik van geweld als middel om de diefstal mogelijk of succesvol te maken, niet volgt uit de bewijsmiddelen”.
8.4
Ten eerste zij opgemerkt dat de onder feit 1 in de zaak met parketnummer 03-700025-18 ten laste gelegde en bewezenverklaarde diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, het zwaar lichamelijk letsel een geobjectiveerd gevolg is. Dat betekent dat niet behoeft te worden bewezen dat het opzet van de dader op dat gevolg gericht is geweest. Voor een bewezenverklaring van dat geobjectiveerde gevolg dient wel een causaal verband (tussen de gedraging en dat gevolg) te worden vastgesteld. Het hof dat onder het kopje C.1.6 (hiervoor opgenomen in randnr. 3.5) overwegingen wijdt aan het voor diefstal met geweld vereiste opzet en onder kopje C.1.1 (eveneens opgenomen in randnr. 3.5) stilstaat bij de aard en ernst van het zwaar lichamelijk letsel als gevolg van het handelen van de verdachte, alsmede de snelheid van de Mercedes bij het wegreden, is naar mijn mening niet onbegrijpelijk tot een bewezenverklaring van diefstal met geweld, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, gekomen. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd.
8.5
Voor zover het middel niet reeds faalt op basis van het voorgaande zij nog opgemerkt dat al in 1934 door de Hoge Raad (HR 15 januari 1934,
NJ1934, p. 402) is geoordeeld dat het met een veldwachter op de treeplank van een auto rijden naar een politiebureau kan culmineren in een mishandeling (waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen) op het moment dat die bestuurder zich van de veldwachter wil ontdoen door onverwachts met een scherpe bocht naar rechts die veldwachter van de treeplank te slingeren, waardoor deze een schedelbasisfractuur met een interne bloeding oploopt. Uit deze klassieke jurisprudentie valt op te maken dat de keuze van het slachtoffer om de auto vast te pakken, niet in de weg staat aan het bewezen verklaren van (opzet op) het ‘gronddelict’ (bij de veldwachter de mishandeling en in de onderhavige zaak de diefstal met geweld).
8.6
Voor het overige vindt de opvatting van de steller van het middel, dat de auto op het moment van wegrijden, terwijl de eigenaar van de auto zijn goed vastheeft en ten koste van eigen lichamelijk welzijn zijn eigendom(srecht) beschermt, reeds succesvol gestolen is, geen steun in het recht. Immers: elk handtasje dat nog niet losgerukt is, maar nog met kracht door het slachtoffer wordt vastgehouden om te voorkomen dat het wordt losgerukt, zou in die opvatting al gestolen zijn. Van een voltooid delict is op dat moment geenszins sprake. Het goed is simpelweg nog niet uit de macht van de rechthebbende.
8.7
Het vierde middel faalt.

9.Het vijfde middel

9.1
Het vijfde middel behelst de klacht dat “het hof ten onrechte het verweer namens [de verdachte], inhoudende dat de verklaringen van [de getuige] [getuige] onbetrouwbaar zijn en dienen te worden uitgesloten van het bewijs, heeft verworpen, althans heeft het hof de verwerping van dat verweer onvoldoende gemotiveerd, althans is die motivering onbegrijpelijk.”
9.2
In hoger beroep is door de raadsman naar voren gebracht dat de verklaringen van de [getuige] als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Daartoe is aangevoerd dat niet-aangeboren hersenletsel en (daarmee samenhangende) vergeetachtigheid van de getuige tot te veel twijfel leidt met betrekking tot de betrouwbaarheid van zijn verklaringen.
9.3
Het hof is aan het verweer voorbijgegaan en heeft de verklaringen van de [getuige] voor het bewijs gebruikt. Waar het in cassatie op aankomt, is of het hof zijn oordeel voldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd.
9.4
Het hof heeft gerespondeerd op het betrouwbaarheidsverweer van de raadsman. In zijn arrest heeft het hof onder het kopje ‘B.2.4 Betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] ’ uitgebreid stilgestaan bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige] . In dat kader heeft het hof het volgende overwogen – ik herhaal:
“Het hof vermag, anders dan de verdediging ten verwere heeft aangevoerd, niet in te zien dat [getuige] (mogelijk) onwaarachtige verklaringen heeft afgelegd, temeer nu hij met de door hem afgelegde verklaringen ook zichzelf heeft belast. De omstandigheid dat [getuige] een brief heeft opgesteld waarin hij meldde dat hij op 19 november 2017 ten tijde van de diefstal van de Mercedes van [aangever 1] samen met de verdachte bij de verdachte thuis is geweest en hem aldus een alibi wilde verschaffen doet daar niet aan af, aangezien [getuige] later heeft verklaard dat hij deze brief in opdracht van de verdachte heeft geschreven en op de bewuste dag in het geheel niet bij de verdachte is geweest. Volgens [getuige] hebben ook de vriendin van de verdachte, [betrokkene 3] , almede de zoon van de verdachte, [betrokkene 4] , in opdracht van de verdachte dergelijke brieven geschreven. Dat deze alibi’s niet kunnen kloppen, volgt uit de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , zoals die zijn afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris. (…) Het hof stelt aldus vast dat deze vermeende alibi’s niet uitsluiten dat de verdachte de dader is geweest. Saillant detail is overigens dat eenzelfde poging van de verdachte om vrijuit te gaan in een Duitse rechtszaak tegen hem evenmin effect heeft gesorteerd.
Maar bovenal vinden de gedetailleerde verklaringen van [getuige] steun in de overige bewijsmiddelen. Dienaangaande wijst het hof, naast de omstandigheid dat [getuige] specifiek heeft verklaard over plaatsen waar de diefstallen zijn gelukt (te weten [plaats] , [plaats] en [plaats] ) en een plaats waar de diefstal niet was gelukt (te weten [plaats] ), in het bijzonder op de objectieve telecommunicatiegegevens, waaruit volgt dat er tussen de werktelefoon van de verdachte met [telefoonnummer 1] (zie hierna rov. B.2.6) en [getuige] veel contact is geweest, ook relatief kort voorafgaand en/of na het plegen van de autodiefstallen, alsmede dat met die telefoon tevens in diezelfde tijdsspanne is gebeld met de autosloperij, in [plaats] .”
9.5
Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de verklaringen van de [getuige] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt, is – mede gelet op de vrije selectie en waardering van het bewijs door de feitenrechter – niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Hetgeen door de steller van het middel aan het verweer ten grondslag is gelegd, te weten dat “hypothetisch gezien niet [is] uit te sluiten” dat de [getuige] “de gevolgen van zijn verklaringen voor zijn eigen positie niet goed kon overzien”, alsmede dat in het midden is gebleven wat de “concreet (…) de gevolgen zijn van een niet-aangeboren letsel voor het kunnen herinneren van zaken”, doet daar helemaal niets aan af.
9.6
Het vijfde middel faalt.

10.Het zesde middel

10.1
Het zesde middel behelst de klacht dat “het hof het voorwaardelijk verzoek tot inzage in het medisch dossier van [de getuige] [getuige] ten onrechte heeft afgewezen, althans heeft het hof de afwijzing van dat verzoek onvoldoende gemotiveerd, althans is die motivering onbegrijpelijk.”
10.2
In hoger beroep is door de verdediging het voorwaardelijke verzoek gedaan tot inzage in de medische gegevens van de [getuige] “teneinde te kunnen controleren of het nietaangeboren hersenletsel het waarheidsgehalte van zijn verklaringen aantast.” Het hof heeft dat verzoek, onder het kopje ‘B.2.5 Voorwaardelijk verzoek medische gegevens van E. H.J. [getuige] ’, als volgt afgewezen – ik herhaal:
“ [getuige] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de rechter-commissaris op 13 november 2019 verklaard dat hij niet-aangeboren hersenletsel heeft. Tijdens het verhoor heeft [getuige] uiteengezet welke consequenties dat voor hem heeft. Op geen enkele wijze is gebleken dat dit letsel ertoe zou kunnen leiden dat [getuige] in strijd met de waarheid is gaan verklaren. Evenmin zijn uit het onderzoek ter terechtzitting aanknopingspunten naar voren gekomen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [getuige] medicijnen gebruikt die zijn geheugen beïnvloeden. Dit zijn slechts veronderstellingen van de verdediging. Feit is dat [getuige] ten overstaan van de rechter-commissaris is gebleven bij de inhoud van zijn eerder afgelegde en voor de verdachte belastende verklaringen. Daarbij komt dat de verdachte destijds tijdens het getuigenverhoor werd vertegenwoordigd door een raadsman en deze aldus in de gelegenheid was om [getuige] nadere vragen van medische aard te stellen die hij geraden achtte. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de noodzaak tot het verzochte niet is gebleken; reden waarom het verzoek tot inzage in het medisch dossier wordt afgewezen.”
10.3
Volgens de steller van het middel miskent het hof “dat het stellen van vragen aan een persoon van wie wordt vermoed dat hij door zijn hersenletsel onbetrouwbare verklaringen aflegt, geen nut heeft, juist omdat de antwoorden op die vragen niet vertrouwd kunnen worden.”
10.4
Naar mijn mening is eerder het omgekeerde het geval en miskent de steller van het middel de vaststellingen van het hof. Het is enkel de verdediging die meent dat sprake is van hersenletsel dat kan leiden tot onbetrouwbare verklaringen, terwijl het hof juist (ook gelet op andere bewijsmiddelen) op geen enkele wijze is gebleken dat sprake is van letsel dat ertoe zou kunnen leiden dat [getuige] in strijd met de waarheid is gaan verklaren.
10.5
Voor het overige acht ik de afwijzing van het verzoek door het hof tot inzage in het medisch dossier van de [getuige] , mede gelet op hetgeen in dit kader door de verdediging is aangevoerd, te weten “Hij kan in ieder geval gaan fabuleren. Dat is niet uit te sluiten” en “Het zou kunnen zijn dat hij van zijn aandoening gaat liegen” en woorden van gelijke strekking, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
10.6
Het zesde middel faalt.

11.Het zevende middel

11.1
Het zevende middel behelst de klacht dat “het bewezenverklaarde, de beïnvloeding van [getuige] als getuige, niet uit de gehanteerde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, in het bijzonder het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 03-866027-19, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed, althans het hof het oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, althans die motivering onbegrijpelijk is.”
11.2
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte de verklaringsvrijheid van de [getuige] heeft beïnvloed, door hem een aantal handgeschreven brieven en tijdschriftartikelen toe te sturen. Het hof heeft daarvoor onder andere een proces-verbaal van [verbalisant 5] en een proces-verbaal van [verbalisant 1] voor het bewijs gebruikt. Volgens de steller van het middel kunnen deze processenverbaal niet redengevend worden geacht, omdat:
a. de conclusie van het proces-verbaal van [verbalisant 5] (inhoudende dat de verdachte degene is geweest die de brieven heeft geschreven) “te algemeen van aard” zou zijn;
b. de conclusie van het proces-verbaal van [verbalisant 1] (inhoudende dat beide handschriften grote gelijkenissen tonen en dat de verdachte “zeer vermoedelijk” de schrijver van de brieven aan de [getuige] is) een (‘subjectieve’) conclusie betreft die niet door een deskundige is getrokken.
11.3
Het hof heeft onder het kopje “
C.10.1Bewijsmiddelen beïnvloeding verklaringsvrijheid van [getuige] (zaak met parketnummer 03-866027-19)” de bewijsmiddelen besproken die het hof ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat de verdachte de verklaringsvrijheid van de [getuige] heeft beïnvloed. De processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 1] maken deel uit van die uiteenzetting. Ik zie niet in waarom het hof die processen-verbaal niet voor het bewijs zou kunnen gebruiken. Waar het om gaat is dat bewijsmateriaal in significante mate steun geeft aan de ene dan wel aan de andere hypothese met betrekking tot de totstandkoming van het in ogenschouw genomen bewijsmateriaal, met inbegrip van de mogelijkheid dat bewijsmateriaal de ene of de andere hypothese ondergraaft of zelfs weerlegt. De enkele omstandigheid dat de processen-verbaal een alternatieve mogelijkheid – in casu: iemand anders dan de verdachte heeft de brieven geschreven en gestuurd – openlaat, behoeft de rechter er niet van te weerhouden de processen-verbaal bij de bewijsvoering te betrekken. De vraag naar een mogelijkheid, moet immers steeds worden gevolgd door de vraag naar de (on)waarschijnlijkheid daarvan. Alleen dat laatste is voor de bewijsvraag leidend. Die waarschijnlijkheden moeten in de weging van alle aanwijzingen worden betrokken. In principe is namelijk ieder bewijsmiddel probabilistisch van aard. Bewijsmateriaal laat altijd in bepaalde mate een alternatieve mogelijkheid open.
11.4
Het hof, dat onder het kopje “
C.10.2Beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van [getuige] wettig en overtuigend bewezen (zaak met parketnummer 03-866027-19)nadrukkelijk heeft overwogen dat het bewijs in onderling verband en onderlinge samenhang moet worden bezien, is mede op basis van de genoemde processen-verbaal niet onbegrijpelijk tot het oordeel gekomen dat het de verdachte is geweest die de brieven heeft geschreven. Dat oordeel is ook naar de eis der wet met redenen omkleed. Tot een nadere motivering was het hof, gelet op het voorgaande, niet gehouden.
11.5
Het zevende middel faalt.

12.Slotsom

12.1
Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
12.2
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat in cassatie de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.
12.3
Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
2.HR 26 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1303, rov. 3.8.