ECLI:NL:PHR:2025:1028

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
21 september 2025
Zaaknummer
23/01885
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzet en strafoplegging in drugszaken met betrekking tot de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die is veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van cocaïne. De verdachte werd op 16 juni 2022 tijdens een verkeerscontrole aangehouden, waarbij in zijn voertuig vier gesealde blokken cocaïne werden aangetroffen, met een totaal gewicht van 1.985,61 gram. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch had eerder geoordeeld dat het opzet van de verdachte op het vervoeren van de cocaïne voldoende was aangetoond, en dat de strafoplegging van twaalf maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest gerechtvaardigd was. De advocaat van de verdachte stelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd dat de verdachte opzet had en dat de straf te zwaar was. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad was dat de bestreden uitspraak voor wat betreft de strafoplegging diende te worden vernietigd, maar dat het beroep voor het overige moest worden verworpen. De Hoge Raad merkte op dat de redelijke termijn in cassatie was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering en motivering bij de beoordeling van opzet en straf in drugszaken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01885

Zitting23 september 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1. De verdachte is bij arrest van 10 mei 2023 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (parketnummer 20-001551-22) wegens "
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest conform artikel 27 lid 1 Sr. Daarnaast heeft het hof beslist op het beslag, een en ander als nader in het arrest bepaald.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. B. Kizilocak, advocaat in Rotterdam , heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

3. Het eerste middel behelst de klacht dat het bewezen verklaarde opzet op het vervoeren van 1.985,61 gram cocaïne niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat het bewezen verklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.

De bewezenverklaring en de bewijsmotivering

4. Ten laste van de verdachte is in hoger beroep bewezen verklaard dat:

hij op 16 juni 2022 te [plaats] , opzettelijk heeft vervoerd, 1.985,61 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijn cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
5. De bewezenverklaring van het ten laste gelegde steunt op de volgende bewijsmiddelen:

1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2022 (pg. 15 t/m 17), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
(pg.15)
Op donderdag 16 juni 2022 waren wij, verbalisanten op de snelweg A16 ter hoogte van [plaats] .
Die dag, op de snelweg zagen wij een voertuig rijden van het merk Opel, type Insignia, blauw van kleur, voorzien van het Duitse [kenteken] . Wij zagen dat er één persoon als bestuurder in het voertuig zat. Wij, verbalisanten, besloten het voertuig te onderwerpen aan een verkeerscontrole ingesteld ex art. 160/1 Wegenverkeerswet 1994. Het voertuig werd daadwerkelijk stilgehouden op de [b-straat] .
Als bestuurder zat in het voertuig: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats]
(pg. 16)
Ik, [verbalisant 1] , constateerde dat er in dit voertuig sprake is van een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in deze chassisbalk.
Ik, [verbalisant 1] , zag in de professionele verborgen ruimte gesealde blokken. De wijze van vervoer en verpakking deed mij vermoeden dat zich in deze blokken vermoedelijk de stof cocaïne, genoemd lijst 1 van de Opiumwet, aanwezig waren. Hierop heb ik de blokken inbeslaggenomen.
(pg. 17)
4x gesealde blokken vermoedelijk cocaïne
2. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 16 juni 2022 (pg. 37 t/m 38), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] :
(pg.37)
Op donderdag 16 juni 2022 hielden wij op de [a-straat] , [plaats] , als verdachte aan:
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juni 2022 (pg. 26 t/m 27), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :
(pg. 26)
Op 17 juni 2022 werd een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet.
Deze partij was in beslag genomen bij de verdachte:
[verdachte] , geboren [geboortedatum] -1994 te [geboortedatum]
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit vier blokken die uiterlijk erg veel gelijkenissen hadden. Allen bestonden uit een, al dan niet verkruimeld, blok met wit poeder, verpakt in een doorzichtige plastic boterhamzak, vervolgens in een doorzichtige vacuüm sealbag, vervolgens in doorzichtig plastic huishoudfolie, vervolgens wederom in een doorzichtige vacuüm sealbag en als laatst wederom in doorzichtig plastic huishoudfolie.
De blokken zijn netto gewogen en wogen:
- 2447263: 496,55 gram netto
- 2447276: 497,96 gram netto
- 2447277: 496,66 gram netto
- 2447278: 494,44 gram netto
Uit de aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij, [verbalisant 4] , een representatief monster genomen dat werd gewaarmerkt zoals in de onderstaande sporenlijst is vermeld. Dit monster werd getest Waarbij gebruik werd gemaakt van de MMC NARCOTEST Cocaine / Crack met als batchnummer 223701, productiedatum 01-2022 en houdbaarheidsdatum 01-2025. De test gaf een positieve reactie op cocaïne zijnde een stof die is vermeld op Lijst I van de Opiumwet.
Sporenlijst:
SIN : AA0X2688NL
Monster uit 496,55 gram.
Goednummer PL2000-2022 155673-2472263
Aantal 1 stuks
Totale hoeveelheid 496,55 g
Bijzonderheden Positief getest op cocaïne, netto gewogen
Goednummer PL2000-2022155673-2472276
Aantal 1 stuks
Totale hoeveelheid 497,96 g
Bijzonderheden Positief getest op cocaïne, netto gewogen
Goednummer PL2000-2022 155673-2472277
Aantal 1 stuks
Totale hoeveelheid 496,66 g
Bijzonderheden Positief getest op cocaïne, netto gewogen
Goednummer PL2000-2022155673-2472278
Aantal 1 stuks
Totale hoeveelheid 494,44 g
Bijzonderheden Positief getest op cocaïne, netto gewogen.”
4. Een geschrift, als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder sub 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten: rapport van het NFI d.d. 28 juni 2022 (pg. 30 t/m 33):
Kenmerk : AA0X2688NL
Omschrijving FO: brokjes, wit
Conclusie : bevat cocaïne.
6. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep gerefereerd ten aanzien van het aanwezig hebben van de in het voertuig van de verdachte aangetroffen hoeveelheid cocaïne van 496 gram. Voor het overige heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Daartoe is - op gronden zoals verwoord in de pleitnota - aangevoerd dat er slechts één van de vier aangetroffen blokken in het voertuig van de verdachte door het NFI is onderzocht en dat derhalve niet kan worden uitgesloten dat de overige drie blokken geen cocaïne bevatten. Alleen een indicatieve test is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen voor de totale hoeveelheid verdovende middelen zoals ten laste is gelegd, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende. Op 16 juni 2022 hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het voertuig van de verdachte onderworpen aan een verkeerscontrole. De verbalisanten hebben, na toestemming van de verdachte tot doorzoeking van de auto, in een professionele verborgen ruimte in de kofferbak vier gesealde blokken met vermoedelijk cocaïne aangetroffen. Deze vier blokken hadden qua uiterlijk veel gelijkenissen. Alle blokken omvatten een blok met wit poeder, die achtereenvolgens waren verpakt in een doorzichtige boterhamzak, een doorzichtige vacuüm sealbag, in doorzichtig plastic huishoudfolie, in een doorzichtige vacuüm sealbag en ten slotte in doorzichtig plastic huishoudfolie. Van alle vier de blokken is een indicatieve test genomen die positief was op cocaïne. Het monster (4,01 gram) van het blok met goednummer 2447263 is na de positieve indicatieve test vervolgens ook door het NFI positief getest op cocaïne.
Het hof concludeert dat de vier aangetroffen gesealde blokken in het voertuig qua uiterlijk en gewicht grote gelijkenissen met elkaar vertonen. Afwijkende eigenschappen zijn het hof niet gebleken, terwijl alle vier de blokken indicatief testten op cocaïne. Gelet hierop acht het hof het door het NFI geteste monster voldoende representatief voor de vaststelling dat de gehele aangetroffen partij bestond uit cocaïne. Het verweer van de verdediging dat niet kan worden uitgesloten dat de overige drie blokken nepblokken betreffen, is naar het oordeel van hof louter een veronderstelling waarvoor in het politiedossier en het verhandelde ter terechtzitting geen enkele aanwijzing is te vinden, terwijl de verdachte dit ook nimmer heeft gesteld.
Het hof verwerpt het verweer en gaat dan ook uit van het vervoeren van een hoeveelheid cocaïne met een gewicht van in totaal 1.985,61 gram.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”

De bespreking van het eerste middel

7. Het middel behelst – zoals eerder opgemerkt – de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte
opzetheeft gehad op het vervoeren van de cocaïne. Het middel klaagt ook dat in elk geval het opzet op de bewezen verklaarde
hoeveelheidniet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
8. Uit de bewijsmiddelen en -overwegingen blijkt dat het hof heeft vastgesteld (i) dat de verdachte op 16 juni 2022 tijdens een verkeerscontrole als bestuurder van een auto met Duits kenteken door de politie staande is gehouden, (ii) dat bij de inspectie van het voertuig een professioneel aangebrachte verborgen ruimte werd aangetroffen met daarin vier gesealde blokken, (iii) dat alle vier de blokken indicatief testten op cocaïne en (iv) dat het later door het NFI geteste monster voldoende representatief wordt geacht voor de vaststelling dat de
geheleaangetroffen partij blokken bestond uit (in totaal 1.985,61 gram) cocaïne. Gelet op deze feiten en omstandigheden meen ik, anders dan in het middel wordt betoogd, dat het oordeel van het hof dat de verdachte opzet had op het vervoeren van de aangetroffen cocaïne niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd is.
9. Ik merk op dat het bewijs voor het opzet wellicht nog aan kracht had kunnen winnen wanneer het hof ook een overweging had gewijd aan de door de verdachte – ten overstaan van de politierechter op de politierechterzitting van 30 juni 2022 – afgelegde verklaring (kort samengevat) dat de auto van hem was, dat hij ervan op de hoogte was dat de cocaïne in de auto aanwezig was en dat hij de drugs aan de broer van zijn vriendin zou geven nadat hij deze eerder in [plaats] had opgehaald. Het hof heeft die verklaring niet aangehaald in zijn bewijsoverweging, noch in de bewijsmiddelen. Aan het bewijs van het opzet doet dit m.i. niet af, nu het vereiste opzet ook zonder die verklaring voldoende uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt. Door onder de hierboven in randnummer 8 door mij genoemde omstandigheden met de auto te gaan rijden, heeft het hof kennelijk (en niet onbegrijpelijk) voldoende reden gezien om opzet op het vervoeren van (de aangetroffen hoeveelheid à 1.985,61 gram) cocaïne bij de verdachte aan te nemen.
10. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Het tweede middel

11. Het tweede middel klaagt dat het hof bij de straftoemeting heeft betrokken dat de aanwezigheid van een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in de auto van de verdachte in hoge mate getuigt van geraffineerdheid in het transport van illegale middelen en dat een dergelijke ruimte doorgaans niet wordt aangebracht voor een enkel transport, hetgeen het hof als “
aanmerkelijk strafverzwarend” heeft meegewogen. Dit oordeel is volgens de steller van het middel niet begrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.

De strafmotivering

12. De strafmotivering luidt als volgt (onderstrepingen door mij aangebracht):

Namens de verdachte is verzocht om te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, dan wel om te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van vier blokken cocaïne van in totaal 1.985,61 gram, welke blokken verborgen waren in een professionele verborgen ruimte in de kofferbak van zijn auto. In het algemeen geldt voor verdovende middelen dat zij verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel, de handel in verdovende middelen gaat immers gepaard met allerlei soorten van criminaliteit en personen die van die middelen afhankelijk zijn plegen niet zelden vermogensdelicten om hun verslaving te kunnen bekostigen. Verdachte heeft zich daar in het geheel niet om bekommerd.Verder merkt het hof op dat de aanwezigheid van de op professionele wijze gemaakte verborgen ruimte in de kofferbak van de auto van de verdachte, in hoge mate getuigt van geraffineerdheid in het transport van illegale middelen. Doorgaans wordt een dergelijke professionele ruimte niet aangebracht voor een enkel transport. Het hof zal dit dan ook als aanmerkelijk strafverzwarend meewegen.
Ten aanzien van de persoon heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 april 2023, waaruit volgt dat de verdachte hier te lande niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het hof heeft verder acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Ten slotte stelt het hof vast dat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, in geval van het vervoeren van harddrugs, bij een gewicht van 1500 tot 2000 gram uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde alsmede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof is ondanks de vrijspraak van het primair tenlastegelegde van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de ernst van het subsidiair bewezenverklaarde, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden is. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte of anderszins geen aanleiding om te volstaan met de door de raadsman bepleite (deels) voorwaardelijke straf.”

Het beoordelingskader

13. Aan de rechtspraak van de Hoge Raad ligt ten grondslag dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de motivering van de straftoemeting in het concrete geval in belangrijke mate bij de feitenrechter ligt. De Hoge Raad stelt zich daarom als cassatierechter terughoudend op bij de beantwoording van de vraag of de motivering van de beslissing over de straftoemeting toereikend is. [1]
14. In HR 18 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1472, lijkt de Hoge Raad in het kader van de straftoemeting ook ruimte te geven aan het in aanmerking nemen van feiten en omstandigheden die in relatie tot het begaan van het bewezen verklaarde feit als ‘algemeen bekend’ mogen worden verondersteld. [2] Wat als algemeen bekend mag worden verondersteld wordt volgens de Hoge Raad ‘niet zonder meer’ beheerst door de rechtspraak over feiten van algemene bekendheid (zie r.o. 2.3.1 van dat arrest).

De bespreking van het tweede middel

15. In mijn optiek doet zich hier een vergelijkbare situatie voor als in bovengenoemd arrest van 18 oktober 2022. Het hof betrekt in de onderhavige strafmotivering immers ook een omstandigheid die in relatie tot het bewezen verklaarde feit – het vervoeren van cocaïne – als algemeen bekend wordt verondersteld, te weten dat “
de aanwezigheid van de op professionele wijze gemaakte verborgen ruimte in de kofferbak van de auto van de verdachte, in hoge mate getuigt van geraffineerdheid in het transport van illegale middelen” en “
doorgaans […] een dergelijke professionele ruimte niet [wordt] aangebracht voor een enkel transport”. Gelet op de omstandigheid dat in die verborgen ruimte bijna twee kilo cocaïne is aangetroffen, is het niet onbegrijpelijk dat het hof dit gegeven in de strafmotivering heeft meegewogen. Tot een nadere motivering was het hof m.i. evenmin gehouden.
16. Het hof kan uiteraard worden tegengeworpen dat ook bij een enkel transport gebruik wordt gemaakt van een verborgen ruimte. Dat doet echter niet af aan het gegeven dat een dergelijke constructie in de regel duidt op voorbereiding, investering en professionaliteit en in de woorden van het hof “
getuigt van geraffineerdheid”, zeker in het licht van het onderhavige strafbare feit. Dit maakt dat het hof die omstandigheid m.i. in redelijkheid heeft kunnen betrekken bij de strafmotivering. De enkele mogelijkheid dat het ook om een eenmalig transport zou kunnen gaan, maakt de redenering van het hof nog niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het hof heeft immers niet gesteld dat het
altijdom meerdere transporten moet gaan, maar slechts dat dergelijke verborgen ruimtes “
doorgaans” daarvoor worden aangebracht.
17. Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Ambtshalve opmerking over de redelijke termijn in cassatie

18. Ambtshalve merk ik op dat namens de betrokkene cassatie is ingesteld op 12 mei 2023. Dat betekent dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Daarmee is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf.

Slotsom

19. De middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
20. Behoudens hetgeen ik onder 18 heb opgemerkt, heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie HR 18 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:900, r.o. 2.3.5, en HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975.
2.Zie HR 18 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1472,