ECLI:NL:HR:2024:900

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
22/00659
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging bij diefstal met geweld en de motivering daarvan

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld, gepleegd in vereniging, en kreeg in eerste aanleg een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf.

De Hoge Raad heeft de motivering van het hof beoordeeld aan de hand van de eisen die artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering stelt. Het hof had in zijn motivering rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de persoon van de verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het hof voldoet aan de wettelijke eisen en niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak over de ruime straftoemetingsvrijheid van de feitenrechter.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarbij ook de overige klachten van de verdachte niet tot vernietiging van de uitspraak leiden. Wel constateert de Hoge Raad dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg. De uitspraak van het hof blijft in stand.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00659
Datum18 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 februari 2022, nummer 23-002119-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T.T.H.M. Bruers, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de motivering door het hof van de strafoplegging niet in overeenstemming is met de eisen die artikel 359 leden 5 en 6 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) stelt.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt over de strafoplegging in:
“9. Er wordt nog gewezen op het ruime tijdsverloop. De zaak is pas na 3,5 jaar voorgekomen. De verdediging heeft niet gezorgd voor enige vertraging. Er zijn geen vorderingen van de benadeelde partij ingediend. Al het onderzoek in deze zaak heeft plaatsgevonden in februari en maart van 2018. Er was geen enkele reden voor de vertraging in deze zaak. Dit dient dan ook in het voordeel van cliënt te worden meegewogen bij een eventuele strafoplegging.
10. Tevens is art. 63 Sr van toepassing, gelet op de veroordeling in de zaak met parketnummer: 13-060077-17.
Conclusie
Op basis van bovenstaande dient cliënt te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, dan wel dient de straf zoals die is opgelegd bij de rechter in eerste aanleg te worden gematigd naar een geheel voorwaardelijke taakstraf.”
2.2.2
Verder heeft de verdachte volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep daar het volgende aangevoerd over zijn persoonlijke omstandigheden:
“Het gaat goed met mij. Ik werk in het ziekenhuis als doktersassistent. Ik ben bezig met mijn toekomst en hoop op rozengeur en maneschijn. Ik wil beginnen aan de hbo-opleiding tot tandartsassistent. Corona maakt alles saai en moeilijk. Ik wil een beetje geld verdienen en tegelijkertijd voldoende rust inbouwen. In mijn huidige werk assisteer ik de dokter, bijvoorbeeld met het inplannen van afspraken en het injecteren, zodat het werk voor de dokter zelf makkelijker is en zijn eigen werk door kan gaan. Ik werk bij het [A] en bij verschillende huisartspraktijken. Ik zou een hbo-opleiding willen doen tot mondhygiënist of mensen willen helpen die psychische problemen hebben. Ik woon momenteel nog bij mijn ouders en dat gaat uitstekend. Ik ben wel op zoek naar een woning, maar dat is lastig in [plaats] . Ik heb geen relatie meer en ik probeer nu het beste van mijn leven te maken.
U, advocaat-generaal, vraagt wat de status is van de zaak in [plaats] , zoals vermeld op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie. Ik was op de camerabeelden te zien, maar had niets gedaan. Ik heb een fout gemaakt - het betreft een oude zaak - en ik heb van die fout geleerd.
2.2.3
Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor “diefstal gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, nadat de verdachte in eerste aanleg was veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Ter onderbouwing hiervan heeft zij gewezen op het ruime tijdsverloop van drie-en-een-half jaar en op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van woninginbraak in vereniging waarbij geweld is gebruikt. Dit is een zeer kwalijk feit, omdat op ernstige wijze inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid in hun woning. Het feit dat deze woninginbraak in vereniging is gepleegd en geweld is gebruikt, maakt dat het een bedreigender en gevaarlijker karakter heeft. De braak maakt bovendien dat niet de gelegenheid de dief maakte, maar dat de verdachte en zijn mededader zich de gelegenheid om te stelen zelf verschaften. Feiten als deze veroorzaken maatschappelijke onrust en brengen een gevoel van onveiligheid teweeg. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt bij een woninginbraak – zonder dat, zoals in deze zaak, sprake is van recidive – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 3 maanden. Het hof weegt in strafverzwarende zin mee dat letselschade is ontstaan bij verbalisant [verbalisant] en dat de woninginbraak in vereniging en met de toepassing van geweld tegen twee verbalisanten is gepleegd.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, weegt het hof het tijdsverloop van de procedure niet mee in het voordeel van de verdachte. Hoewel de redelijke termijn in eerste aanleg is geschonden, is sprake van een dusdanig voortvarende behandeling in hoger beroep dat de totale redelijke termijn van 4 jaren, zoals de raadsvrouw eveneens heeft geconstateerd, niet is geschonden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte zijn leven redelijk op de rit lijkt te hebben en plannen heeft voor zijn (vervolg)carrière – zal het hof een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen.”
2.2.4
Het hof heeft – onder aanhaling van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) – rekening gehouden met een eerdere en onherroepelijke veroordeling van de verdachte op 16 april 2019 wegens gekwalificeerde diefstal.
2.3.1
Artikel 359 leden 5 en 6 Sv luidt:
“5. Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.
6. Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet. Het vonnis vermeldt welk gedeelte van een opgelegde vrijheidsstraf, gelet op de mogelijkheid van deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet of de voorwaardelijke invrijheidstelling, bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, in ieder geval ten uitvoer wordt gelegd.”
2.3.2
In het Nederlandse strafrecht geldt dat de rechter die de zaak behandelt en op basis daarvan over de feiten oordeelt (hierna: de feitenrechter), beschikt over een ruime straftoemetingsvrijheid. Dat wil zeggen dat de feitenrechter binnen de grenzen die de wet stelt, vrij is in de keuze van de op te leggen straf – waaronder ook is te verstaan de strafsoort – en in de keuze en de weging van de factoren die hij daarvoor in de concrete zaak van belang acht. De beslissing over de straftoemeting wordt in sterke mate bepaald door de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. Mede gelet op de veelheid aan factoren die van belang (kunnen) zijn bij de keuze van de strafsoort en het bepalen van de hoogte van de straf kan de feitenrechter daarbij slechts tot op zekere hoogte inzicht verschaffen in en uitleg geven over de afwegingen die ten grondslag liggen aan zijn straftoemetingsbeslissing.
2.3.3
In artikel 359 leden 5 en 6 Sv zijn enkele motiveringsvoorschriften neergelegd die de rechter ambtshalve bij de oplegging van een straf in acht moet nemen
.Het in artikel 359 lid 2 Sv neergelegde motiveringsvoorschrift heeft daarnaast zelfstandige betekenis. Dit voorschrift brengt met zich dat de rechter zijn beslissing over de strafoplegging nader moet motiveren als die beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging of het openbaar ministerie.
2.3.4
De onder 2.3.2 genoemde straftoemetingsvrijheid stelt de feitenrechter in staat om bij de beslissing over de oplegging van straf als bedoeld in artikel 350 Sv, te komen tot een strafoplegging die is afgestemd op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de persoon van de verdachte en alle overige betrokken belangen. De grote vrijheid die de feitenrechter bij deze beslissing heeft, brengt ook de verantwoordelijkheid van de feitenrechter mee om – met het oog op de begrijpelijkheid en de aanvaardbaarheid van de strafoplegging en mede in reactie op wat ter terechtzitting naar voren is gebracht over de strafoplegging – inzicht te bieden in de beweegredenen die in het concrete geval hebben geleid tot de opgelegde straf. In de feitenrechtspraak bestaat – gelet op diverse initiatieven die daartoe zijn ondernomen – in algemene zin ook ruim aandacht voor het belang van een behoorlijke strafmotivering.
2.3.5
Aan de rechtspraak van de Hoge Raad ligt ten grondslag dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de motivering van de straftoemeting in het concrete geval in belangrijke mate bij de feitenrechter ligt. De Hoge Raad stelt zich daarom als cassatierechter terughoudend op bij de beantwoording van de vraag of de motivering van de beslissing over de straftoemeting toereikend is
.(Vgl. HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:975.)
2.4.1
Het hof heeft bij de strafoplegging in aanmerking genomen dat de advocaat-generaal in hoger beroep heeft gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, namelijk een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en dat het verzoek van de verdediging inhoudt dat een geheel voorwaardelijke taakstraf wordt opgelegd. Het hof heeft echter geoordeeld dat – op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte – een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Bij dit oordeel heeft het hof in het bijzonder betrokken dat de LOVS-oriëntatiepunten bij een woninginbraak (zonder recidive) uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, dat de woninginbraak in vereniging en met toepassing van geweld tegen twee verbalisanten is gepleegd en dat letselschade is ontstaan bij verbalisant [verbalisant] . Daarbij heeft het hof overwogen dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd nu de verdachte zijn leven weer redelijk op de rit lijkt te hebben en plannen heeft voor zijn (vervolg)carrière. Gelet op het aanhalen van het wettelijke voorschrift van artikel 63 Sr, heeft het hof tot slot acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte eerder is veroordeeld voor, kort gezegd, gekwalificeerde diefstal en dat hij daarbij is veroordeeld tot een taakstraf.
2.4.2
Het hof heeft met deze op de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte toegesneden motivering de redenen opgegeven die de straf en de strafsoort hebben bepaald en de omstandigheden benoemd die voor de vaststelling van de duur van de straf van belang zijn. Deze motivering voldoet aan de eisen die artikel 359 leden 5 en 6 Sv stelt, en is niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 juni 2024.