1.5.Het voorgaande betekent dat de steekproef ondeugdelijk is en dat de resultaten ervan niet kunnen worden gebruikt voor het aannemelijkheidsoordeel. Op basis van de personen die onderzocht zijn kan worden geoordeeld dat er voor € 7.035,- is verkocht. Volgens het financieel rapport is 29% daarvan winst en dat betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor wat betreft de verkoop van harddrugs moet worden vastgesteld op € 2.040,15.”
7. In het bestreden arrest heeft het hof over de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel onder meer het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
“
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op de juiste wijze en hoogte vastgesteld. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel hieronder (…) dan ook over met verbetering van enkele punten. Het hof zal deze overwegingen vervolgens nog aanvullen naar aanleiding van hetgeen namens betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep tegen die schatting is aangevoerd.
Ten aanzien van de drugshandel
De rechtbank heeft met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de drugshandel het volgende overwogen.
Bij vonnis van 19 december 2017 heeft de rechtbank bewezen verklaard dat betrokkene in de periode 19 oktober 2015 tot en met 12 april 2016 zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. In voornoemd vonnis zijn onder meer de verklaringen van vijf gebruikers opgenomen te weten: [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] . [betrokkene 4] en [betrokkene 5] .
Al deze gebruikers verklaren harddrugs te hebben gekocht bij betrokkene.
[betrokkene 1] verklaart dat hij soms eens per maand en soms eens per week cocaïne bij betrokkene kocht tegen een prijs van € 20,00 per halve gram. De rechtbank acht het aannemelijk dat [betrokkene 1] ten minste 16 x in de bewezenverklaarde periode voor een bedrag van € 320,- aan cocaïne bij betrokkene heeft gekocht. 16 x € 20,00 = € 320,00.
[betrokkene 2] verklaart dat hij gedurende de bewezenverklaarde periode, totaal 110 dagen, dagelijks voor een bedrag van € 20,00 cocaïne kocht. Hij kocht de cocaïne bij vier verschillende dealers waarvan betrokkene er één was. 110 dagen x € 20,00 = € 2.200,00. Laatstgenoemd bedrag gedeeld door vier verschillende dealers maakt dat [betrokkene 2] voor een bedrag van ten minste € 550,00 aan cocaïne bij betrokkene heeft gekocht.
[betrokkene 3] heeft in de maanden november en december 2015 dagelijks voor € 50,00 aan cocaïne bij betrokkene gekocht. 60 dagen x € 50,00 = € 3.000,00.
[betrokkene 4] verklaart in de bewezen verklaarde periode 4 à 5 keer een bolletje heroïne bij betrokkene te hebben gekocht telkens voor een bedrag van € 50,00. 5 x € 50,00 = € 250,00.
[betrokkene 5] verklaart dat zij vanaf ongeveer juni 2015 voor € 10,00 of € 40,00 cocaïne kocht bij betrokkene. Gemiddeld is dat per koop € 25,00. Gedurende de bewezen verklaarde periode zijn dat 90 dagen x € 25,00 = € 2.250,00.
De rechtbank acht het op grond van bovenstaande bewijsmiddelen aannemelijk dat betrokkene gedurende de bewezenverklaarde periode aan bovenvermelde gebruikers voor in totaal € 6.370,00 aan harddrugs heeft verkocht. Tijdens de onderzoeksperiode zijn telefoongesprekken opgenomen, afgeluisterd en uitgewerkt waarbij is vastgesteld dat er in totaal 172 belcontacten waren die geclassificeerd zijn als aflevering waarbij in totaal 31 afnemers betrokken waren.
Wanneer het aantal afnemers dat een verklaring heeft afgelegd wordt geëxtrapoleerd naar het aantal afnemers (31) zoals hiervoor genoemd dan kan gesteld worden dat het aandeel van die verklarende afnemers ruim (5/31 x 100% =) 16% bedraagt. Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank aannemelijk dat uit de afgelegde verklaringen van afnemers kan worden vastgesteld dat betrokkene in de bewezenverklaarde periode in totaal voor € 6.370,00 aan harddrugs heeft verkocht. Het aandeel van deze afnemers met het aantal drugsgerelateerde belcontacten bedraagt 16%.
Bij extrapolatie naar alle drugscontacten zoals deze zijn vastgesteld via het opnemen, afluisteren en uitwerken van telefoongesprekken van betrokkene, kan aldus de rechtbank, gesteld worden dat de omzet in de onderzoeksperiode ongeveer € 6.370,00/16 x 100 = € 39.812,50 zou hebben kunnen bedragen.
Om de behaalde winst te kunnen berekenen is het nodig om ook de door betrokkene gemaakte kosten in beeld te brengen. Nu betrokkene ervoor gekozen heeft niet te willen verklaren kan naast de inkoopprijs, door de rechtbank geen rekening worden gehouden met eventueel andere onkosten.
Om een aannemelijk winst te bepalen wordt voor de vaststelling van de inkoopkosten het rapport Actuele Drugsprijzen Nederland opgesteld door het Nationaal Netwerk Drugsexpertise van het Korps Landelijke Politiediensten gehanteerd. De in het rapport genoemde prijzen zijn vastgesteld op 26 mei 2015 en betreffen de actuele prijzen. Uit dat rapport valt op te maken dat de gemiddelde prijs voor een gram cocaïne € 49,31 bedraagt. De rechtbank zal dan ook van dit bedrag uitgaan. Voor een kilo cocaïne dient volgens dit rapport € 35.000,- betaald te worden. Gesteld kan worden dat betrokkene, gelet op zijn relatief grote omzet, zijn inkoop in grotere hoeveelheden realiseert. Of dat nu in kilo's is of in kleinere eenheden is niet bekend. Aannemelijk is echter wel dat ook betrokkene zal streven naar een maximale winst en daarom in grotere hoeveelheden zal inkopen. Daarom wordt ter bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van een inkoopprijs door betrokkene van € 35,00 per gram.
Nu als gemiddelde omzet een prijs van € 49,31 is aangenomen en de inkoop € 35,00 per gram, bedraagt de inkoop € 35/€ 49,31 x 100% = 71% (afgerond). De winst is dan 100 – 71 = 29%.
29% winst van de door de rechtbank aannemelijk geachte omzet (€ 39.812,50) = € 11.545,62.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van € 11.545,62 uit de verkoop van harddrugs gedurende de bewezenverklaarde periode.
De verdediging heeft, kort zakelijk weergegeven, aangegeven dat voor wat betreft het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet van de berekeningswijze van de politie mag worden uitgegaan.
De rechtbank deelt de mening van de verdediging niet. Bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het om het aannemelijk maken van dit voordeel. Daarvoor is het niet noodzakelijk dat elke afnemer gehoord wordt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn, naast de gehoorde afnemers, de door de politie onderzochte gesprekken, gevoerd met de aan betrokkene toebehorende drugstelefoon in voldoende mate onderbouwd en aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van de verdediging dat uit statistisch oogpunt niet van de berekening van de politie mag worden uitgegaan acht de rechtbank onvoldoende om die berekening, die naar het oordeel van de rechtbank goed onderbouwd en toegelicht is, terzijde te schuiven.
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen en neemt deze over.
Aanvullende overweging van het hof
Het hof is van oordeel dat de schatting van het voordeel voor betrokkene uit de verkoop van drugs niet hoeft te worden gebaseerd op de statistische methode voor wetenschappelijk onderzoek waarbij gebruikt wordt gemaakt van een a-selecte steekproef onder een populatie die bestaat uit een homogene groep, zoals de raadsman heeft betoogd. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat betrokkene financieel voordeel heeft verkregen door drugs te verkopen. De schatting dat hij voor in totaal € 6.370,00 aan harddrugs heeft verkocht aan vijf afnemers die zijn gehoord door de politie, is door of namens hem niet betwist. Door of namens hem is evenmin betwist dat hij met de drugshandel – na aftrek van de inkoopkosten – een gemiddelde winst van 29 procent heeft behaald. Uit de verklaringen van de gehoorde afnemers volgt dat zij verschillende hoeveelheden harddrugs, waaronder vooral cocaïne, van betrokkene kochten. Het is niet gebleken of aannemelijk geworden dat alleen verstokte drugsgebruikers die relatief veel drugs van hem kochten zijn gehoord door de politie. Naar het oordeel van het hof bevatten de verklaringen van vijf gehoorde afnemers voldoende aanknopingspunten voor een aannemelijke schatting van de gemiddelde opbrengst van de drugshandel per afnemer. Mede gelet op de belcontacten van betrokkene met in totaal 31 afnemers is aannemelijk geworden dat hij drugs heeft verkocht aan 5 gehoorde en 26 andere afnemers. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de gemiddelde omzet bij de gehoorde afnemers significant hoger is geweest dan bij de andere afnemers. Het hof acht de extrapolatie van de gemiddelde omzet per afnemer om de totale omzet te schatten niet in strijd met de wet. Door of namens betrokkene zijn geen concrete en min of meer verifieerbare gegevens naar voren gebracht om de stelling te onderbouwen dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van deze berekeningsmethode niet juist zou zijn, terwijl hij inmiddels onherroepelijk is veroordeeld voor de drugshandel en hij – zonder enig procesrisico te lopen – wel in staat moet worden geacht te verklaren waarom de opbrengst van de drugshandel te hoog is ingeschat door de rechtbank. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de door de rechtbank vastgestelde schatting van het voordeel uit drugshandel op een bedrag van € 11.545,62.”