ECLI:NL:PHR:2024:780

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
23/00503
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00503

Zitting27 augustus 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 27 januari 2023 door het gerechtshof Den Haag wegens kort gezegd het voorhanden hebben van harddrugs en het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de handel in harddrugs, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één voorwaardelijk. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen.
1.2
Voorts - en dat is waar het in cassatie om gaat - heeft het hof in plaats van de tenuitvoerlegging te gelasten van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 165 dagen, de tenuitvoerlegging gelast van een taakstraf van 100 uur, subsidiair 165 dagen hechtenis.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en D.J.M. Dammers, advocaat in Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat art. 22d lid 3 Sr is geschonden doordat het hof aan het gelasten van de tenuitvoerlegging van de taakstraf een vervangende hechtenis van 165 dagen heeft verbonden.
Het bestreden arrest
2.2
Het arrest bevat met betrekking tot de vordering tenuitvoerlegging het volgende:

Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 september 2020 onder parketnummer 09-817162-19 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, gevorderd dat een gedeelte van de vordering tenuitvoerlegging, groot 100 dagen, wordt omgezet in een taakstraf van 200 uren.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof stelt vast dat is gebleken dat reeds eerder de voorlopige tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden van een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde straf, namelijk een gedeelte groot 26 dagen. Daarom moet dat gedeelte op grond van artikel 6:6:21 Sv, lid 7 in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte onder toezicht van en met begeleiding door de reclassering, na behandeling bij [A] en in coöperatie met zijn werkgever zich serieus heeft ingespannen zijn leven op de rit te krijgen en dat ook zo probeert te houden. Hij is sinds de feiten in de onderhavige strafzaak niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. De verdachte heeft een baan en zijn werkgever helpt hem bij het zoeken van een passende woning. Voorts heeft hij met beide handen de kansen gegrepen om eerder opgelegde taakstraffen alsnog positief af te ronden.
In plaats van toewijzing van de resterende 165 dagen zal het hof evenwel - gelet op de genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan - aan de hand van een in het voordeel van de verdachte afwijkende maatstaf - een taakstraf voor de duur van 100 uren gelasten.
(…)
BESLISSING
(…)
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 8 september 2020 met parketnummer 09-817162-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 191 dagen waarvan na eerdere gedeeltelijke tenuitvoerlegging nog 165 dagen resteren, een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
165 (honderdvijfenzestig) dagen hechtenis.”
De toepasselijkheid van art. 22d Sr
2.3
Art. 22d lid 3 Sr luidt als volgt:
“De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan één dag opgelegd.”
2.4
De maximering tot vier maanden staat in de wet sinds 1 april 2012 (
Stb.2011, 545, i.w.tr.
Stb.2011, 615) en houdt verband met de maximale duur van de taakstraf (240 uur), hetgeen omgerekend volgens de vaste maatstaf 120 dagen oplevert. [1]
2.5
Tot 1 januari 2020 luidde art. 14g lid 2 Sr:
“In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf te geven kan de rechter een taakstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 3º, gelasten. De artikelen 22b tot en met 22k zijn van overeenkomstige toepassing.”
2.6
Per 1 januari 2020 is art. 6:6:21 lid 2 Sv voor art. 14g lid 2 Sr oud in de plaats getreden. Dit artikellid heeft een enigszins andere formulering en luidt als volgt:
“In plaats van het op grond van het eerste lid bevelen van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, kan de rechter de tenuitvoerlegging van een taakstraf gelasten. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6:1:15, 6:3:1 tot en met 6:3:6, 6:3:14 en 6:6:23 van dit wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.”
2.7
Sinds 1 januari 2020 bepaalt de wet dus niet meer met zoveel woorden dat art. 22c en 22d Sr van overeenkomstige toepassing worden verklaard. De parlementaire geschiedenis geeft geen duidelijkheid over eventuele beweegredenen voor deze wijziging. Voor de aanname dat de wetgever heeft beoogd dat voor deze taakstraf geen vervangende hechtenis meer wordt bevolen (art. 22d lid 1 Sr) of dat geen maximum meer geldt voor het aantal uren taakstraf (art. 22c lid 2 Sr) bestaat geen grond.
2.8
Het voornemen bestaat om in het nieuwe Wetboek van Strafvordering de bepalingen die nu in boek 6 zijn opgenomen onder te brengen in een nieuw boek 7. [2] Hetgeen nu in art. 6:6:21 lid 2 Sv staat, is, in het Conceptwetsvoorstel tweede vaststellingswet nieuw Wetboek van Strafvordering opgenomen in een nieuw art. 7.2.8 lid 6 Sv. Dit artikellid zal, zo is nu het voornemen, als volgt komen te luiden:
“Bij toewijzing van de vordering kan de rechtbank de tenuitvoerlegging van een taakstraf gelasten in plaats van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. De artikelen 22b tot en met 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7.6.1 tot en met 7.6.7 en 7.6.21 zijn van overeenkomstige toepassing.”
2.9
In het nieuwe wetboek keert het van overeenkomstige toepassing verklaren van de artikelen 22c en 22d Sr dus weer terug in de wet. Een toelichting hierop heb ik in de Concept Memorie van Toelichting niet aangetroffen.
2.1
Gelet op het voorgaande lijkt mij te moeten worden aangenomen dat het niet van overeenkomstige toepassing verklaren van art. 22c en 22d Sr in het nu geldende art. 6:6:21 lid 2 Sv op een kennelijke vergissing berust, zodat moet worden aangenomen dat de in deze artikelen gegeven regels nog steeds in acht moeten worden genomen.
De beoordeling van het middel
2.11
De jurisprudentie van de Hoge Raad over art. 22d in verbinding met 14g Sr heeft tot op heden steeds betrekking gehad op de tweede volzin van art. 22d lid 3 Sr. Zo heeft de Hoge Raad bepaald dat de wet er niet toe dwingt “bij het gelasten van een taakstraf ter vervanging van een vrijheidsstraf zulks te doen aan de hand van de maatstaf van twee uren taakstraf per dag vrijheidsstraf”, maar dat een “redelijke wetsuitleg mee[brengt] dat het de rechter niet vrij staat om (…) op de voet van art. 22d Sr vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt.” [3]
2.12
Dit laatste is in deze zaak echter niet gebeurd. Het hof heeft de resterende voorwaardelijke gevangenisstraf als vervangende hechtenis opgelegd en niet een vrijheidsstraf van een langere duur. Wel komen deze 165 dagen uit boven het in art. 22d lid 3 Sr genoemde maximum van vier maanden oftewel 120 dagen.
2.13
Ook de verhouding tussen het aantal uren taakstraf en het aantal dagen vervangende hechtenis is in strijd met art. 22d lid 3 Sr, dat immers niet meer dan één dag hechtenis per twee uur taakstraf toelaat. Dat deze norm ook geldt voor de omzetting van voorwaardelijke gevangenisstraf in een taakstraf, wordt naar mijn idee nog eens bevestigd door HR 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:776, waarin voor een dergelijke situatie wordt overwogen “dat het ingevolge art. 22d, derde lid, Sr niet mogelijk is om per twee uren taakstraf meer dan één dag vervangende hechtenis op te leggen”. [4]
2.14
Het middel slaagt.
2.15
Omdat duidelijk is dat volgens de gangbare normen bij een taakstraf van honderd uur een vervangende hechtenis wordt opgelegd van vijftig dagen, stel ik voor dat de Hoge Raad de zaak zelf afdoet. [5]

Het tweede middel

3.1
Het middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in de cassatiefase is overschreden.
3.2
In deze zaak is cassatie ingesteld op 9 februari 2023. De stukken van het geding zijn op 17 oktober 2023 bij de Hoge Raad binnengekomen, ruim een week na afloop van de termijn van acht maanden. Het middel is derhalve terecht voorgesteld. Gelet op de geringe overschrijding is deze inbreuk op het recht op berechting binnen een redelijke termijn voldoend gecompenseerd door de enkele constatering van die inbreuk.

Afronding

4.
4.1
Het eerste en het tweede middel slagen.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de vervangende hechtenis die is bevolen bij de aan de verdachte opgelegde taakstraf, tot het bevel dat de vervangende hechtenis vijftig dagen beloopt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.
2.Zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2023/04/25/concept-2e-vaststellingswet-wetboek-van-strafvordering.
3.HR 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:831, onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie.
4.Helemaal vanzelfsprekend acht ik deze keuze van de wetgever overigens niet. Een taakstraf kan worden aangemerkt als een lichtere sanctie dan een vrijheidsstraf. Zo bezien is er meer reden om bij de oplegging van een taakstraf de duur van de hechtenis in de wet te beperken dan in het omgekeerde geval dat een (langere) vrijheidsstraf al vaststaat en in plaats daarvan de lichtere taakstraf wordt opgelegd. Vgl. toenmalig AG Knigge in zijn CAG van 4 april 2017, ECLI:NL:PHR:2017:324.
5.Het cassatiemiddel is nadrukkelijk niet gericht tegen de omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf in honderd uur taakstraf, zie noot 3 op p.2 van de cassatieschriftuur..