ECLI:NL:PHR:2024:753

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
22/01301
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsfraude en de bewijsvoering in het strafrecht

In deze zaak gaat het om bijstandsfraude, waarbij de verdachte, geboren in 1950, door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2022 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 240 uren. De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2009 tot en met 21 juni 2016 opzettelijk nagelaten om tijdig de benodigde gegevens aan de gemeente te verstrekken, terwijl zij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar recht op bijstandsuitkering. Het hof heeft de bewezenverklaring van de rechtbank bevestigd, maar de verdachte heeft cassatie ingesteld. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat het middel van cassatie terecht klaagt over de bewijsvoering, maar dat dit bij gebrek aan belang niet tot cassatie kan leiden. De zaak heeft samenhang met een andere zaak (22/01300) en de conclusie van de AG is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bijstandsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen de verdachte en haar medeverdachte, wat niet aan de uitkeringsinstantie is gemeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en waterverbruik.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01301
Zitting14 mei 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 1 april 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens bijstandsfraude, te weten "medeplegen van het in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking", veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarbij heeft het hof bevolen dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 22/01300. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat het hof het vonnis van de rechtbank ten onrechte heeft bevestigd ten aanzien van de bewezenverklaring, omdat dit vonnis mede steunt op de verklaringen van de verdachte en haar medeverdachte waaruit voortvloeit dat zij niet hebben samengewoond, zodat de rechtbank (en dus het hof) de bewezenverklaring heeft doen steunen op bewijsmiddelen die zij ongeloofwaardig, althans niet aannemelijk acht.
2.2
Voordat ik het middel bespreek, geef ik hieronder eerst de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen weer.

3.Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen

3.1
Het hof heeft het vonnis integraal bevestigd en daarmee de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van de rechtbank tot de zijne gemaakt.
3.2
Het hof heeft in navolging van de rechtbank ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“zij in de periode van 1 februari 2009 tot en met 21 juni 2016 te [plaats] (0), en te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand en artikel 17 Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens aan de gemeente, danwel aan het bestuur te verstrekken, immers heeft verdachte telkens niet aan genoemde instantie gemeld - zakelijk weergegeven - dat verdachte feitelijk niet heeft gewoond op het adres [c-straat 1] en dat verdachte een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met en heeft samengewoond met [medeverdachte] op de adressen [a-straat 1] en [b-straat 1] te [plaats] en op de [camping] te [plaats] en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming.”
3.3
Het hof heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd:

Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna is verwezen naar een proces-verbaal van de Sociale Recherche Twente is - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal genummerd 2017/08 opgemaakt door [verbalisant] . sociaal rechercheur.
1. de verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 28 september 2020, voor zover inhoudend:
Ik ontving een bijstandsuitkering via de Afdeling Sociale Zaken van de gemeente [plaats] . Ik heb de controleformulieren die de gemeente mij toezond ingevuld en ondertekend. Ik woon op het adres [c-straat 1] te [plaats] . Dat adres heb ik ook op die formulieren ingevuld. Ik ken [medeverdachte] sinds 2009. Zij woont op de [b-straat 1] te [plaats] . Ik kom daar een paar keer per week. Ik had een sleutel van de woningen van [medeverdachte] , en ik maakte gebruik van de auto van [medeverdachte] . Die auto was korte tijd op mijn naam geregistreerd en daarna weer op naam van [medeverdachte] . Ik zorgde voor de kleinzoon van [medeverdachte] door hem 5 a 6 keer per week aan te kleden, zijn brood te smeren en naar school te brengen vanaf het adres van [medeverdachte] . Ik liet de hond van [medeverdachte] uit. Ik heb het voedselpakket van [medeverdachte] opgehaald met een machtiging van [medeverdachte] .
Ik ging vanaf 2010 vaak met haar mee naar [camping] te [plaats] . Ik kwam daar vaak. Ik deed in die periode ook samen met [medeverdachte] boodschappen. Wij aten samen en wij gingen ook samen naar de dokter.
Ik heb twee scooters gekocht in Enschede, één voor haar en één voor mijzelf. [medeverdachte] heeft een scooter op haar naam gezet en zij maakte daarvan ook gebruik. Ik heb met [medeverdachte] besproken wat er mag of niet mag, in het kader van samenwonen, in combinatie met een uitkering. De regels waren dat ik deed wat de gemeente van mij verwachtte als burger van [plaats] .
De voorzitter vraagt mij of ik bereid en in staat ben om een taakstraf te verrichten. Ik antwoord hierop dat, indien met mijn fysieke beperkingen rekening wordt gehouden, ik wel in staat ben om een taakstraf te verrichten.
2. het proces-verbaal van verhoor, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Twente, opgemaakt op 28 maart 2017, voor zover zakelijk weergegeven inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
V: Hoe ziet u samenwonen.
A: Ik woon niet samen je mag niet vaker dan twee keer per week bij elkaar zijn. [verdachte] heeft haar eigen woning en ik de mijne.
V: Hoe weet u dat, waar staat dat twee dagen, hebben jullie daar overgesproken.
A: Ja, ik heb dat wel eens op televisie gezien, ik heb daar ook wel eens met [verdachte] over gesproken.
3. een geschrift, te weten een overzicht van de verblijfshistorie van verdachte en van [medeverdachte] , als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van de Sociale Recherche Twente voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudend:
Hieronder is de verblijfshistorie van verdachten opgenomen. De gegevens zijn afkomstig uit het landelijk BRP
[verdachte] :
[c-straat 1] , [plaats] 01/02/2009
[medeverdachte]
[b-straat 1] , [plaats] 01/04/2013
[a-straat 1] , [plaats] 01/03/1996
4 het proces-verbaal van bevindingen, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Twente, opgemaakt op 10 april 2017, voor zover zakelijk weergegeven inhoudend:
Op 10 april 2017 ben ik naar de woning gegaan van de [betrokkene 1 en betrokkene 2] . Zij woonden in het verleden aan de [a-straat 2] te [plaats] en waren buren van [medeverdachte] en [verdachte] .
Beiden hebben 42 jaar aan de [a-straat 2] te [plaats] gewoond.
[medeverdachte] is daar komen wonen. [medeverdachte] had via contactadvertenties [verdachte] ontmoet.
[verdachte] woonde toen nog in [plaats] en is voor [medeverdachte] naar [plaats] gekomen.
[verdachte] heeft verteld dat ze een huisje had in de [c-staat] . In de zomermaanden waren ze heel veel op [camping] in [plaats] . Korte tijd voordat zij zelf verhuisd zijn, zijn [medeverdachte] en [verdachte] verhuisd naar de [plaats] . Als laatste kunnen ze zich herinneren dat de kleinzoon [betrokkene 1] daar ook geregeld bij hun thuis was. Zij zagen [medeverdachte] en [verdachte] dagelijks aan de [a-straat 1] .
5. een geschrift, te weten een handgeschreven getuigenverklaring, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Twente , opgemaakt op 17 februari 2017, voor zover zakelijk weergegeven inhoudend als de verklaring van [betrokkene 2] , wonende op het adres [c-staat 2] te [plaats] (O):
U vraagt mij naar de bewoners van [c-straat 1] . Omdat ik al jaren in de buurt woon en dagelijks meerdere keren mijn hond uitlaat. Op [c-straat 1] woont niemand. De vrouw ken ik niet van naam maar ik zie haar ongeveer één keer per week op de scooter, soms in een scootmobiel en soms in een auto. Zij heeft ook een keer verteld over de camping. Ik weet zeker dat zij er niet woont want ik loop er vier keer per dag langs en ik zie haar nooit.
6. een geschrift, te weten een handgeschreven getuigenverklaring, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Twente , opgemaakt op 17 februari 2017, voor zover zakelijk weergegeven inhoudend als de verklaring van [betrokkene 3] , wonende op het adres [c-straat 4] te [plaats] (O):
U vraagt mij naar de buren op [c-straat 1] . Daar staat een vrouw ingeschreven. Toen ik er in oktober 2015 kwam wonen heeft zij zich voorgesteld als [verdachte] . Zij is er eigenlijk nooit. Zij komt alleen op maandag of dinsdag met haar scooter aangereden. Zij gaat naar binnen. Ik hoor dat zij een stofzuiger pakt en ik hoor haar praten. Ik weet zeker dat zij op de andere dagen niet aanwezig is omdat ik dan geen scooter zie en verder ook niets van haar hoor. De woningen zijn gehorig dus je hoort er zo goed als alles.
7. een geschrift, te weten een handgeschreven getuigenverklaring, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Twente , opgemaakt op 29 maart 2017, voor zover zakelijk weergegeven inhoudend als de verklaring van [betrokkene 4] , wonende op het adres [c-straat 3] te [plaats] (O):
Ik woon hier vier jaar. Ik zag [verdachte] weleens aankomen met de scooter. Dat is rond 09:00 uur. Zij verbleef hier kort en ging dan weer weg. Als de schoonmaakster komt dan komt zij ook. [verdachte] heeft in het verleden weleens tegen mij gezegd dat zij bij haar partner woont.
8. een geschrift, te weten een handgeschreven getuigenverklaring, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Twente , opgemaakt op 28 maart 2017, voor zover zakelijk weergegeven, inhoudend als de verklaring van [betrokkene 5] , wonende op het adres [b-straat 2] te [plaats] (O):
Ik woon samen met mijn vrouw al vijfendertig jaar op dit adres. U vraagt mij naar de bewoners van [b-straat 1] . Daar wonen twee vrouwen. Ik weet hun namen niet. Wij zien ze vaak omdat zij bij mooi weer via de achterzijde de woning met de scooter verlaten. Zij hebben ook een scootmobiel en een auto. Zij kwamen hier wonen toen de vorige bewoner kwam te overlijden. Ik denk vanaf 2013 ongeveer. Voorheen hadden ze een witte auto zoiets als de paus had.
9. een geschrift, te weten een handgeschreven getuigenverklaring, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Twente , opgemaakt op 28 maart 2017, voor zover zakelijk weergegeven, inhoudend als de verklaring van [betrokkene 6] , wonende op het adres [b-straat 4] te [plaats] (O):
U vraagt mij naar de buren van [b-straat 1] . Daar wonen [verdachte] en [medeverdachte] . [verdachte] staat officieel ingeschreven op een ander adres. Zij hebben allebei een scooter. Ik zie [verdachte] dagelijks. [medeverdachte] zit de hele dag achter de computer en [verdachte] doet alle werk.
10. Een geschrift zijnde een toekenningsbrief “WWB, toekenning uitkering” van 24 maart 2009, kenmerk: 0100005922 , waarin staat vermeld:
Geachte [verdachte] ,
Op 21 januari 2009 hebt u een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Wij hebben besloten u deze toe te kennen vanaf 1 februari 2009.
Bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering zijn wij van het volgende uitgegaan.
U bent alleenstaande (artikel 4, aanhef en onder a, WWB).
De bijstandsnorm is € 898,70 per maand (70% van de gehuwdennorm). Dit is de bijstandsnorm voor alleenstaanden, waarbij rekening is gehouden met de volgende omstandigheden:
u bent 23 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar;
u deelt de noodzakelijke kosten van het bestaan niet met een ander;
u hebt woonkosten.
U bent verplicht direct alles te melden wat van invloed kan zijn op uw uitkering en arbeidsinschakeling. Als dit mogelijk is moet u daarvan bewijsstukken overleggen. Bovendien dient u die medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet (artikel 17 en artikel 55 WWB). In de bijlage kunt u voorbeelden lezen van situaties waarin u informatie moet verstrekken. Als er zich in uw persoonlijke situatie een wijziging voordoet die van invloed kan zijn op de hoogte of de. voortzetting van uw uitkering, moet u deze wijziging doorgeven.
11. Geschriften, telkens zijnde controleformulieren, gemeente [plaats] , telkens ondertekend door verdachte, met betrekking tot de periode de periode 01-04-2013 t/m 30-4-2013, 01-04- 2014 t/m/ 30-04-2014 en 01 -04-2015 t/m 30-04-2015
Verdachte woonachtig op het adres: [c-straat 1] , [plaats] heeft op de vragen
“1 .Nieuwe woon- /verblijfplaats van:” “geen verandering” ingevuld.
Op ieder formulier staat voorts telkens:
“de samenstelling van bovenstaande gegevens van de gezinssamenstelling niet zijn gewijzigd” “het bovengenoemde woon- en verblijfsadres voor alle gezinsleden klopt”.
“U weet dat
- U belangrijke wijzigingen direct moet melden bij Sociale Zaken. (bijvoorbeeld wanneer u aan het werk gaat, gaat verhuizen of uw gezinssamenstelling wijzigt)
- Wij de uw uitkering kunnen verlagen, beëindigen en terugvorderen wanneer u ons onjuist of onvolledig informeert.
- U strafrechtelijk vervolgd kunt worden wanneer u met opzet onjuiste of onvolledige informatie verstrekt.”
12. het proces-verbaal van bevindingen, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal van de Sociale Recherche Twente (pagina 3 tot en met 7), opgemaakt op 27 augustus 2017, voor zover zakelijk weergegeven inhoudend:
Op 1 februari 2009 werd door [verdachte] een aanvraag ingediend bij de Afdeling Sociale Zaken van de gemeente [plaats] voor een uitkering ingevolge de Wet Werk en bijstand (later Participatiewet). Daartoe werd door verdachte een aanvraag- en/of inlichtingenformulier ingevolge deze wet ingevuld, gedagtekend en ondertekend.
Naar aanleiding van de ingediende aanvraag werd bij besluit van Burgemeester en Wethouders van gemeente [plaats] ingaande 01-02-2009 aan verdachte een uitkering toegekend ingevolge de Wet werk en bijstand/Participatiewet.
De gemeente [plaats] maakt gebruik van controleformulieren. Over de periode 01-04-2013 t/m 30-4-2013,01 -04-2014 t/m/ 30-04-2014 en 01-04-2015 t/m 30-04-2015 heeft de gemeente deze formulieren aan verdachte [verdachte] verzonden.
Op de formulieren heeft verdachte niet ingevuld dat zij op een ander adres een gezamenlijke huishouding voert. Zij heeft de formulieren voor waarheid ondertekend. Op een aanvraagformulier bijzondere bijstand vult verdachte in dat zij alleenstaand zonder kinderen is. Zij ondertekent deze op 17-4-2015. Indien verdachte had gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte] dan was aan haar geen uitkering verstrekt.
Bij besluit van Burgemeester en Wethouders van [plaats] , is ingaande 21-06-2016 de uitkering aan verdachte [verdachte] beëindigd in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
[camping]
Bij [camping] is informatie opgevraagd over verdachten. Op dinsdag 28-3-2017 kwam een antwoord per mail. In de mail staat dat [medeverdachte] en [verdachte] hebben op onze camping een seizoenplaats gehad in 2009-2010-2011 tot augustus 2012 (van de laatste een bijlage) voor hun 2en en hun broer [betrokkene 7] kwam ook af en toe op bezoek. Op de bijgevoegde factuur staat [medeverdachte] en [verdachte] , [a-straat 3] te [plaats] . Het betreft de betaling van stageld, winterstalling, dag bezoek, 2 honden 2 personen. Ik heb telefonisch contact opgenomen met de eigenaren. Zij kennen verdachten wel en kunnen zich goed herinneren dat zij op de camping stonden. In het seizoen waren ze elk weekend aanwezig en alle mooie dagen en vakantieperioden.
Waterverbruik (bewijsmiddel 14)
Op 6 december 2016 is het waterverbruik vanaf 2009 op de [c-straat 1] opgevraagd bij [B] . Op 13 december 2016 is het waterverbruik vanaf 2013 op de [b-straat 1] opgevraagd bij [B] . Voor beide adressen is een reactie ontvangen.
Het gemiddeld verbruik voor een eenpersoonshuishouden ligt rond de 45m3, voor twee personen rond de 91 m3, voor drie personen rond 137m3, voor vier personen rond de 169m3. De aansluiting op het adres waar verdachte [verdachte] staat ingeschreven, [c-straat 1] , [plaats] OV staat op naam van [verdachte] (begindatum contract 09-01-2009). Het verbruik op dit adres is niet in lijn met het aantal ingeschreven personen (1). Er wordt veel minder verbruikt dan bij een eenpersoonshuishouden verwacht mag worden. In het verbruik op dit adres zijn bijzonderheden opgevallen. Het verbruik kent over de jaren 2009 tot en met 2012 harde gegevens. Ook de meterstand van 19-04-2016 is hard, aangezien toen de meterwisseling heeft plaatsgevonden. Over de jaren 2012 tot en met 2016 is er gemiddeld zo’n 4,25 m3 verbruikt. Over alle jaren, dus vanaf 2009, is het waterverbruik zo laag, dat er redelijkerwijs niet aangenomen kan worden dat de woning feitelijk bewoond was.
De aansluiting op het adres waar verdachte [medeverdachte] staat ingeschreven; [b-straat 1] , [plaats] staat op naam van [medeverdachte] (begindatum contract 01-04-2013). Het verbruik op dit adres is niet in lijn met het aantal ingeschreven personen (1). Er wordt veel meer verbruikt dan bij een eenpersoonshuishouden verwacht mag worden. In het verbruik op dit adres zijn bijzonderheden opgevallen. Het verbruik kent over de jaren 2013, 2014 en 2016 harde gegevens. Het verbruik over 2015 is geschat. Vanaf 09-10-2014 tot met de meterwisseling op 28-03-2016 (ongeveer 1,5 jaar) is er 119 m3 verbruikt. Het waterverbruik is vanaf 2013 dermate hoog, dat er sprake is van een gemiddeld gebruik voor 2 personen (ong. 91 m3).
Scooters (bewijsmiddel 15)
Op donderdag 6 april 2017 heb ik het Scooterpaleis [plaats] in [plaats] bezocht. Hieruit is duidelijk geworden dat op 15-09-2012 twee bromfietsen( scooters) gekocht zijn met kenteken [kenteken 1] en [kenteken 2] . De factuur is per pin betaald. Het totale bedrag is € 2400,00 en de factuur staat op naam van verdachte [verdachte] , [c-straat 1] te [plaats] .
Benadelingsbedrag
In verband met het vorenstaande werd door de financiële administratie van de gemeente [plaats] vastgesteld, dat aan verdachte over de periode 01-02-2009 t/m 21-06-2016 ten onrechte uitkering was verstrekt tot een bruto bedrag van € 109.717,57.
13. Een geschrift, te weten een e-mailbericht van 28 maart 2017 bevattende informatie van [camping] zakelijk weergegeven inhoudende:
[medeverdachte] en [verdachte] hebben op onze camping een seizoenplaats gehad in 2009-2010-2011 tot augustus 2012 (van de laatste een bijlage) voor hun tweeen.
14. Een geschrift, te weten een factuur van 28 maart 2017 van [camping] betreffende verdachte inhoudende:
Ten name van
[medeverdachte] . & [verdachte]
[a-straat 1]
[plaats]
Betalingsoverzicht
Seizoenplaats 33 van 02-04-2012 tot 04-08-2012
15. Een geschrift, te weten een e-mailbericht van klantenservice@ [B] van 14 december 2016 betreffende verdachte inhoudende:
Leveringsadres: [c-straat 1] , [plaats] (O)
Begindatum contract: 9 januari 2009
Naam contractant: [verdachte]
Overzicht van de meterstanden:
[…]
Opnamedatum
Opnamewijze
Meterstand
Periodeverbruik
Jaarverbruik
19-04-2016
31-03-2016
31-03-2015
31-03-2014
31-03-2013
07-03-2012
09-03-2011
07-03-2010
09-01-2009
Meterverwisseling
Geschat
Geschat
Geschat
Geschat
Telefoon
Meterkaart
Internet
Klant
151m3
146m3
143m3
140m3
137m3
134m3
131m3
130m3
128m3
5m3
3m3
3m3
3m3
3m3
3m3
1m3
2m3
0m3
96m3
3m3
3m3
3m3
3m3
3m3
1m3
2m3
0m3
Leveringsadres: [b-straat 1] , [plaats]
Informatie verzoek;
Naam contractant: [medeverdachte]
Overzicht van de meterstanden:
Opnamedatum Opnamewijze Meterstand Periodeverbruik Jaarverbuik
03-09-2016 Internet 35m3 35m3 81m3
29-03-2016 Meterwisselingen 0m3 m3
Opnamedatum
Opnamewijze
Meterstand
Periodeverbruik
Jaarverbruik
28-03-2016
30-09-2015
09-10-2014
17-09-2013
01-04-2013
Meterwisseling
Geschat
Internet
Meterkaart
Klant
842m3
794m3
723m3
647m3
606m3
48m3
71m3
76m3
41m3
0m3
97m3
73m3
72m3
89m3
0m3
16. Een geschrift, te weten een factuur van 15 september 2012 van Scooterpaleis [plaats] in [plaats] inhoudende:
[verdachte]
[c-straat 1]
[plaats]
Factuur
[C] ( [kenteken 1] )
Framenummer: LB5TB8510CZ502368
[C] ( [kenteken 2] )
Framenummer: LB5TB8513CZ50230
Totaal € 2.400,00
17. het proces-verbaal van verhoor, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal Van de Sociale Recherche Twente , opgemaakt op 28 maart 2017, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
V= vraag verbalisant
A= antwoord verdachte
V: Hoe verplaatst u zich als u ergens naar toe moet?
A: Met de brommer, of ik ga met de trein. De scooter/brommer staat bij mijn vriendin.
V: Heeft u ooit de beschikking over een eigen auto gehad? Welke auto was dit?
A: Een korte tijd heeft de auto van de moeder van mijn vriendin, [medeverdachte] op mijn naam gestaan. Een Renault Express, kleur wit. [kenteken 3] .
V: Wie gebruikte de auto?
A: De auto gebruikte ik wel.
V: Wij hebben gegevens opgevraagd bij het RDW. Op 01-08-2009 komt de auto op naam van [medeverdachte] . Tot 04-10-2011 heeft de auto op haar naam gestaan. Op 04-10-2011 komt de auto op uw naam. Dat duurde tot 09-04-2013. Van 09-04-2013 tot 16-06-2014 is de auto weer op naam gekomen van [medeverdachte] . Daarna komt de auto weer op uw naam, namelijk van 16-06-2014 tot 27-05-2015. Waarom die wisseling?
A: Zij vroeg dan aan mij of ik dat wilde en ik vond dat goed.
V: Rijd u in de huidige auto?
A: Ja.
V: Hoelang kent u [medeverdachte] .
A: Dat is al sinds 2009. Ik heb bij de sociale dienst doorgegeven dat ik bij mijn vriendin bleef overnachten. Af en toe een paar nachten was dat. Dat was al in 2009.
V: U heeft een sleutel van de woning van [medeverdachte] ?
A: Ja, zij is een tijdje niet in orde geweest en toen heb ik een sleutel van de woning gehad. Zij heeft ook een sleutel van mijn woning. [medeverdachte] heeft veel in het ziekenhuis gelegen. En dan paste ik op de hond.
V: Als u bij [medeverdachte] bent wie kookt er dan?
A: Meestal halen we een pizza of zo.
V: Wie haalt die dan?
A: Ik of [medeverdachte] bij de Jumbo. Die haal ik met de brommer of de scootmobiel.
V: Maar bij uw eigen woning heeft u een ruimte voor een scootmobiel maar hij staat bij [medeverdachte] .
A: Ja
A: De kinderen van [medeverdachte] en [verdachte] hadden een caravan op [camping] in [plaats] . Daar gingen we weekenden heen en ook weleens in de vakanties door de week.
V: Wat kunt u vertellen over [betrokkene 1] ?
A: Ja, zijn ouders werken en [betrokkene 1] moet om half negen naar school. Ik breng hem meestal naar school. Meestal met de brommer, of ik op de scootmobiel en hij op de fiets. 5 a 6 keer in de week. Ik kleed [betrokkene 1] ook vaak aan smeer hem een broodje en breng hem naar school.
V: Morgen moet u naar de plastisch chirurg?
A: Ja, dat klopt. [medeverdachte] zou met mij meegaan.”
3.4
Verder heeft het hof de volgende bewijsoverwegingen uit het vonnis van de rechtbank overgenomen:
“4. De bewijsoverwegingen
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen is voldoende aannemelijk geworden dat verdachte in de ten laste gelegde periode verbleef op het adres van medeverdachte [medeverdachte] terwijl zij dat niet opgaf aan de uitkeringsinstantie. Daarnaast kan ook worden vastgesteld dat sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Daarbij is van belang dat sprake was van een economische/financiële verstrengeling die blijkt uit het gezamenlijk dragen van kosten van duurzame gebruiksgoederen, het verrichten van huishoudelijke taken voor de ander, de hoogte van het waterverbruik, de verzorging van de ander tijdens ziekte, het gezamenlijk of voor elkaar inkopen doen, het gezamenlijk gebruik maken van de auto en gezamenlijk op vakantie gaan.
4.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft namens verdachte betwist dat sprake was van een gezamenlijke huishouding en stelt dat het hoofdverblijf van verdachte altijd het adres [c-straat 1] in [plaats] is geweest. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu in het dossier onvoldoende bewijs is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte in de ten laste gelegde periode haar hoofdverblijf had aan het adres [c-straat 1] te [plaats] en, als dat niet zo was, of zij opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens met betrekking tot haar daadwerkelijke hoofdverblijf aan de uitkeringsinstantie te verstrekken. Tevens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte een economische eenheid heeft gevormd met of een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [medeverdachte] in de zin van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Voor het bepalen van het hoofdverblijf in een woning is van belang waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van een persoon zich bevindt; hierbij is de feitelijke woonsituatie doorslaggevend. Volgens de wet is sprake van een gezamenlijke huishouding ‘indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins’.
De rechtbank overweegt als volgt.
Algemeen
Aan [verdachte] is op 1 februari 2009 ingevolge de Wet werk en bijstand/Participatiewet een uitkering toegekend volgens de norm voor alleenstaanden. Zij heeft ten behoeve van deze uitkering als hoofdverblijf het adres [c-straat 1] te [plaats] opgegeven. Deze uitkering is beëindigd ingaande 21 juni 2016. In de toekenningsbrief van de genoemde uitkering, verzonden op 3 maart 2009, is op basis van de door [verdachte] verstrekte gegevens als uitgangspunt genomen dat [verdachte] de noodzakelijke kosten van het bestaan niet deelt met een ander. Tevens is zij er uitdrukkelijk op gewezen dat zij verplicht is direct alles te melden wat van invloed kan zijn op haar uitkering. De gemeente [plaats] zendt steekproefsgewijs controleformulieren naar uitkeringsgerechtigden. [verdachte] heeft over de periode 1 april 2013 tot en met 30 april 2013, 1 april 2014 tot en met 30 april 2014, en 1 april 2015 tot en met 30 april 2015 controleformulieren moeten invullen. Zij heeft telkens op de vragen “1.Nieuwe woon- /verblijfplaats van:” “geen verandering” ingevuld. Op ieder formulier staat voorts telkens dat: “de samenstelling van bovenstaande gegevens van de gezinssamenstelling niet zijn gewijzigd”. Zij heeft de formulieren ondertekend waarmee zij te kennen heeft gegeven te weten dat zij belangrijke wijzigingen direct moet melden bij de uitkeringsinstantie, dat haar uitkering kon worden verlaagd, beëindigd en teruggevorderd wanneer zij de uitkeringsinstantie onjuist of onvolledig zou informeren en dat zij strafrechtelijk vervolgd kon worden wanneer zij met opzet onjuiste of onvolledige informatie zou verstrekken.
Het hoofdverblijf
In de ten laste gelegde periode was sprake van een extreem laag waterverbruik op het adres [c-straat 1] te [plaats] . Dat verbruik varieerde van 1 m3 tot 5 m3 per jaar, terwijl het; gemiddelde verbruik van een eenpersoonshuishouden ligt rond de 45 m3 per jaar. Het waterverbruik was (telkens) minder dan 7 m3 per jaar, een ondergrens die in de jurisprudentie wordt gehanteerd om bewoning aannemelijk te maken. Gelet op het feit dat het verbruik daar zelfs nog (ruim) onder ligt, stelt de rechtbank vast dat, op basis van deze gegevens, het niet mogelijk is dat [verdachte] haar hoofdverblijf in deze woning heeft gehad. Daar komt bij dat meerdere buren en buurtbewoners hebben verklaard -kortgezegd- dat op het adres [c-straat 1] te [plaats] al jaren niemand woont.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het adres [c-straat 1] te [plaats] niet het hoofdverblijf van [verdachte] is geweest in de ten laste gelegde periode.
De gezamenlijke huishouding
Voor de beoordeling of sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding tussen [verdachte] en [medeverdachte] zijn de volgende omstandigheden redengevend.
Blijkens een door [B] afgegeven overzicht was het waterverbruik over de periode 1 april 2013 tot en met 3 september 2016 op het adres van [medeverdachte] in de woning aan de [b-straat 1] te [plaats] hoog voor een eenpersoonshuishouden. Dit waterverbruik varieerde van 72 m3 tot 97 m3 per jaar, terwijl het gemiddelde verbruik van een eenpersoonshuishouden ligt rond de 45 m3 per jaar. Het waterverbruik op genoemd adres van [medeverdachte] paste bij een tweepersoonshuishouden.
Getuigen hebben bovendien verklaard dat op het adres [b-straat 1] twee vrouwen woonden, de ene buur noemt de namen [verdachte] (de roepnaam van [verdachte] ) en [medeverdachte] ( [medeverdachte] ). [verdachte] zou officieel ingeschreven staan op een ander adres.
De andere buur maakt melding van karakteristieke kenmerken zoals de scootmobiel, scooter en ‘een witte auto zoiets als de paus had’. Ook ex-buren van [medeverdachte] op haar eerdere adres aan de [b-straat ] melden dat die woning door [medeverdachte] en [verdachte] gezamenlijk werd bewoond waarbij [verdachte] heeft verteld dat ze een huisje had in de [c-staat] , omdat ze niet zeker wist of de relatie met [medeverdachte] wel goed zou gaan.
Verder had [verdachte] een sleutel van de woningen van [medeverdachte] , maakte zij gebruik van de auto van [medeverdachte] , zette zij beurtelings met [medeverdachte] auto’s op haar naam, zorgde [verdachte] voor de kleinzoon van [medeverdachte] door hem 5 a 6 keer per week aan te kleden, zijn brood te smeren en naar school te brengen vanaf het adres van [medeverdachte] , liet zij de hond van [medeverdachte] uit en haalde zij het voedselpakket van [medeverdachte] op met een machtiging van [medeverdachte] .
Veel activiteiten werden door [verdachte] en [medeverdachte] gezamenlijk verricht. Van 2009 tot en met 2012 hebben [verdachte] en [medeverdachte] samen een staplaats op de [camping] in [plaats] gehuurd en verbleven zij daar vrijwel ieder weekend. Facturen werden door de camping geadresseerd aan [medeverdachte] & [verdachte] en verzonden naar het adres van [medeverdachte] . Daarnaast deden zij in de onderhavige periode samen boodschappen om daarna samen te eten en gingen zij samen naar artsen. Verder hebben [verdachte] en [medeverdachte] gezamenlijk twee scooters gekocht die [verdachte] betaalde en waarvan één scooter op naam van [medeverdachte] is gezet en door haar werd gebruikt.
Op grond van het vorenstaande kan genoegzaam worden vastgesteld dat tussen [verdachte] en [medeverdachte] sprake was van financiële verstrengeling en wederzijdse zorg, zodat de rechtbank oordeelt dat [verdachte] met [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank oordeelt gezien het zeer lage waterverbruik van [verdachte] sinds 2009 en de verklaringen van de oude buren aan [a-straat ] , het adres waar [medeverdachte] tot 1 april 2013 woonde, afgelegd tegenover sociaal rechercheur [verbalisant] , dat zij [verdachte] daar dagelijks zagen, dat [verdachte] en [medeverdachte] ook reeds in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] een gezamenlijke huishouding voerden. Gelet op de verklaringen van de buren van [medeverdachte] , het hoge waterverbruik op haar adres aan de [b-straat ] en de overige bovengenoemde bevindingen, concludeert de rechtbank dat deze gezamenlijke huishouding vervolgens gedurende de ten laste gelegde periode door [verdachte] en [medeverdachte] is voortgezet aan de [b-straat ] .
[verdachte] heeft ter terechtzitting-verklaard dat zij de van de gemeente ontvangen formulieren heeft ingevuld en ondertekend en dat zij wist wat de regels waren. Hoewel zij daartoe verplicht was, heeft [verdachte] niet doorgegeven aan de uitkeringsinstantie dat zij een gezamenlijke huishouding voerde in de ten laste gelegde periode op de adressen [a-straat 1] en [b-straat 1] te [plaats] en op de [camping] te [plaats] . Door aldus te handelen heeft [verdachte] opzettelijk nagelaten de benodigde gegevens aan de gemeente te verstrekken voor het vaststellen van de norm ter bepaling van de hoogte van haar uitkering.
Medeplegen
Wil er sprake kunnen zijn van het medeplegen van dit delict, dan moet bewezen kunnen worden dat de opzet van de medepleger rechtstreeks of voorwaardelijk is gericht op de kwaliteit van de andere betrokkene, in die zin dat zij heeft geweten van de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde van die ander en de daarmee verband houdende inlichtingenplicht of tenminste de aanmerkelijke kans van het bestaan van die kwaliteit heeft aanvaard. Daarnaast moet zij geweten hebben of moet het haar in ieder geval redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat haar mededader heeft nagelaten aan die inlichtingenplicht te voldoen. Tenslotte moet er sprake zijn van een essentiële bijdrage van de mededader aan dit niet voldoen aan de inlichtingenplicht.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aan deze voorwaarden is voldaan. [medeverdachte] en [verdachte] wisten van elkaar dat zij een uitkering ontvingen. [medeverdachte] was er van op de hoogte dat het samenwonen en het voeren van een gezamenlijke huishouding omstandigheden zijn die door de ontvanger van een bijstandsuitkering aan de uitkeringsinstantie moeten worden gemeld. Het is onaannemelijk dat [verdachte] een bijstandsuitkering zou krijgen wanneer bij de uitkeringsinstantie bekend was dat zij een gemeenschappelijke huishouding voerde met [medeverdachte] . [medeverdachte] kreeg immers zelf ook een uitkering en is in het verleden zelf verdachte geweest in een strafzaak rondom uitkeringsfraude. Juist om die reden heeft zij met [verdachte] besproken wat er mag en niet mag waar het gaat om samenwonen in combinatie met een uitkering. Gelet hierop, en mede gelet op de lange periode waarin [medeverdachte] en [verdachte] een gezamenlijke huishouding voerden, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat [medeverdachte] niet wist dat [verdachte] als hoofdverblijf het adres [c-straat 1] te [plaats] had laten registreren ondanks dat zij bij [medeverdachte] haar hoofdverblijf had.
[medeverdachte] heeft een essentiële bijdrage geleverd aan het onkundig laten van de betrokken uitkeringsinstantie van het feitelijk samenwonen, door, vanuit hun beider belang voordeel te kunnen blijven trekken uit de uitkering van [verdachte] , de situatie te laten voortduren daar waar zij had kunnen en moeten ingrijpen. Ook in dit verband is van belang dat [medeverdachte] en [verdachte] hebben besproken wat er mag en niet mag waar het gaat om samenwonen in combinatie met een uitkering. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van het gezamenlijk uitvoeren van een plan en aldus van het medeplegen van het nalaten van het voldoen aan de inlichtingenplicht van de ontvanger van een uitkering.
Conclusie
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bijstandsfraude. Zij had haar hoofdverblijf in dezelfde woning als [medeverdachte] en voerde samen met [medeverdachte] een gezamenlijke huishouding. Zij heeft dat niet gemeld aan de uitkeringsinstantie, hoewel zij wist dat zij die gegevens door moest geven aan de gemeente omdat deze van belang waren voor het vaststellen van (de hoogte van) haar uitkering. [verdachte] en [medeverdachte] hebben hun beider/gezamenlijke situatie besproken, juist vanuit de ervaring van [medeverdachte] met justitie in verband met uitkeringsfraude.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.”

4.Bespreking van het middel

4.1
In de toelichting op het middel wordt naar voren gebracht dat bewijsmiddel 1 – voor zover daarin is opgenomen dat de verdachte heeft verklaard dat zij woont op het adres [c-straat 1] te [plaats] en dat adres ook op de controleformulieren van de gemeente heeft ingevuld, alsmede dat zij maar een paar keer per week in de woning van de getuige [medeverdachte] (medeverdachte), gelegen aan de [b-straat 1] te [plaats] komt – en bewijsmiddel 2 – waarin [medeverdachte] verklaart dat zij niet met de verdachte samenwoont en de verdachte een eigen huis heeft – niet stroken met de bewezenverklaring die behelst dat de verdachte niet feitelijk op het adres [c-straat 1] heeft gewoond en dat zij een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd en heeft samengewoond met [medeverdachte] .
4.2
De bespreking van het middel kan ik kort houden. Op zichzelf is het uitgangspunt juist dat (onderdelen van) verklaringen van de verdachte die niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring niet onder de bewijsmiddelen dienen te worden opgenomen. [1] Daarmee heeft de steller van het middel een punt. Schending van dit voorschrift leidt echter niet tot cassatie als het niet redengevende (deel van het) bewijsmiddel van zodanig ondergeschikt belang is dat dit een behoorlijke motivering van de bewezenverklaring niet in de weg staat. [2] Dit laatste is het geval nu uit de overige bewijsmiddelen ruimschoots blijkt dat de verdachte een gezamenlijk huishouden met [medeverdachte] voerde. De bewoners die naast de woning op de [c-staat] wonen, hebben verklaard dat zij de verdachte daar bijna nooit hebben gezien (bewijsmiddelen 5, 6 en 7), buurtbewoners van beide woningen waarvan bewezen is verklaard dat de verdachte daar feitelijk samenwoonde met [medeverdachte] haar dagelijks hebben gezien (bewijsmiddelen 4, 8 en 9) en uit de in de bewijsmiddelen opgenomen meterstanden van het waterverbruik in de respectievelijke woningen blijkt dat het waterverbruik dat is geregistreerd op de [c-staat] in de bewezen verklaarde periode ver onder het te verwachten waterverbruik van een eenpersoonshuishouden uitkomt, terwijl het waterverbruik dat is geregistreerd op het adres [b-straat 1] veel hoger is dan van een eenpersoonshuishouden mag worden verwacht (bewijsmiddelen 13 en 15). Ook als de gewraakte passages uit de bewijsmiddelen 1 en 2 worden weggedacht, is de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd. Daarom heeft de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.

5.Slotsom

5.1
Het middel kan niet tot cassatie leiden en kan worden afgedaan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2
Ambtshalve merk ik op dat sinds het instellen van het cassatieberoep tot aan de datum van deze conclusie reeds twee jaren zijn verstreken, zodat de redelijke termijn is overschreden. [3] Dit dient te leiden tot strafvermindering.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Uitzondering hierop is mogelijk als de verklaring van de verdachte als kennelijk leugenachtig worden aangemerkt, HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864, NJ 2023/101, m.nt. Vellinga, rov. 3.3.2-3.4.
2.HR 6 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:160, rov. 2.3-2.4. Zie ook A.J.A. van Dorst & M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 340-341. In verband met gebreken in de bewijsvoering wijs ik ook op het overzichtsarrest over toepassing art. 80a RO: HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, rov. 2.5.1-2.5.2, m.nt. Van Kempen.
3.HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:464, rov. 4.