Conclusie
1.Feiten
Homij heeft [A] ingeschakeld als onderaannemer om deze opdracht uit te voeren. [A] houdt zich bezig met de levering en installatie van airconditioning. [A] wordt gedreven door [eiser].
[A] heeft vervolgens voor de levering van de installaties, waaronder een luchtbehandelingskast, haar vaste leverancier Gasco benaderd. Gasco is een groothandel in apparaten en onderdelen voor koeltechniek. Zij heeft geen luchtbehandelingskasten in haar assortiment.
Vaste leverancier van Gasco is Daikin Airconditioning Netherlands B.V. (hierna: Daikin). Daikin produceert, importeert en exporteert apparatuur ten behoeve van klimaatbeheersing, waaronder ook luchtbehandelingskasten. Gasco heeft Daikin gevraagd om mee te denken over een oplossing voor IFF.
Uitgaan van 3 mensen en 3 werkplekken als interne warmtelast.
Ruimteconditie 21 graden met een maximale afwijking van +/- 0.5K.
Relatieve vochtigheid bij bovengenoemde temperatuur is 55% met max. afwijking van +/- 5%.
Ruimte conditie mag de 0,5K verschuiven binnen 30min waarbij er dus tussen een ruimteconditie van 20.5°C en 2I.5°C geschoven wordt.
Ruimte RV mag 5% verschuiven binnen 30min. binnen de gestelde bandbreedte.
Luchthoeveelheid schakelt tussen de 2200 en 2500 m3/h, geschakeld door de zuurkaststand.
Bovenstaande uitgangspunten te behalen bij onderstaand buitenklimaat:
• Zomer: 28°C /8 0%
• Winter: -I0°C / 1g/kg
- een orderbevestiging, waaruit volgt dat [A] een Daikin LBK type I5.9S2004.F.0086- 001/006 ten bedrage van €31.417.- ex btw heeft besteld;
- een technische tekening van de LBK type 15.9S2004.F.0086-001/008; en
- een document met alle technische specificaties van de LBK type 15.9S2004.F.0086-001/008.
- Tijdens het overleg d.d. 3 mei 217 zijn wij overeengekomen dat wij een gedeelte van de werkzaamheden zelf wensen uit te voeren, te weten het aanleggen van een gedeelte van het leidingwerk. Het leveren van de naverwarmings- en koelbatterij alsmede de overige werkzaamheden, waaronder de regeltechniek, zullen wij voor uw rekening en risico uitvoeren.
2.Procesverloop
geen deskundigheid Gasco
(…)
(…)
6.5.4. Gezien voormelde eigen verklaring van [eiser], de door [eiser] ingebrachte verklaring van [betrokkene 4] en de mail van de advocaat van [eiser] heeft [A] zijn stelling (mvg nr 25), dat Gasco advies heeft uitgebracht aan [A], onvoldoende onderbouwd. Uit het voorgaande volgt immers dat Daikin advies heeft uitgebracht aan IFF. Gasco heeft weliswaar vervolgens de aanbieding met specificaties van Daikin overgenomen en aan [A] doorgegeven wat hij moest bestellen (mvg nr 24), maar dit brengt niet mee dat Gasco aan [A] inhoudelijk advies heeft gegeven dat met de te bestellen apparatuur de door IFF gevraagde condities zouden worden geschapen of dat Gasco voor de juistheid van het advies van Daikin jegens [A] instond. Die verwachting kon [A] in redelijkheid niet ontlenen aan het enkel doorgeven door Gasco aan [A] van wat [A] moest bestellen bij Gasco. [A] wist immers op grond van de gesprekken waaraan [A] had deelgenomen, dat het inhoudelijk advies van Daikin afkomstig was. In dit verband merkt het hof ook nog op dat [A] zelf stelt dat Gasco gewoon de vaste leverancier van [A] was (mvg nr 26) en dat [A] bij haar vaste leverancier, Gasco, wilde bestellen (mvg nr 28), terwijl [A] niet aanvoert dat het tussen Gasco en [A] gebruikelijk was dat Gasco [A] adviseerde over kwesties als de onderhavige, waarbij het ging om een product - de LBK - dat Gasco zelf niet in haar assortiment had. Uit het voorgaande volgt dat [A] niet verwachtte dat Gasco haar adviseerde.
3.Bespreking van het cassatiemiddel
onderdeel I), dat het hof het advies van Daikin had moeten toerekenen aan Gasco (
onderdeel II) en dat het hof had moeten oordelen dat het advies van Daikin is uitgebracht aan Gasco (
onderdeel III).
Samengevat klaagt het onderdeel (op p. 6 van de procesinleiding) dat het hof miskent dat het verwachtingspatroon van art. 7:17 lid 2 BW niet uitsluitend is gebaseerd op de enkele mededeling van de verkoper (Gasco) voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst, maar dat alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen, met name de in de procesinleiding onder A nrs. 1 t/m 7 en 1.0 a t/m f genoemde omstandigheden.
In een dergelijk geval kan volgens het onderdeel dan ook juist van belang zijn wat een derde (Daikin) heeft verklaard, wat de verkoper (Gasco) daar vervolgens mee heeft gedaan en wat op basis daarvan de koper ([A]) in redelijkerwijs heeft mogen begrijpen en heeft mogen verwachten. Nu Gasco, voor [A] kenbaar, bekend was met de eisen van IFF mag [A] verwachten dat hetgeen zijn van Gasco koopt aan de eisen van IFF voldoet. In redelijkheid kan geen andere conclusie worden getrokken, aldus de klacht (op p. 7 van de procesinleiding), dan dat [A] zich tot Gasco heeft gewend voor advies, Gasco Daikin erbij heeft gehaald om haar deskundigheid met de bedoeling ervoor te zorgen dat Gasco een aanbieding kon doen die in overeenstemming is met de eisen van IFF. Aldus mocht [A] erop vertrouwen dat de door Gasco geleverde apparatuur aan de eisen van IFF voldeed.
Volgens de motiveringsklacht (op p. 10 van de procesinleiding) is het oordeel in rov. 6.4-6.6 zonder nadere toelichting onbegrijpelijk, althans niet toereikend gemotiveerd, gelet op de in het middel onder 1.0 a t/m g geschetste omstandigheden, waaruit geen andere conclusie kan worden getrokken dan (1) dat het voor alle betrokken partijen duidelijk is dat de door Gasco te leveren apparatuur moest voldoen aan de eisen van IFF en (2) speciaal daarvoor Gasco Daikin als deskundige daarbij betrekt.
In dit geval zijn die eigenschappen weliswaar niet specifiek tussen [A] en Gasco besproken, maar zij zijn wel aan de orde gekomen in de genoemde overleggen tussen alle betrokken partijen in 2015 en daarin met name tussen IFF en Daikin besproken (vgl. rov. 4.12 van het vonnis en rov. 6.5.1-6.5.3 van het in cassatie bestreden arrest).
Daikin was immers vanwege haar expertise gevraagd aan te sluiten bij de gesprekken (rov. 6.4.3). Daikin kon op basis van de eisen van IFF een passende aanbieding doen (rov. 6.5.3; vgl. het middel onder I.0 onder c). Daikin heeft een aanbieding met specificaties aan Gasco gedaan en Gasco heeft vervolgens aan [A] doorgegeven welke apparatuur zij diende te bestellen (rov. 6.5.4; vgl. het middel onder I.0 onder d en e). [A] heeft de LBK bij Gasco besteld en die heeft deze vervolgens bij Daikin besteld (rov. 2.6-2.7; vgl. het middel onder I.0 onder f).
Daarin ligt volgens (de rechtbank en) het hof besloten dat groothandel Gasco, die dit type product niet voerde, ook niet wist welk product geschikt was. Het was Daikin die na het overleg met alle betrokken partijen de vertaalslag maakte van de eisen van IFF naar één van haar producten. Via de verschillende schakels in de keten is vervolgens gecommuniceerd wat er besteld moest worden (leverancier Daikin – groothandel Gasco – installateur [A]), waarna het product in de omgekeerde volgorde is besteld ([A] –Gasco – Daikin), en daarna in opnieuw omgekeerde volgorde is geleverd (Daikin – Gasco – [A]). De overeenkomst tussen Gasco en [A] hield dus volgens (de rechtbank en) het hof slechts in dat Gasco een LBK zou leveren van het in de orderbevestiging van Gasco opgegeven type, maar niet dat Gasco ervoor instond dat de LBK de eigenschappen zou hebben die door IFF werden verlangd en die in de gesprekken tussen alle betrokkenen aan de orde waren gekomen.
Maar de vraag welke uitkomst in dit geval moet worden bereikt, berust bij uitstek op een waardering van de omstandigheden van het geval. Dat is een kwestie die aan de feitenrechter is overgelaten. De Hoge Raad kan slechts beoordelen of het gerechtshof daarbij is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting en of het hof zijn oordeel adequaat heeft gemotiveerd. De Hoge Raad kan voor het overige niet beoordelen of het hof de omstandigheden van het geval op een juiste wijze heeft gewaardeerd.
onderdeel Iaf.
van Gascode verwachting kon ontlenen dat met de te bestellen apparatuur de door IFF gevraagde condities zouden kunnen worden gecreëerd. Het hof heeft oog gehad voor de omstandigheden van het geval en heeft op basis daarvan geoordeeld dat [A] aan de overeenkomst met Gasco niet redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat met de te bestellen apparatuur de door IFF gevraagde condities zouden kunnen worden gecreëerd en in zoverre dan ook niet geconcludeerd kan worden dat de overeenkomst niet aan de verwachtingen beantwoord.
- dat voor het verwachtingspatroon niet van belang is of Gasco de benodigde deskundigheid zelf in huis heeft dan wel of Gasco [A] zelf heeft geadviseerd (procesinleiding p. 6 en 8);
- dat het hof kennelijk heeft geoordeeld dat in het kader van art. 7:17 lid 2 BW uitsluitend van belang is welke mededelingen de verkoper zelf gedaan (procesinleiding p. 6-7, 8 en 9);
- dat niet van belang is dat [A] wist dat het advies dat Gasco telefonisch doorgaf van Daikin afkomstig was (procesinleiding p. 7);
- dat Gasco door zelf als contractspartij op te treden en het Daikin-advies door te geven de indruk wekt dat de apparatuur aan de eisen van IFF voldoet (procesinleiding p. 10).
Deze klachten berusten naar mijn mening op een onjuiste lezing van het arrest van het hof en dienen daarom te falen bij gebrek aan feitelijke grondslag, dan wel richten zich vergeefs tegen de feitelijke beoordeling door het hof van de omstandigheden van dit geval.
Ook indien art. 6:76 BW toepassing zou missen, maakt het feit dat Gasco voor de totstandkoming en uitvoering van de koopovereenkomst gebruikt maakt van de kennis van externe adviseurs, dat eventuele door deze ingeschakelde externe adviseurs gemaakte fouten (al dan niet krachtens verkeersopvattingen) voor rekening en risico van Gasco komen, aldus het onderdeel.
onderdeel III). Hieruit volgt dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van een tekortkoming van Gasco.
III.1 t/m III.3over het oordeel in rov. 6.5 t/m 6.6 dat [A] haar stelling dat Gasco advies heeft uitgebracht aan [A] onvoldoende heeft onderbouwd en dat uit ‘het vorenstaande’ volgt dat Daikin advies heeft uitgebracht aan IFF en daarom niet kan worden geconcludeerd dat de overeenkomst niet aan de verwachtingen beantwoordt.
Het feit dat [betrokkene 1] van IFF een vraag heeft gesteld aan Daikin (rov. 6.5.1), maakt niet dat er een opdrachtovereenkomst tussen IFF en Daikin is gesloten. Dat Daikin over voldoende informatie diende te beschikken om een aanbieding te kunnen doen (rov. 6.5.2) en dat Daikin heeft aangegeven over voldoende informatie te beschikken (rov. 6.5.3), maakt nog niet dat Daikin aan IFF heeft geadviseerd. Dit volgt ook niet uit de in rov. 6.5.4 bedoelde verklaring van [eiser].
Het hof miskent ook hier dat voor beide partijen duidelijk was dat de geleverde apparatuur aan de eisen van IFF diende te voldoen en Gasco voor het deugdelijk uitvoeren van die koopovereenkomst haar leverancier Daikin heeft ingeschakeld. Daikin heeft vervolgens aan Gasco geadviseerd welke apparatuur nodig was, hetgeen Gasco heeft doorgegeven aan [A]. Dit kan in redelijkheid niet anders worden uitgelegd en worden begrepen dan dat Gasco het advies van Daikin
aan haar(niet aan [A] of IFF) tot de hare maakt en dat als zodanig doorgeeft aan [A], die dat advies vervolgens opvolgt. Aldus is rechtens onjuist en onbegrijpelijk dat het hof oordeelt dat Gasco geen inhoudelijk advies zou hebben gegeven en dat zij ook niet voor de juistheid van het advies instond of zou moeten instaan. Indien Gasco geen verantwoordelijkheid had willen nemen voor de juistheid van het geleverde, had zij geen koopovereenkomst moeten sluiten met [A], maar [A] moeten doorverwijzen naar Daikin, aldus het subonderdeel.
Na te hebben geconcludeerd dat [A] redelijkerwijs niet kon verwachten dat Gasco aan [A] een deskundig advies zou kunnen uitbrengen over de ter voldoening aan de klimaatwensen aan te schaffen apparatuur (rov. 6.4.6) en Gasco dergelijk advies ook niet aan [A] heeft gegeven (rov. 6.5.4), komt het hof tot het oordeel dat [A] uit de overeenkomst met Gasco niet de verwachting kon ontlenen dat met de te bestellen apparatuur de door IFF gevraagde condities zouden kunnen worden gecreëerd en dan ook niet kan worden geconcludeerd dat de overeenkomst niet aan de verwachtingen beantwoordt (rov. 6.6).
Het subonderdeel veronderstelt voorts (op p. 14, onderaan, van de procesinleiding) dat het hof in rov. 6.5.4 het oog heeft op de verklaring van [eiser] als bedoeld in rov. 6.4.3-6.4.5. Ik denk dat het subonderdeel ook op dit punt feitelijke grondslag mist, omdat het hof mijns inziens doelt op de verklaring die is genoemd in rov. 6.5.1. Ook indien de het subonderdeel uitgaat van een juiste lezing van het arrest, stuit de klacht overigens af op hetgeen hiervoor (in 3.16.1-3.16.2) is overwogen.
Het hof miskent dat onder adviseren ook kan worden geschaard de enkele opgaaf van het apparaat dat [A] bij Gasco diende te bestellen en dat Gasco met het enkele telefonisch doorgeven van wat [A] diende te bestellen, heeft geadviseerd. Daarmee accepteert Gasco als verkoper en contractspartij van [A] jegens [A] ook de verantwoordelijkheid voor het feit dat dit advies achteraf onjuist blijkt te zijn, aldus het subonderdeel.
In dit geval is er echter volgens het hof meer aan de hand. Het oordeel van het hof dat [A] haar stelling over advisering door Gasco onvoldoende heeft onderbouwd, moet worden gelezen in het licht van alle omstandigheden van het geval die het hof in rov. 6.4 e.v. heeft beoordeeld. Daaruit volgt dat overeenkomst tussen Gasco en [A] slechts inhield dat Gasco een LBK zou leveren van het in de orderbevestiging van Gasco opgegeven type, maar niet dat Gasco ervoor in stond dat de LBK de eigenschappen zou hebben die door IFF werden verlangd en die in de gesprekken tussen alle betrokkenen aan de orde waren gekomen. Zie hiervoor de bespreking van
onderdeel I, in het bijzonder onder 3.7-3.9. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is of dat het hof te strenge maatstaf eisen aan de stelplicht van [A] heeft gesteld.
Het subonderdeel mist feitelijke grondslag waar het veronderstelt dat het hof miskent dat onder adviseren ook kan worden geschaard de enkele opgaaf van het apparaat dat [A] bij Gasco diende te bestellen. Het hof heeft dit niet miskend, maar heeft in het licht van de omstandigheden van dit geval geoordeeld dat Gasco (met het enkele telefonisch doorgeven van wat [A] diende te bestellen) [A] niet heeft geadviseerd.
Ten eerste klaagt het subonderdeel, samengevat, dat het verwachtingspatroon niet uitsluitend is gebaseerd op de enkele mededeling van de verkoper voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst, maar dat alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen, waarbij dan in het bijzonder het geschetste verloop van belang is. In een dergelijk geval kan ook van belang zijn wat een derde heeft verklaard en wat de verkoper daar vervolgens al dan niet mee heeft gedaan, aldus het subonderdeel.
Ten tweede klaagt het subonderdeel, samengevat, dat aan het voorgaande niet afdoet dat Gasco geen
inhoudelijkadvies zou hebben gegeven dat met de te bestellen apparatuur de door IFF gevraagde condities konden worden bereikt. Uit het feit dat Gasco het advies van Daikin tot de hare maakt door dit één op één zonder voorbehoud door te geven, terwijl de condities van IFF bekend waren en Gasco nu juist – voor [A] kenbaar –
daarvoorDaikin had betrokken, kon en mocht [A] uit het enkele feit dat Gasco doorgaf wat [A] volgens Daikin bij haar moest bestellen, erop vertrouwen dat die apparatuur aan de eisen van IFF zou voldoen, aldus het subonderdeel.
onderdeel Ien de tweede klacht herhaalt de klacht van (onder meer)
onderdeel III.2. Zij falen op de eerder besproken gronden.
onderdelen I t/m IIIniet slagen, geldt hetzelfde voor het op deze onderdelen voortbouwende
onderdeel IV. Het middel stelt mijns inziens geen vragen aan de orde die met het oog op de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoording behoeven. De slotsom is dat het cassatieberoep moet worden verworpen.