ECLI:NL:PHR:2024:617
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontvankelijkheid openbaar ministerie en redelijke termijn in strafzaak belaging
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte, die is veroordeeld voor belaging. De verdachte is bij arrest van 7 maart 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 254 dagen voorwaardelijk. In cassatie zijn twee middelen voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, omdat er geen klacht zou zijn ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat een dergelijk verweer niet voor het eerst in cassatie kan worden aangevoerd, aangezien de verdachte ter terechtzitting is verschenen en bijgestaan door een raadsman, en het verweer niet is gevoerd. Het hof heeft geen reden gezien om ambtshalve onderzoek te doen naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, omdat er geen ernstig en rechtstreeks vermoeden bestond van niet-ontvankelijkheid.
Het tweede middel betreft de schending van de redelijke termijn in cassatie. De Hoge Raad constateert dat de inzendtermijn van de stukken met meer dan twaalf maanden is overschreden, wat een inbreuk vormt op het recht op een redelijke termijn van berechting. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel het tweede middel gegrond is, dit niet tot cassatie hoeft te leiden. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.