ECLI:NL:PHR:2024:571

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
25 mei 2024
Zaaknummer
23/00437
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens niet-inachtneming van de dagvaardingstermijn in hoger beroep

In deze zaak is de verdachte in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en is hij door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie op 4 juni 2024 het cassatieberoep van de verdachte behandeld. De verdachte had cassatie ingesteld na een uitspraak van het hof op 14 november 2022, waarbij hij niet was verschenen. De conclusie stelt dat de dagvaardingstermijn, zoals voorgeschreven in artikel 413 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, niet in acht is genomen. De Procureur-Generaal concludeert dat de verdachte tijdig cassatie heeft ingesteld, omdat de dagvaarding niet persoonlijk aan hem was betekend en hij niet op de zitting aanwezig was. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. De zaak benadrukt het belang van de naleving van de dagvaardingstermijnen in het strafproces en de rechten van de verdachte.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/00437
Zitting4 juni 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 14 november 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M.M. Kuyp en J.L. Baar, beiden advocaat in Laren NH, hebben één middel van cassatie voorgesteld dat betrekking heeft op het niet in acht nemen van de in art. 413 lid 1 Sv voorgeschreven dagvaardingstermijn.

2.De ontvankelijkheid van het cassatieberoep

2.1
Voordat ik toekom aan de bespreking van het middel stel ik de ontvankelijkheid van het cassatieberoep aan de orde. Uit de stukken die op voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad zijn toegezonden, kan het volgende worden afgeleid:
- Op 12, 19 en 25 oktober 2022 zijn pogingen gedaan om de dagvaarding voor de zitting in hoger beroep van 14 november 2022 uit te reiken aan de verdachte. Op 4 november 2022 is deze dagvaarding uitgereikt aan het openbaar ministerie, met verzending van een afschrift daarvan naar het BRP-adres van verdachte.
- Uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep op 14 november 2022 blijkt dat de verdachte niet is verschenen en dat de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte is voortgezet. Het hof verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat de verdachte geen bezwaren heeft opgegeven tegen het vonnis waarvan beroep.
- Op 14 december 2022 en 14 januari 2023 zijn pogingen gedaan om de uitspraak van het hof van 14 november 2022 uit te reiken aan de verdachte. Op 25 januari 2023 is de mededeling uitspraak uitgereikt aan het openbaar ministerie, met verzending van een afschrift daarvan naar het BRP-adres van de verdachte.
- Op 3 februari 2023 heeft de verdachte cassatie ingesteld door een e-mail te sturen naar de strafgriffie van het hof Arnhem-Leeuwarden. Deze e-mail houdt onder meer in:
“Hierbij laat ik weten dat ik niet eens ben met de uitspraak van 14 november 2022. Ik kon helaas door onvoorziene privéomstandigheden niet op de zitting verschijnen, had graag willen komen om 1 en ander te verduidelijken en nieuw bewijs aan te dragen. Dus bij deze ga ik in cassatie, kenmerk 21-001684-22.”
2.2
Het voorgaande doet de vraag rijzen of de verdachte het cassatieberoep tijdig en op rechtsgeldige wijze heeft ingesteld. Uit de stukken van het geding blijkt dat de dagvaarding voor de zitting in hoger beroep niet in persoon aan de verdachte is uitgereikt of betekend en dat de verdachte niet aanwezig was op de rolzitting van 14 november 2022. Cassatie dient in dergelijke gevallen alsnog binnen veertien dagen na de einduitspraak te worden ingesteld indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit blijkt dat de verdachte tevoren op de hoogte was van de dag van de terechtzitting in hoger beroep (art. 432 lid 1 aanhef en onder c Sv). Hoewel in het e-mailbericht de datum van de terechtzitting in hoger beroep wordt genoemd, kan op basis van het bericht niet met voldoende zekerheid worden gesteld dat de verdachte tevoren bekend was met de dag der terechtzitting. Het e-mailbericht kan daarom niet worden aangemerkt als een omstandigheid in de zin van art. art. 432 lid 1 aanhef en onder c Sv. Uit de stukken van het geding blijkt daarnaast niet van een omstandigheid waaruit voortvloeit dat het arrest de verdachte bekend is (art. 432 lid 2 Sv). Het moet er daarom voor worden gehouden dat de verdachte op 3 februari 2023 tijdig cassatie heeft ingesteld.
2.3
Het cassatieberoep is tevens op rechtsgeldige wijze ingesteld. Art. 450 lid 4 Sv biedt de verdachte de mogelijkheid om via een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen elektronische voorziening aan een medewerker van de griffie een bijzondere volmacht te verlenen tot het instellen van cassatie. Daaronder valt sinds de invoering van de bepaling ook het e-mailbericht. [1] Hoewel de verdachte in het e-mailbericht geen expliciete volmacht verleent aan de griffiemedewerker, kan het bericht wel als zodanig worden opgevat: de e-mail bevat een duidelijke wens om cassatie in te stellen, onder vermelding van het parketnummer en de zittingsdatum in hoger beroep. De e-mail moet zodoende worden beschouwd als een bijzondere volmacht aan de griffieambtenaar tot het instellen van cassatieberoep. [2] De medewerker van de griffie heeft de e-mail ook als zodanig opgevat en heeft op 3 februari 2023 een cassatieakte opgemaakt. Het cassatieberoep is hiermee tijdig en op rechtsgeldige wijze ingesteld en verdachte dient in dit beroep te worden ontvangen.

3.Het middel

3.1
Het middel klaagt dat de in artikel 413 lid 1 Sv voorgeschreven termijn tussen de dag waarop de dagvaarding is betekend en de dag van de terechtzitting niet in acht is genomen, zodat het hof het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen.
3.2
Zoals onder randnummer 2.1 beschreven, blijkt uit de stukken van het geding dat op 12, 19 en 25 oktober 2022 is geprobeerd de dagvaarding voor de rolzitting in hoger beroep op 14 november 2022 aan de verdachte uit te reiken. De dagvaarding is op 4 november 2022 uitgereikt aan het openbaar ministerie, op de wijze als voorgeschreven in art. 36e lid 2 en onder b Sv. Een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar het BRP-adres van verdachte. Uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep op 14 november 2022 blijkt dat de verdachte niet is verschenen en dat de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte door de enkelvoudige kamer van het hof is voortgezet. [3]
3.3
Artikel 413 lid 1 Sv schrijft voor dat tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en de dag van de terechtzitting een termijn van tenminste tien dagen moet zijn verlopen. [4] Wanneer deze dagvaardingstermijn niet in acht is genomen, de verdachte niet is verschenen en de verdachte evenmin toestemming heeft gegeven tot verkorting van deze termijn, moet de rechter het onderzoek schorsen. Dit blijkt uit artikel 265 lid 3 Sv, welke bepaling in artikel 413 lid 1 Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard.
3.4
Tussen de dag van de rechtsgeldige uitreiking van de dagvaarding aan het openbaar ministerie op 4 november 2022 en de dag van de terechtzitting op 14 november 2022 zijn geen tien dagen verstreken, zoals voorgeschreven in artikel 413 Sv. Verdachte is niet op de terechtzitting verschenen en uit de stukken van het geding blijkt niet dat de verdachte heeft ingestemd met een verkorting van de dagvaardingstermijn. Het hof had het onderzoek ter terechtzitting dus moeten schorsen.

4.Slotsom

4.1
Het middel is terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.2
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Van Dorst & Borgers 2022, p. 47.
2.Van Dorst & Borgers 2022, p. 46-47. Vgl.: Corstens/Borgers & Kooijmans 2021, p. 1055-1056. Zie ook de conclusie van A-G Frielink bij HR 14 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1880, randnummers 3.19-3.22.
3.Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 november 2022 blijkt niet dat door het hof verstek is verleend. Deze verstekverlening blijkt wel uit de aantekening mondeling arrest d.d. 14 november 2022.
4.Deze termijn geldt ook voor zaken die door de enkelvoudige kamer van het hof behandeld worden. Zie: HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6737.