3.7Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang (geciteerd worden slechts de relevante onderdelen van de bepalingen).
Art. 74 lid 1 en lid 2, aanhef en onder a en b en lid 3 Sr:
“1 De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering.
2 De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
a. betaling aan de staat van een geldsom, te bepalen op ten minste € 3 en ten hoogste het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd;
b. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
[…]
3 De officier van justitie doet in geval van misdrijf aan de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is, onverwijld schriftelijk mededeling van de datum waarop hij die voorwaarden heeft gesteld.”
Art. 552a lid 1 en lid 3 Sv:
“1 De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over het al dan niet toepassen van de in artikel 116, vierde lid, neergelegde bevoegdheid,[…]
3 Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen […], ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.”
Art. 552ab lid 1 en 2 Sv:
“1 De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over het uitvaardigen van een strafbeschikking houdende aanwijzingen als bedoeld in artikel 257a, derde lid, onder a, b of c en over een schikking als bedoeld in artikel 511c op de grond dat deze betrekking hebben op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de aanwijzingen heeft gegeven, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen terug te geven of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen te vergoeden.
2 Het klaagschrift wordt, niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gegeven aanwijzingen of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden, ingediend ter griffie van de rechtbank waarbij de in het eerste lid bedoelde officier van justitie is geplaatst. Het klaagschrift kan langs elektronische weg worden overgedragen met behulp van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen elektronische voorziening.”
Het huidige art. 552ab lid 1 Sv verwijst niet meer naar de transactie als bedoeld in art. 74 Sr, die bij de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening is vervallen.Art. 552ab lid 1 en lid 2 (oud) Sv luidde tot de inwerkingtreding op 1 februari 2008 van de Wet OM-afdoening:
“1 De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over de oplegging van voorwaarden als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder b, c of d, van het Wetboek van Strafrecht en over een schikking als bedoeld in artikel 511c op de grond dat deze betrekking hebben op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de voorwaarden heeft opgelegd, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen terug te geven of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen te vergoeden.
2 Het klaagschrift wordt, niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gestelde voorwaarden of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden, ingediend ter griffie van de rechtbank waarbij de in het eerste lid bedoelde officier van justitie is geplaatst.”
Artikel XI Wet OM-afdoening bepaalt:
“In strafzaken waarin voor het in werking treden van artikel II, onderdelen O tot en met R, artikel III, artikel IV en artikel VI van deze wet voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 36 en 37 van de Wet op de economische delicten, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel artikel 85 van de Waterschapswet, blijven de artikelen die door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet.”
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet OM-afdoening houdt ten aanzien van artikel 74 Sr en artikel 552ab Sv onder meer het volgende in:
Uit deze overgangsbepaling vloeit voort dat in strafzaken waarin transacties zijn voorgesteld, voorafgaand aan het verval van de artikelen inzake de transactie, de artikelen die - eerder - door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing blijven zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet. Daarbij gaat het vooral om de artikelen 12k, 552ab en 578 Sv alsmede artikel 77f Sr.”
Einde aan de vervolging door een transactie?