ECLI:NL:PHR:2024:516

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
9 mei 2024
Zaaknummer
22/01126
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit met bewijsconstructie en cassatie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1993, werd op 20 april 2018 in Eindhoven aangehouden in een pand waar een hennepkwekerij was aangetroffen. Het gerechtshof bevestigde het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand en een taakstraf van 120 uren. De verdediging stelde cassatie in en voerde twee middelen aan. Het eerste middel richtte zich tegen de bewezenverklaring van de diefstal van elektriciteit. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsconstructie niet voldoende was om de verdachte te veroordelen voor diefstal, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij zelf de bestanddelen van diefstal had vervuld. Het tweede middel betrof de overschrijding van de inzendtermijn in de cassatiefase, maar dit werd niet verder besproken omdat het eerste middel al slaagde. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot gedeeltelijke vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het hof voor herbehandeling van de zaak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/01126
Zitting14 mei 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 24 maart 2022 het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 april 2019 bevestigd met aanvulling cq. verbetering van gronden, met uitzondering van de opgelegde straf (behoudens de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel). De verdachte is door de rechtbank veroordeeld wegens (1) het medeplegen van het in uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en bewerken van hennepplanten en (2) het plegen van diefstal door middel van verbreking. Het hof heeft aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren (60 dagen vervangende hechtenis) opgelegd. Voorts heeft het hof de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij Enexis B.V. en de oplegging door de rechtbank van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte bevestigd, een en ander zoals in het arrest en het vonnis vermeld.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.3
De zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen de verdachte met zaaknummer 22/01127. [1] In deze zaak heeft de Hoge Raad het cassatieberoep reeds niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen middelen van cassatie zijn voorgesteld.

2.Het eerste middel

2.1
In het eerste middel wordt opgekomen tegen de bewezenverklaring van het onder feit 2 primair ten laste gelegde.
De bewezenverklaring
2.2
De door het hof bevestigde bewezenverklaring houdt in dat de verdachte:
“ 1, primair
op 20 april 2018 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in de uitoefening van beroep en/of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en bewerkt in een pand aan de [a-straat 1] ongeveer 489 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II:
2, primair.
op 20 april 2018 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis B.V. en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.”
2.3
Hoewel het middel slechts gericht is tegen het onder feit 2 primair bewezen verklaarde heb ik het onder feit 1 primair bewezenverklaarde ook weergegeven omdat dit een rol speelt bij de beoordeling van het middel ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2. Ik wijs er op dat de rechtbank, en in navolging daarvan het hof, de verdachte heeft vrijgesproken van het medeplegen van de diefstal. Met betrekking tot feit 1, kort gezegd het telen en bewerken van hennepplanten, heeft het hof medeplegen wél bewezen verklaard.
Het verweer van de verdediging en het oordeel van het hof
2.4
De verdediging heeft (in eerste aanleg en) in hoger beroep verweer gevoerd tegen onder meer de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
2.5
In het navolgende geef ik de bewijsoverwegingen van het hof weer. Nu voor de beoordeling van de klacht ook de bewijsoverwegingen in het kader van feit 1 van belang zijn, neem ik de bewijsoverwegingen ten aanzien van beide feiten op. Het (door het hof bevestigde) vonnis van de rechtbank is een Promis-vonnis, waarin in de voetnoten naar de bewijsmiddelen wordt verwezen. In de hierna weergegeven overwegingen zijn deze voetnoten weggelaten. Omwille van efficiëntie is het oordeel van de rechtbank opgenomen en zijn daarin de verbeteringen die het hof blijkens zijn arrest heeft aangebracht verwerkt. De verbeterde passages zijn onderstreept opgenomen. Het oordeel van het hof luidt met inachtneming van de verbeteringen als volgt:
“feit 1
Op 20 april 2018 werd in het bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Eindhoven een hennepkwekerij met planten aangetroffen. Er waren twee kweekruimtes. In kweekruimte 1 bevonden zich twee tenten met in totaal 252 hennepplanten van circa zes weken oud. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 70 cm. In kweekruimte 2 bevonden zich twee tenten met in totaal 237 hennepplanten van circa zeven weken oud. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 90 cm. Geconstateerd werd dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen. In andere ruimten van het bedrijfspand en de daarbij behorende loods stonden diverse hennepgerelateerde goederen. Verdachte is op 20 april 2018 in dit bedrijfspand aangehouden.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het eerder genoemde bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Eindhoven met ingang van 16 oktober 2017 huurde en dat hij maandelijks de huur aan de eigenaar van het pand betaalde. Hij deed dit in opdracht van meerdere onbekend gebleven personen. Deze personen gaven hem contant geld, dat hij stortte op een speciaal hiervoor geopende bankrekening op zijn naam. Van deze bankrekening boekte verdachte maandelijks een bedrag van € 3.146,00 naar de rekening van de eigenaar. Wanneer de eigenaar controles kwam uitvoeren of noodzakelijke (onderhouds)werkzaamheden kwam verrichten, was verdachte in het pand aanwezig. Verdachte was erbij toen de spullen voor de hennepkwekerij werden binnengereden en hij heeft geholpen met het sjouwen daarvan. Verder lag er een matras en slaapzak in het bedrijfspand en heeft verdachte daar minimaal twee nachten geslapen. Ook heeft hij medeverdachte [betrokkene 1] benaderd en bereid gevonden om de hennepplanten te knippen
en zou hij geld krijgen voor een oogst.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan het telen en bewerken van ongeveer 489 hennepplanten in het bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Eindhoven. Dat verdachte slechts een ondergeschikte rol zou hebben gespeeld in de hennepkwekerij acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte was verantwoordelijk voor het aangaan van de huurovereenkomst, de huurbetalingen en de contacten met de eigenaar van het bedrijfspand. Verdachte is in ieder geval gedurende een periode van vier maanden regelmatig aanwezig geweest in hel bedrijfspand waar de hennepkwekerij zich bevond en hij heeft daar diverse werkzaamheden verricht ten behoeve van de kwekerij. Ook droeg verdachte
medeverantwoordelijkheid voor de verzorging van de hennepplanten. Hiertoe heeft hij medeverdachte [betrokkene 1] ingeschakeld.
feit 2
Op 20 april 2018 is er door de fraude-inspecteur van Enexis B.V. een onderzoek ingesteld naar de elektriciteitsaansluiting in het bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Eindhoven. Geconstateerd is dat ten behoeve van de hennepkwekerij in de meterkast een illegale aftakking van de elektriciteit was aangebracht. Op door de politie gemaakte en in het dossier aanwezige foto’s is te zien dat de illegale kabel vóór de elektriciteitsmeter is gemonteerd. Namens Enexis B.V. is aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit door middel van verbreking van de verzegeling met betrekking tot het betreffende bedrijfspand
Niet valt vast te stellen wie de illegale stroomvoorziening in het bedrijfspand heeft aangebracht. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat voor een hennepkwekerij elektriciteit vaak illegaal wordt afgelapt. Verdachte heeft verklaard, zoals hierboven onder feit 1 vermeld, dat hij de huurder van het bedrijfspand was waar de hennepkwekerij zich bevond, hij regelmatig in het pand aanwezig was
en aanwezig was en moest zijn toen de hennepkwekerij werd opgebouwd en in werking werd gesteld, en hij ook aanwezig was ten tijde van de politie-inval op 20 april 2018. Het hofacht de verklaring van verdachte, dat hij niet op de hoogte was van de illegale elektriciteitsaftakking, dan ook niet geloofwaardig
te meer nu deillegale kabel
van buitenafduidelijk zichtbaar
wasaangelegd. Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen door middel van verbreking.”
2.6
In gevallen zoals het onderhavige, waarin bij het aantreffen van een hennepkwekerij aanwijzingen bestaan dat buiten de meter elektriciteit is afgenomen en de verdachte daarom ook van diefstal wordt verdacht, heeft de Hoge Raad benadrukt dat die diefstal zelfstandig aandacht verdient in de bewijsvoering. [2] Voor een veroordeling ter zake van het (solo) plegen van diefstal zal de verdachte zelf de bestanddelen van diefstal moeten hebben vervuld. In het onderhavige geval betekent dit dat het hof gemotiveerd moet vaststellen dat het de verdachte is die opzettelijk elektriciteit heeft weggenomen – door het verbruik van die elektriciteit door apparaten of installaties die buiten de meter om op het elektriciteitsnet zijn aangesloten – en (nu het een gekwalificeerde diefstal betreft) die de verzegeling heeft verbroken ten behoeve van het aanbrengen van de illegale stroomvoorziening. De enkele wetenschap van de aanwezigheid van die illegale stroomvoorziening is onvoldoende voor een bewezenverklaring van het plegen van diefstal. Een bewezenverklaring kan wel volgen indien de concrete gedragingen waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt blijkt en de omstandigheden waaronder de teelt is begaan, meebrengen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het wegnemen van de gebruikte elektriciteit. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte de hennepkwekerij alleen heeft opgezet, ingericht en onderhouden, terwijl een illegale elektriciteitsaansluiting onderdeel van de kwekerij uitmaakt. [3]
2.7
In de onderhavige zaak heeft het hof de verdachte veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de hennepteelt (ten laste gelegd onder feit 1) in de vorm van medeplegen. Uit de bewijsoverwegingen volgt dat het hof meegaat in de lezing van de verdachte voor zover hij stelt dat hij de kwekerij niet in zijn eentje heeft gerund. Het hof acht de bijdrage van de verdachte voldoende voor een bewezenverklaring van medeplegen van hennepteelt, maar overweegt ook dat hier andere personen bij betrokken zijn geweest.
Ten aanzien van de diefstal heeft het hof de verdachte (partieel) vrijgesproken van medeplegen. Tegelijkertijd heeft het hof overwogen dat niet kan worden vastgesteld wie de illegale stroomvoorziening heeft aangebracht – en dus wie de verzegeling heeft verbroken. In het licht van hetgeen in hiervoor onder 2.6 voorop is gesteld, kan de motivering van het hof de bewezenverklaring ter zake van feit 2 niet dragen.
2.8
Het middel slaagt.

3.Het tweede middel

3.1
In het tweede middel wordt geklaagd dat sprake is van overschrijding van de inzendtermijn in de cassatiefase. Namens de verdachte is op 31 maart 2022 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 22 februari 2023 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn (van acht maanden) met ruim twee maanden overschreden.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren sinds het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken.
3.3
Omdat ik meen dat het eerste middel slaagt behoeft de overschrijding geen verdere bespreking. Het tijdsverloop kan immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het gerechtshof aan de orde worden gesteld. Mocht de Hoge Raad mij ten aanzien van het eerste middel niet volgen, dan dient de overschrijding van de redelijke termijn te leiden tot strafvermindering aan de hand van de gebruikelijke maatstaf.

4.Conclusie

4.1
Het eerste middel slaagt en het tweede middel behoeft geen nadere bespreking.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging betreft, en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Bosch, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Dit betreft het cassatieberoep tegen het arrest dat op 24 maart 2022 door het hof Den Bosch is gewezen in de, met onderhavige strafzaak samenhangende, ontnemingszaak.
2.Zie voor het juridische kader onder meer HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:511, NJ 2021/347, m. nt. W.H. Vellinga, rov. 2.4.
3.Zie AG Bleichrodt in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2019:142, randnr. 15) voorafgaand aan het arrest van de Hoge Raad van 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554 en de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge waarnaar hij verwijst, ECLI:NL:PHR:2018:8.