ECLI:NL:PHR:2024:51

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
22/03732
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen ongegrondverklaring beklag over beslag op voorwerpen in strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de klager, geboren in 2007, tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 16 augustus 2022 het klaagschrift van de klager, dat was ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ongegrond verklaard. Dit klaagschrift was gericht tegen het beslag op een aantal voorwerpen die onder de ouders van de klager waren in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen zijn vader, [betrokkene 1], en zijn moeder, [betrokkene 2]. De vader was verdacht van het handelen in harddrugs en de moeder was betrokken bij een onderzoek naar witwassen. De rechtbank oordeelde dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen, omdat deze voorwerpen konden dienen als bewijs in de strafzaak tegen de ouders van de klager.

De klager stelde dat hij de rechtmatige eigenaar was van de in beslag genomen voorwerpen en dat er geen strafvorderlijk belang meer was dat zich tegen teruggave verzette. De rechtbank oordeelde echter dat het Openbaar Ministerie had aangegeven dat de voorwerpen aan de ouders van de klager toebehoorden en dat er conservatoir beslag was gelegd ter waarborging van een mogelijke ontnemingsmaatregel tegen de vader. De klager werd niet als rechthebbende op de voorwerpen aangemerkt, wat leidde tot de ongegrondverklaring van zijn beklag.

In cassatie werd aangevoerd dat de rechtbank niet had vastgesteld of de klager als eigenaar van de voorwerpen moest worden aangemerkt en of de situatie van artikel 94a lid 4 of 5 Sv zich voordeed. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde, maar dat dit niet tot cassatie hoefde te leiden, omdat de rechtbank haar beslissing ook op een andere grond had gebaseerd. De conclusie van de procureur-generaal strekte tot verwerping van het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/03732 B
Zitting16 januari 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007,
hierna: de klager

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft bij beschikking van 16 augustus 2022 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift strekkende tot opheffing van het (derden)beslag op een groot aantal voorwerpen ongegrond verklaard. [1]
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Dit middel is gericht op de ongegrondverklaring van het beklag.

2.De procedure

2.1
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan.
2.2
Tegen de vader van de klager, [betrokkene 1] is in een strafrechtelijk onderzoek (09Napoles) de verdenking gerezen dat hij in harddrugs zou handelen. In het kader van dit onderzoek zijn er op 8 oktober 2018 tijdens de doorzoeking van de woning van [betrokkene 1] en de door hem gehuurde loods goederen in beslag genomen op de voet van art. 94 Sv. [betrokkene 1] is diezelfde dag aangehouden als verdachte van deelname aan een criminele organisatie en van witwassen.
2.3
Tijdens dit onderzoek is de verdenking ontstaan dat [betrokkene 2] (de moeder van klager) zich samen met [betrokkene 1] heeft schuldig gemaakt aan witwassen. In het kader van deze verdenking heeft er op 1 november 2018 nogmaals een doorzoeking plaatsgevonden van de woning van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], waarbij wederom op grond van art. 94 Sv een groot aantal voorwerpen in beslag is genomen. Dit beslag vond plaats in het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 2]. De klager is niet aangemerkt als verdachte.
2.4
In het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] is op 14 december 2020 ten laste van hem op de voet van art. 94a Sv conservatoir beslag gelegd op een deel van de beslag genomen voorwerpen waarop reeds beslag was gelegd op grond van art. 94 Sv. [2] Dit beslag strekt tot bewaring van het recht tot verhaal voor een eventueel later door de strafrechter op te leggen geldboete en ontnemingsmaatregel, vooralsnog geschat op € 10.800.000,-.
2.5
Op 29 maart 2021 is [betrokkene 1] door de Rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor het (als medepleger) uitvoeren van grote hoeveelheden harddrugs naar Groot-Brittannië, het leiding geven aan een criminele organisatie, het voorhanden hebben van wapens en munitie en opzetheling. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het openbaar ministerie heeft aangekondigd tegen [betrokkene 1] een ontnemingsvordering in te gaan dienen van ruim 12 miljoen euro.
2.6
Namens de klager is op 13 juni 2022 een op art. 552a Sv gebaseerd klaagschrift ingediend dat strekt tot opheffing van het beslag op een deel van de voorwerpen die op 8 oktober 2018 [3] en op 1 november 2018 [4] onder de ouders van de klager in beslag zijn genomen met last tot teruggave aan de klager. In het klaagschrift wordt gesteld dat deze voorwerpen aan de klager toebehoren.
2.7
Het klaagschrift is op 2 augustus 2022 [5] in openbare raadkamer behandeld. De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank heeft daar op 16 augustus 2022 op beslist.

3.De beschikking

3.1
De bestreden beschikking houdt in:

FeitenUit de kennisgevingen van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 8 oktober 2018 en op 1 november 2021 in het strafvorderlijk onderzoek tegen de belanghebbende [betrokkene 1] en diens partner en tevens de moeder van klager [betrokkene 2] een groot aantal voorwerpen in beslag zijn genomen.
(…)
Beklag
(…) Namens de klager is primair aangevoerd dat klager de rechtmatige eigenaar is van de inbeslaggenomen voorwerpen. Ten bewijze daarvan zijn door de raadsman een aantal foto's bij het klaagschrift gevoegd waarop te zien is dat klager de voorwerpen ook daadwerkelijk gebruikt. Er is geen strafvorderlijk belang meer dat zich verzet tegen teruggave van de voorwerpen. Subsidiair heeft de klager verzocht om teruggave van de voorwerpen tegen een zekerheidstelling.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft op zitting gemeld dat het Openbaar Ministerie al beslist heeft dat een viertal mobiele telefoons aan klager zullen worden teruggegeven. De teruggave zal geschieden aan de wettelijke vertegenwoordigster van klager, te weten [betrokkene 2].
De officier van justitie verzet zich tegen de teruggaven van de overige inbeslaggenomen voorwerpen en heeft daartoe aangevoerd dat op deze voorwerpen conservatoir beslag ligt in de ontnemingszaak tegen de vader van klager, [betrokkene 1]. Gelet op het veroordelende vonnis tegen [betrokkene 1] en de hoogte van de tegen hem aangekondigde ontnemingsprocedure van ruim twaalf miljoen euro, is aannemelijk dat de voorwerpen aan hem toebehoren en niet aan klager. Ook gelet op de jonge leeftijd van klager van thans 15 jaar, is niet aannemelijk dat hij deze dure goederen heeft kunnen aanschaffen. Dat klager gebruik heeft kunnen maken van de voorwerpen doet daar niets aan af nu dit niets zegt over de eigendomsvraag over de voorwerpen. Nu klager niet als rechthebbende op de voorwerpen moet worden aangemerkt, dient het beklag ongegrond te worden verklaard.
De beoordeling
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan de klager-, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken. De vader van klager is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf en tegen hem is een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aangekondigd van ruim 12 miljoen euro. Tegen de moeder van klager loopt een strafrechtelijk onderzoek wegens de verdenking van witwassen.
Op 8 oktober 2018 en 1 november 2021 zijn in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen zowel vader als moeder, een groot aantal voorwerpen in beslag genomen, waaronder een viertal mobiele telefoons.
Van deze telefoons heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat deze aan de moeder van klager zullen worden teruggegeven.
Klager zal dan ook, voor zover het beklag ziet op deze vier mobiele telefoons, niet ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag. [6]
Op de overige voorwerpen ligt inmiddels conservatoir beslag ter zekerheidstelling van een mogelijk aan de vader van klager op te leggen ontnemingsmaatregel en voor het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen de moeder van klager.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.”

4.Het middel

4.1
In het middel wordt geklaagd dat de rechtbank het beklag ten onrechte ongegrond heeft verklaard, althans ten onrechte in het midden heeft gelaten wie de rechthebbende van de inbeslaggenomen goederen is en – indien de klager als rechthebbende kan worden aangemerkt – zich rekenschap had moeten geven van de vraag of de situatie als bedoeld in art. 94a lid 4 Sv zich voordoet. Hierdoor is de bestreden beschikking “niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed of althans de rechtbank het oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd althans die motivering onbegrijpelijk”.
4.2
De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorwerpen waarop het klaagschrift betrekking heeft in het strafrechtelijk onderzoek tegen de ouders van de klager in beslag zijn genomen. Hier doet zich dus het geval voor dat een ander dan de beslagene stelt dat de inbeslaggenomen voorwerpen hem in eigendom toebehoren en zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem.
4.3
In zo’n geval, waarin een derde in een beklagprocedure om teruggave verzoekt dient te rechter:
-
bij een beslag op grond van art. 94 Svin de eerste plaats te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo nee, de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. [7] Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat het voortduren van het beslag nodig maakt. Bij die belangen kan het bijvoorbeeld gaan om het aan de dag brengen van de waarheid – ook in een zaak betreffende een ander dan de klager – of om het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel. [8]
- voor een
op de voet van art. 94a Sv gelegd beslaggeldt dat de rechter als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de derde, die in een beklagprocedure om teruggave vraagt, als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet. [9] Indien buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de voorwerpen moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv, dient het beslag op de voorwerpen te worden opgeheven en dienen deze aan de klager te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde. [10]
4.4
De rechtbank heeft onder het kopje ‘feiten’ vastgesteld dat de voorwerpen waarop het klaagschrift betrekking heeft op grond van art. 94 Sv onder de ouders van de klager in beslag zijn genomen. Verder heeft de rechtbank bij haar beoordeling vastgesteld dat:
- de vader van de klager inmiddels strafrechtelijk is veroordeeld en tegen hem een ontnemingsvordering is aangekondigd en dat er tegen de moeder van de klager een strafrechtelijk onderzoek loopt wegens de verdenking van witwassen en dat
- op de voorwerpen waarop het beklag betrekking heeft [11] inmiddels “conservatoir beslag ligt ter zekerheidsstelling van een mogelijk aan de vader van de klager op te leggen ontnemingsmaatregel en voor het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel in de strafzaak tegen de moeder van klager”.
4.5
Gelet hierop heeft de rechtbank kennelijk vastgesteld dat er met betrekking tot het beslag op de voorwerpen waarover in cassatie wordt geklaagd twee titels zijn: conservatoir beslag in het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 1] op grond van art. 94a lid 2 Sv dat strekt tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en klassiek beslag in het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 2] op grond van art. 94 lid 1 Sv om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in art. 36e Sr, aan te tonen. [12]
4.6
Deze vaststellingen brengen de rechtbank tot het oordeel dat “het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag” zodat het beklag ongegrond moet worden verklaard.
4.7
Gelet op de eerder gedane vaststellingen doelt de rechtbank met het strafvorderlijk belang in dit verband kennelijk op het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel in het strafrechtelijk onderzoek tegen de moeder van de klager. Dat oordeel is in overeenstemming met de maatstaf van art. 94 Sv en gelet op het voorgaande niet onbegrijpelijk. Hier wordt ook niet over geklaagd.
4.8
De klacht dat de rechtbank heeft verzuimd het toetsingskader dat hoort bij art. 94a Sv toe te passen is echter wel terecht. De rechtbank heeft niet vastgesteld of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de in beslag genomen voorwerpen moet worden aangemerkt en voor het geval die vraag bevestigend wordt beantwoord of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet.
4.9
Dat betekent dat het middel slaagt. Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden omdat de rechtbank haar beslissing ook op een andere grond namelijk art. 94 Sv heeft gebaseerd. Die andere grond kan de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de voorwerpen waarover in cassatie wordt geklaagd zelfstandig dragen.

5.Conclusie

5.1
Het middel slaagt maar hoeft niet tot cassatie te leiden.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Met betrekking tot vier voorwerpen (3 iPhone ’s en 1 iPad) heeft de rechtbank de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag nu de officier van justitie in raadkamer heeft laten weten deze voorwerpen aan de klager terug te zullen geven.
2.Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden bevindt zich een machtiging conservatoir beslag d.d. 14 december 2020 en een vordering machtiging conservatoir beslag d.d. 10 december 2020 met als bijlage een overzicht van de voorwerpen waarop reeds beslag rust ex art. 94 Sv.
3.4 Quads, een strandbuggy, een fiets, een minibike en een iPhone.
4.3 iPhones en 1 iPad (m.b.t. deze voorwerpen is de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag, zie voetnoot 1) en verder diverse voorwerpen waaronder veel schoeisel, fietsen en gereedschap.
5.Die datum staat in de bestreden beschikking als datum waarop het beklag in openbare raadkamer is behandeld. Het proces-verbaal van de raadkamerzitting vermeldt in de aanhef twee andere data: 9 en 16 augustus 2022. Ik neem aan dat dit een kennelijk verschrijving is gelet op de overige stukken in het dossier, waaronder kennisgevingen van de zittingsdatum.
6.Dit is neem ik aan een kennelijke verschrijving. In het dictum staat vermeld dat de klager niet-ontvankelijk is in het beklag met betrekking tot 3 iPhones en 1 iPad (i.p.v. 4 iPhones), deze voorwerpen zijn volgens het initiële klaagschrift op 1 november 2018 onder [betrokkene 2] in beslag genomen. Terzijde merk ik op dat uit zowel het klaagschrift als het schriftelijk standpunt van het OM op dit klaagschrift blijkt dat zich onder de in beslag genomen voorwerpen ook een vierde iPhone bevindt. Deze iPhone is op 8 oktober 2023 onder [betrokkene 1] in beslag is genomen. Hoewel de inhoud van het schriftelijk standpunt van het OM anders doet vermoeden is uit navraag van de strafgriffie van de Hoge Raad bij de rechtbank gebleken dat op deze iPhone – net als op de overige voorwerpen – naast klassiek beslag tevens conservatoir beslag is gelegd.
7.HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rov. 2.3.1; HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.8.
8.HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rov. 2.3.1; HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.9.
9.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.15; HR 20 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2144, rov. 2.3.1.
10.HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5407, rov. 2.3.
11.Met uitzondering van de vier voorwerpen waarvan het openbaar ministerie in raadkamer heeft aangegeven dat het heeft besloten deze voorwerpen aan de klager terug te geven. De rechtbank heeft de klager in zoverre niet- ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Over deze beslissing wordt niet geklaagd (zie ook voetnoot 1).
12.Dat ten aanzien van in ieder geval aan deel van de inbeslaggenomen voorwerpen sprake is van een dubbele titel leid ik ook af uit de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden, waaronder de machtiging conservatoir beslag d.d. 14 december 2020 (zie voetnoot 2) en het standpunt van het OM naar aanleiding van het initiële klaagschrift.