ECLI:NL:PHR:2024:505

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
22/04809
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor overval op supermarkt en andere strafbare feiten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor een overval op een Lidl-supermarkt en andere strafbare feiten. De verdachte is op 20 december 2022 door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal met geweld, handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft in cassatie één middel van cassatie voorgesteld, gericht tegen de bewezenverklaring dat hij een van de overvallers was. In eerste aanleg was hij vrijgesproken van de overval, maar het hof heeft deze vrijspraak in hoger beroep verworpen.

De zaak draait om de vraag of de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de overval. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte kort na de overval beschikten over een deel van de buit, dat op de bankrekening van de verdachte is gestort. Dit muntgeld, dat bestond uit meer dan 1.500 munten, werd twee dagen na de overval gestort. Daarnaast zijn er DNA-sporen van de verdachte aangetroffen op een tas die door de overvallers is achtergelaten. Het hof heeft ook gekeken naar telefoongesprekken tussen de verdachte en medeverdachten, waarin zij het over de overval hebben.

De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet in de buurt van de supermarkt was tijdens de overval, maar het hof heeft deze argumenten verworpen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de redelijke termijn voor de cassatiefase is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde straf. De conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak, maar alleen ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04809
Zitting14 mei 2024
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 20 december 2022 door het gerechtshof Amsterdam wegens het tenlastegelegde onder:
1. “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”
2. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”
3. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en
4. “medeplegen van eenvoudig witwassen”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd als bedoeld in art. 27 Sr. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen met betrekking tot de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven. Verder heeft het hof de vorderingen van de benadeelde partijen (gedeeltelijk) toegewezen en voor de toegewezen bedragen een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander ook zoals nader in het arrest omschreven.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 22/04915, waarin ik vandaag ook zal concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. M. Kuipers, advocaat te Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat zich richt tegen de bewezenverklaring door het hof dat verdachte een van de overvallers is geweest (feit 1). Van het onder feit 1 tenlastegelegde is de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken.

2.Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen

2.1
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat, voor zover voor de bespreking van het middel van belang:
“1. hij op 28 december 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 1996,44 euro toebehorende aan de Lidl en drie telefoons toebehorende aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededader, gemaskerd en met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en een koevoet de winkel zijn binnengegaan en dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en vervolgens met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, meermalen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] hebben geslagen en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben gedwongen mee te lopen naar een ander vertrek (kantoor) en vervolgens in genoemd vertrek tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben gezegd dat zij op hun buik moesten gaan liggen en [slachtoffer 2] tegen de grond hebben geduwd en/of getrokken en de armen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben vastgebonden en de kleding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben doorzocht”
2.2
De bewezenverklaring steunt, voor zover voor de bespreking van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen, waarbij ik een aantal bewijsmiddelen integraal weergeef en volsta met een korte samenvatting van de overige bewijsmiddelen:
“2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019271988 van 10 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant[doorgenummerde pagina 009]:
Op 4 februari 2020 sprak ik telefonisch met [betrokkene 1], bedrijfsleider Lidl Zuideinde.
[betrokkene 1] gaf aan dat in principe alle soorten brief- en muntgeld in de lades worden gedaan, met uitzondering van briefjes van 50 euro. Dit wordt zoveel mogelijk vermeden. In deze vestiging van Lidl wordt nog wel gebruik gemaakt van 1 en 2 centjes. Dit heeft dan ook zeer waarschijnlijk in de lades gezeten.
(…)
7. Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (Zuideinde 280 Amsterdam) met nummer 2019271988-8 van 2 januari 2020, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten[doorgenummerde pagina’s 028-031]:
Op 28 december 2019 om 22:00 uur kwamen wij, naar aanleiding van een overval, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie Zuideinde 280, 1035 PM Amsterdam.
In de kantoorruimte zagen wij diverse goederen op de vloer liggen. Tussen de goederen op de vloer zagen wij munten en zwarte tie-wraps (kabelbinders) liggen. Tussen de aangetroffen goederen zagen wij een kunststof draagtas, model bigshopper, op de vloer liggen. Deze draagtas was niet van de medewerkers van de Lidl, zeer waarschijnlijk was deze draagtas door de overvallers achtergelaten. Deze draagtas werd door ons veiliggesteld voor een nader in te stellen onderzoek en gewaarmerkt met SIN AAMS0022NL. Bij de kluis zagen wij bloed op de muur.
8. Een proces-verbaal met nummer 2019271988 van 8 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant [doorgenummerde pagina’s 060-078]:
Op 28/12/2019 omstreeks 21.00 uur, heeft er een overval plaatsgevonden op een filiaal van de Lidl, gevestigd aan de Zuideinde 280 te 1035 PM Amsterdam.
In het filiaal van de Lidl, zijn er twee camera's gericht op de in-/uitgang van de winkel (camera 1 en 16) en ook is er één camera geplaatst in het kantoor (camera 2). Deze camerabeelden werden door de manager [slachtoffer 1] ter beschikking gesteld van het onderzoeksteam en deze camerabeelden werden door mij uitgekeken, waarbij mij het volgende werd waargenomen:
(…)
NN2 haalt een gekleurde “big shopper” uit zijn rugtas en gooit deze op de grond, deze blijft later achter in het kantoor. (…)
11. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019271988 van 17 januari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten[doorgenummerde pagina’s 058-059]:
Op 28 december 2019, omstreeks 21:15 uur, kregen wij de opdracht te gaan naar de Lidl supermarkt, Zuideinde te Amsterdam.
Wij hoorden via de collega’s van de uniformdienst dat zij via de find my Iphone app van het weggenomen toestel van het [slachtoffer 3] de locatie hadden achterhaald van dit toestel. Vervolgens hoorden wij van de collega’s dat zij alle drie de telefoontoestellen van de slachtoffers hadden aangetroffen in een aanhangwagen op het Zuideinde ter hoogte van perceel 326 te Amsterdam (het hof begrijpt aan de hand van Google Maps dat deze locatie is gelegen tussen de overvallen Lidl aan het Zuideinde 280 en de telefoonmast(en) aan het Perenpad die de telefoons van de verdachte en zijn mededader omstreeks 21:15 uur aanstraalden).
(…)
17. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019271988 van 8 december 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant[doorgenummerde pagina’s 120-122]:
TA001 - gesprek 52
Op 29 december 2019 om 16:25 uur vindt er een gesprek plaats tussen, [betrokkene 2] **[telefoonnummer 1] en [betrokkene 3] **[telefoonnummer 2]. In dit gesprek zegt [betrokkene 3] tegen [betrokkene 2] dat hij met kerst muntjes heeft opgehaald en dat hij deze in de kast heeft gezet. De muntjes bevinden zich in een Albert Heijn tas achter de overhemden. [betrokkene 3] zegt tegen [betrokkene 2] dat hij de tas aan [betrokkene 4] moet geven.
TA001 - gesprek 60
Op 29 december 2019 om 16:28 uur vindt er een gesprek plaats tussen, [betrokkene 2] **[telefoonnummer 1] en [betrokkene 3] **[telefoonnummer 2]. In dit gesprek zegt [betrokkene 3] tegen [betrokkene 2] dat hij ([betrokkene 2]) het naar het huis van [betrokkene 4] moet brengen. [betrokkene 3] zegt dat die man ([betrokkene 4]) nog slaapt dus dat hij moet aanbellen bij [a-straat 1]. [betrokkene 3] zegt dat het haast heeft.
TA001 - gesprek 68
Op 29 december 2019 om 16:30 uur vindt er een gesprek plaats tussen [betrokkene 2] **[telefoonnummer 1] en [betrokkene 3] **[telefoonnummer 2]. In dit gesprek vraagt [betrokkene 3] waar hij geld kan gaan storten. [betrokkene 2] geeft hierbij diverse plekken aan waar hij dit kan gaan doen. [betrokkene 3] zegt dat hij er één heeft gevonden waar hij kan storten.
TA001 - gesprek 76
Op 29 december 2019 om 16:34 uur vindt er een gesprek plaats tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. In dit gesprek vraagt [betrokkene 3] of [betrokkene 2] [betrokkene 5] (fon) kan bellen en zegt dat [betrokkene 2] de AH tas in de Eastpak rugtas moet doen en naar [betrokkene 5] (fon) moet brengen en tegen hem zeggen dat hij over 5 min bij de Albert Heijn kan zijn.
TA001 - gesprek 77
Op 29 december 2019 om 16:35 uur belt [betrokkene 2] **[telefoonnummer 1] naar [verdachte] **[telefoonnummer 3] die hij [betrokkene 4] noemt (noot verbalisant [betrokkene 4] is volgens de Arabische tolk een benaming voor personen afkomstig uit het plaatsje [plaats] in Marokko). [betrokkene 2] vraagt aan [verdachte] of hij over 5 min bij de AH kan zijn. [verdachte] zegt ja toch.
Noot verbalisant
Bij naluisteren van de gesprekken door een tolk Marokkaans blijkt dat waar verbalisanten eerder “[betrokkene 5]” dachten te horen dit “[betrokkene 4]” moet zijn.
TA001 - gesprek 361
Op 30 december 2019 om 03:25 uur belt **[telefoonnummer 3] (verm [betrokkene 3] omdat hij mama tegen [betrokkene 2] zegt) naar **[telefoonnummer 1] ([betrokkene 2]). [betrokkene 3] vraagt of [betrokkene 2] nog wakker is en dat hij de 1 en 2 centen tussen het geld uit moet halen. [betrokkene 3] zegt dat hij de tas weer achter de overhemden heeft gelegd. [betrokkene 3] zegt dat [betrokkene 2] geen geluid moet maken voor mama en gewoon moet beginnen met de 1 en 2 centen er tussen uit halen en hij ([betrokkene 3]) over 5 minuten thuis is.
18. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019271988 van 4 december 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant[doorgenummerde pagina’s 145-146]:
Stortingen bij ING Bank
Uit het overzicht van de opgevraagde gegevens omtrent het vermogen van de verdachte [verdachte], bij het iCOV Portaal, is gebleken dat hij gebruik maakt van drie bankrekeningnummers, namelijk [rekeningnummer 1], [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3].
Bij de ING Bank werden saldo- en transactiegegevens gevorderd van de bankrekening [rekeningnummer 3], over de periode van 01-10-2019 tot en met 13-01-2020. Uit de gegevens ontvangen van de ING Bank blijkt dat er op 30 december 2019 drie contante stortingen zijn gedaan bij de ING Bank op de Ceintuurbaan te Amsterdam. Het betreft de volgende stortingen:
- 30 december 2019 te 15:40 uur een storting van 758,14 euro op bankrekening [rekeningnummer 3] t n v [verdachte]
- 30 december 2019 te 15:45 uur een storting van 96,23 euro op bankrekening [rekeningnummer 3] t n v [verdachte]
- 30 december 2019 te 15:47 uur een storting van 15,02 euro op bankrekening [rekeningnummer 3] t n v [verdachte].
Daarna werd op 30 december 2019 te 15:51 uur een bedrag van 860,00 euro contant opgenomen van dezelfde bankrekening. Dit werd opgenomen bij dezelfde bank, ING Bank Ceintuurbaan te Amsterdam.
19. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019271988 van 4 december 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal. houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven,
als mededeling van de verbalisant[doorgenummerde pagina 147]:
Bij de ING Bank werd gevorderd met welke coupures de contante stortingen op de bankrekening van [verdachte].
De storting van 30-12-2019 te 15.40 uur, met een totaal bedrag van 758,14 euro, werd gedaan met de volgende coupures 2 x 0,02 eurocent, 154 x 0,05 eurocent, 201 x 0,10 eurocent, 64 x 0,20 eurocent, 207 x 0,50 eurocent, 232 keer 1,00 euro, 191 keer 2,00 euro.
De storting van 30-12-2019 te 15.45 uur, met een totaal bedrag van 96,23 euro, werd gedaan met de volgende coupures 5 x 0,01 eurocent, 9 x 0,02 eurocent, 136 x 0,05 eurocent, 122 x 0,10 eurocent, 150 x 0,20 eurocent, 62 x 0,50 eurocent, 4 x 1,00 euro, 6: x 2,00 euro.
De storting van 30-12-2019 te 15.47 uur, met een totaalbedrag van 15,02 euro, werd gedaan met de volgende coupures 1x 0,02 eurocent, 14 x 0,05 eurocent, 14 x 0,20 eurocent, 3 x 0,50 eurocent, 2 x 1,00 euro, 4 x 2,00 euro.
Bij géén van alle stortingen werd briefgeld gestort.
20. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 december 2022. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Medeverdachte [betrokkene 3] heeft mij gevraagd om een gunst te verlenen. Het klopt dat ik het muntgeld heb gestort. Ik heb het vervolgens gepind en weer aan [betrokkene 3] gegeven.
Het klopt dat ik met kerst een foto heb gemaakt van de gewijzigde openingstijden van de overvallen Lidl.
Ik ben bij de winkel Victory Outdoor langs geweest.
Ik ben ongeveer 1,85/1,86 meter lang.
(…)
22. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019271988 van 14 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven,
als mededeling van de verbalisant[doorgenummerde pagina’s 289-292]:
Telefoonnummer [telefoonnummer 2]
Van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] werden historische telefonische gegevens gevorderd voor de periode van 1 oktober 2019 tot en met 5 januari 2020. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] werd vastgesteld als [betrokkene 3]. ik zag dat het telefoonnummer alleen in de periode van 12 december 2019 tot en met 29 december 2019 in gebruik was. Met betrekking tot de periode kort voor, na en tijdens de overval, zie ik op de historische gegevens het volgende:
Datum
Tijd
Cell-ID
Huidige locatie blijkens Cell-ID LIO
28-12-2019
17:41
615018405
Molukkenstraat 493-545, 1095BJ, Amsterdam
28-12-2019
18:41
619016819
Grondzeiler 1-80, 1035AK Amsterdam
28-12-2019
21:15
619007652
Perenpad 3, 1033TB, Amsterdam
Telefoonnummer [telefoonnummer 3]
Van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] werden historische telefonische gegevens gevorderd voor de periode van 14 december 2019 tot en met 20 januari 2020. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] werd vastgesteld als [verdachte]. Ik zag dat het telefoonnummer de gehele gevorderde periode in gebruik was. Met betrekking tot de periode kort voor, na en tijdens de overval, zie ik op de historische gegevens het volgende:
Cell-ID
Datum
Starttijd
Eindtijd
Locatie
81425931
28-12-2019
20:23.38
20:24.09
[zendmast 3]
137989457
28-12-2019
20:23.43
20:23.43
[zendmast 1]
137989457
28-12-2019
21:13.31
21:13.57
[zendmast 1]
4600341
28-12-2019
21:13.31
21:14.24
Kometensingel (bij C2000 bekend op Perenpad) 30 Amsterdam 1033BW
23. Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 14974846 van 17 juni 2021, ondertekend op 24 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang
Onderzoeksvraag
Het onderzoeksteam heeft mij gevraagd om navraag te doen wat de omschrijving “(bij C2000 bekend op Perenpad)” inhoudt.
Ik heb de vraag voorgelegd aan het team Interceptie en Sensing van de Landelijke Eenheid en kreeg onderstaand antwoord terug, ik citeer:
“Er bestaat op diezelfde plek waar de mast staat ook een fietspad met de naam Perenpad, wat de link naar C2000 is weet ik natuurlijk niet maar het lijkt mij logisch dat dezelfde mast ook een antenne voor C2000 heeft die daar onder de locatie-naam Perenpad ipv Kometensingel hangt en dat de monteur dat wist.””
24. Een verslag van een deskundige, te weten een herzien rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Amsterdam op 28 december 2019’ met zaaknummer 2020.02.03.026 (aanvragen 003 en 004) van 12 oktober 2020, van Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door dr. Ing. M. van Gent. Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven [doorgenummerde pagina’s 181-183]:
Tabel 1 Bemonsteringen van sporenmateriaal
SIN Omschrijving bemonsteringAAMS0022NL#01 een bemonstering (
bemonstering van de handvatten van de tas)
(…)
Tabel 3 Resultaten, interpretatie en conclusie van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
SIN DNA kan afkomstig zijn van BewijskrachtAAMS0022NL#01
Minimaal vier personen
- verdachte [verdachte] - meer dan 1 miljard
- minimaal drie onbekende personen
DNA-mengprofiel AAMS0022NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte [verdachte] en drie willekeurige onbekende (aanvragen 003 en 004) personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige onbekende personen.
29. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2021091424 van 21 mei 2023 inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven,
als mededeling van de verbalisant[doorgenummerde pagina’s 234-249]:
Op het [TULP-nummer] (het hof begrijpt: het nummer waarvan de verdachte in detentie gebruik maakte) werd een technische actie aangesloten voor de periode van 23 december 2020 tot en met 19 januari 2021. Genoemd nummer betreft het SKN-nummer dat is toegekend aan [verdachte].
BijlageBeller: [telefoonnummer 4] | Datum 30 12 2020 15.56.33 | Gebelde: [telefoonnummer 5]
[verdachte]: Ze verdenken me van die oefoe bij Lidl man.
[NN]: Bij Lidl?
[verdachte]: Ja
[NN]: Wat? Van de buurt?
[verdachte]: Ja he zagbi
[NN]: Niet waar
[verdachte]: Whoela maar [betrokkene 3] was het he niffo whoela”
De overige bewijsmiddelen kunnen als volgt kort samengevat worden:
- Drie processen-verbaal van aangifte, houdende de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. [1]
- Twee processen-verbaal van bevindingen, houdende de verklaringen van verbalisanten over hetgeen zij aantroffen in de overvallen vestiging van de Lidl. [2]
- Vier processen-verbaal van bevindingen, houdende de beschrijvingen van de beelden van de camera’s in de Lidl, de nabijgelegen kapsalon en de parkeergarage Molenwijk waarop zichtbaar is wat zich tijdens de overval heeft voorgedaan, dat hierbij twee in het donker geklede mannen met bivakmutsen de Lidl zijn binnengedrongen en hoe de drie daar aanwezige medewerkers zijn behandeld en dat bij de overval een Volkswagen Golf betrokken is, die door een derde wordt bestuurd. [3]
- Een proces-verbaal van bevindingen, houdende informatie over de tenaamstelling van de Volkswagen Golf en de ingeschrevenen aan het adres [b-straat 1]. [4]
- Een proces-verbaal van bevindingen, houdende informatie over de telefoonnummers die op naam gesteld zijn van [betrokkene 6]. [5]
- Een proces-verbaal van bevindingen, waarin de verdenking wordt onderbouwd dat medeverdachte [betrokkene 3] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 2]. [6]
- Een proces-verbaal van bevindingen, onder meer houdende de vaststelling van de identiteit van verdachte en de identificatie van de verdachte als gebruiker van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3]. [7]
- De eigen waarneming van het hof gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 6 december 2022, inhoudende dat medeverdachte [betrokkene 3] iets kleiner is verdachte. [8]
- Een proces-verbaal van bevindingen, houdende een onderzoek naar de in de woning van verdachte inbeslaggenomen iPhone 11. [9]
- Een proces-verbaal van bevindingen, houdende informatie over het in de woning van verdachte aangetroffen breekijzer. [10]
- Een proces-verbaal van bevindingen, houdende informatie over de overschrijving (middels een pintransactie) van een bedrag van 15,90 euro van de bankrekening van verdachte naar de winkel Victory Outdoor Amsterdam. [11]
- Een proces-verbaal van bevindingen, houdende een verklaring van verbalisanten over hun bezoek aan de winkel Victory Outdoor Amsterdam en het horen van bedrijfsleider [betrokkene 7], die verklaart dat uit het bedrag van de pintransactie van de verdachte op 28 december 2019 volgt dat de pintransactie zeer waarschijnlijk betrekking heeft op de aankoop van twee bivakmutsen. [12]
2.3
Het hof heeft de bewezenverklaring, voor zover voor de bespreking van de middelen van belang, als volgt gemotiveerd: [13]

Op verdachtes rekening gestort muntgeldIn het dossier bevinden zich tapgesprekken, tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] alsmede tussen de verdachte en [betrokkene 2] van 29 en 30 december 2019, te weten één, respectievelijk twee dagen na de overval. Uit de gesprekken volgt dat [betrokkene 3] een tas met muntgeld achter de overhemden in een kast heeft gelegd, dat [betrokkene 2] deze tas van [betrokkene 3] moet geven aan de verdachte en dat dit haast heeft. In het gesprek van 30 december 2019 om 3:25 uur ‘s nachts, zegt [betrokkene 3] tegen zijn jongere broer [betrokkene 2], dat hij geen geluid moet maken voor mama en dat hij alvast moet beginnen de 1 en 2 centen eruit te halen. Daarnaast gaat het in de getapte gesprekken over het storten van het geld. Het hof leidt uit de tapgesprekken af dat [betrokkene 3] het voortouw nam, en zijn broer [betrokkene 2] leek aan te sturen.
In lijn met de inhoud van voormelde tapgesprekken is uit onderzoek gebleken dat twee dagen na de overval, op 30 december 2019, op de bankrekening van de verdachte kort achter elkaar drie contante stortingen werden gedaan. Deze stortingen van € 758,14, € 96,23 en € 15,02 (€ 869,39 in totaal) bestonden uitsluitend uit muntgeld en werden gevolgd door de contante opname van een bedrag van € 860,00 van die rekening in, naar het hof begrijpt, papiergeld.
Uit het gespecificeerde overzicht van de stortingen volgt dat het om ruim 1.500 munten ging. Aan de hand van de informatie over het gewicht per munt, zoals dat is vermeld op de website van de Koninklijke Nederlandse Munt, stelt het hof vast dat het gestorte geldbedrag in totaal bijna 9,5 kilogram aan muntgeld betrof. Bij de contante stortingen zat ook een aantal 1 en 2 eurocenten. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze munten destijds amper meer werden gebruikt in Nederland. Het hof merkt op dat uit het politieonderzoek blijkt dat deze munten nog wel werden gebruikt bij het overvallen filiaal van de Lidl.
Het hof stelt vast, mede op grond van de hiernavolgende de verdachte belastende feiten en omstandigheden, dat dit muntgeld een deel van de buit betrof van de overval op de Lidl.
Telefoongegevens
Uit de camerabeelden van de kapsalon volgt dat de overvallers om 21:03 uur uit de Lidl kwamen. Het hof leidt uit de historische gegevens van de telefoonnummers van de verdachte en [betrokkene 3] af dat hun telefoons gedurende de overval niet actief waren en vrijwel gelijktijdig, na de overval (21:13 uur respectievelijk 21:15 uur) in gebruik werden genomen in de buurt van het Perenpad te Amsterdam. Het hof leidt daaruit af dat zij direct na de overval dicht bij elkaar waren. De afstand tussen de Lidl en het Perenpad is blijkens Google Maps 1,2 kilometer en de fietsafstand bedraagt zes minuten. Uit het dossier komt naar voren dat de overvallers op de scooter zijn weggereden en dat de plaats waar de van het Lidl-personeel afgenomen telefoons zijn aangetroffen op de route ligt van de Lidl naar het Perenpad. Het hof volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt dat hij gedurende de overval thuis is geweest.
De big shopper
Op de camerabeelden van de overval in de Lidl is te zien dat één van de overvallers een gekleurde
big shopperuit zijn rugtas haalt, deze op de grond gooit en dat deze achterblijft in het kantoor. Dat deze van de overvallers afkomstige tas inderdaad is achtergebleven, blijkt uit het forensisch onderzoek ter plaatse. Deze tas is bemonsterd op biologische sporen.
Het hof stelt vast dat het NFI in de bemonstering afkomstig van de handvatten van de tas [AAMS0022NL#01]
(het hof begrijpt: de big shopper)een DNA-mengprofiel van minimaal vier donoren heeft aangetroffen. Het DNA-profiel van de verdachte komt overeen met dit DNA-mengprofiel, hetgeen betekent dat een gedeelte van het celmateriaal aangetroffen op de handvatten van de
big shopperafkomstig kan zijn van de verdachte. Deze bevinding is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van de verdachte en drie willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van vier willekeurige onbekende personen. Het hof concludeert op basis van bovenstaande dat de verdachte de donor is van een deel van het celmateriaal in de bemonstering van de handvatten van de
big shopper. Het hof gaat er vanuit dat de verdachte deze
big shopperin verband met de overval in handen heeft gehad. De verklaring van verdachte dat hij deze tas eerder had weggegooid, zodat deze door anderen kan zijn gebruikt, acht het hof niet aannemelijk.
Telefoongesprek van de verdachte uit de P.I.Ten slotte volgt uit de getapte gesprekken vanuit de penitentiaire inrichting dat de verdachte heeft gezegd dat hij verdacht wordt van de ‘oefoe’
(het hof begrijpt: overval)bij de Lidl, waarna hij zegt dat ‘[betrokkene 3]’ het was. Het hof overweegt dat [betrokkene 3] de achternaam van [betrokkene 3] is.
Het hof volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat het hier slechts om dossierkennis ging, gelet op de manier waarop de verdachte dit heeft gezegd
(“Ze verdenken me van die oefoe bij Lidl man”(..) “Whoela maar [betrokkene 3] was het he niffo whoela”).
(…)
Conclusie
Uit het vorenstaande volgt dat:
- de verdachte op de dag van de overval twee bivakmutsen heeft gekocht, terwijl de daders beide een bivakmuts droegen;
- op de telefoon van de verdachte een verwijderde zoekopdracht en een afbeelding is gevonden waaruit blijkt van een bijzondere belangstelling voor de sluitingstijd van het overvallen Lidl-filiaal, terwijl de overval na sluitingstijd is gepleegd;
- bij de overval gebruik is gemaakt van een auto in gebruik bij zijn mededader;
- DNA-materiaal dat matcht met dat van de verdachte is aangetroffen op een door de overvallers in de Lidl achtergelaten
big shopper;
- de verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 3] passen in het signalement van de overvallers;
- de verdachte samen met onder andere zijn medeverdachte [betrokkene 3] kort na de overval heeft beschikt over een deel van de buit, en dat dit op zijn bankrekening is gestort;
- de historische gegevens van de telefoon van de verdachte hem geenszins een alibi verschaffen, terwijl deze wel een aanwijzing opleveren dat hij kort na de overval samen was met de medeverdachte [betrokkene 3];
- bij de verdachte thuis een breekijzer is gevonden dat overeenkomt met het bij de overval gebruikte breekijzer;
- de verdachte in een getapt telefoongesprek ervan blijk heeft gegeven te weten wie de overval heeft gepleegd.
Die feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof redengevend voor het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft tegen een aantal van deze feiten en omstandigheden geïsoleerd verweer gevoerd, maar dat verweer treft geen doel. Daarbij speelt een rol dat de verdachte geen verklaring heeft afgelegd die de redengevendheid ontzenuwt van voormelde feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd.
Het hof komt tot de slotsom dat de verdachte en [betrokkene 3] degenen zijn geweest die samen de overval op 28 december 2019 op de Lidl hebben gepleegd, zodat het onder 1 tenlastegelegde is bewezen. (…)”

3.Het middel

3.1
Het middel klaagt dat het hof het door de verdediging gevoerde verweer, dat er kort gezegd op neer komt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een van de overvallers op de Lidl is geweest, niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
3.2
De verdediging heeft in hoger beroep verweer gevoerd en is daarbij ingegaan op verschillende bewijsmiddelen. Het middel bevat in de toelichting vijf klachten over de verwerping van het verweer ten aanzien van een aantal van deze bewijsmiddelen. Voor de beoordeling van al deze klachten kan worden vooropgesteld dat het gaat om bewijsverweren die niet in het kader van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan het hof zijn gepresenteerd en in mijn ogen ook niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. [14] Voor zover in het middel betoogd wordt dat het hof alle in de klachten genoemde verweren gemotiveerd had moeten verwerpen, gaat het dan ook uit van een onjuiste rechtsopvatting. [15] Waar het in cassatie om gaat is of de bewezenverklaring, met inachtneming van de vrijheid van de feitenrechter ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal, toereikend en begrijpelijk is gemotiveerd.
Ik zal de klachten (genummerd 1 tot en met 5) hieronder weergeven, met daarbij steeds het verweer dat de verdediging in hoger beroep op deze onderdelen heeft gevoerd. De klachten 1, 3 en 4 lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Klacht 1, 3 en 4
3.3
De eerste klacht richt zich tegen de verwerping van het in hoger beroep gevoerde verweer ten aanzien van het storten van het muntgeld. De verdediging heeft blijkens de bij het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 6 december 2022 gevoegde pleitnotitie hierover het volgende verweer gevoerd:
“Storting kleingeld en opname contanten: cliënt heeft in de aanloop daar naartoe geen actieve rol gehad. Sterker nog, cliënt moet nog wakker gebeld worden door medeverdachten, die samen bespreken wat er moet gebeuren. Cliënt helpt dan de medeverdachte met het storten van het geld, niks meer en niks minder.”
3.4
In de onder randnummer 2.3 weergegeven bewijsoverweging stelt het hof vast, “mede op grond van de hiernavolgende de verdachte belastende feiten en omstandigheden”, dat het gestorte muntgeld een deel van de buit van de overval op de Lidl betrof. Volgens de steller van het middel vormen deze vaststellingen geen weerlegging van het verweer dat uit het storten van het geld niet blijkt dat verdachte een rol heeft gespeeld bij de overval zelf.
3.5
De derde klacht ziet op de verwerping van het in hoger beroep gevoerde verweer ten aanzien van het DNA dat is aangetroffen op de big shopper. De verdediging heeft blijkens de pleitnotitie die bij het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 6 december 2022 is gevoegd hierover het volgende naar voren gebracht: [16]
“DNA bigshopper: met DNA mengprofiel van minstens 4 personen. Er is nooit onderzoek gedaan naar de andere drie DNA sporen. Het gaat hier om een gangbare, in het dagelijks leven gebruikte, boodschappen bigshopper tas.
Voldoende jurisprudentie over verplaatsbare objecten en de bewijswaarde daarvan, namelijk weinig tot geen – anders dan bijvoorbeeld bloed op een plaats delict.
De AG zegt hierover vandaag ter zitting dat er niks nieuws over gezegd wordt, dat klopt, en dat is nou het hele punt.”
3.6
De steller van het middel klaagt dat de in bewijsmiddel 24 opgenomen resultaten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en de bewijsoverweging van het hof over het DNA op de big shopper geen weerlegging opleveren van het door de verdediging gevoerde verweer, nu de verdediging niet heeft betwist dat het DNA van verdachte op de bigshopper aanwezig was. De overweging van het hof dat het onaannemelijk is dat verdachte de big shopper eerder heeft weggegooid, beschouwt de steller van het middel als een onvoldoende gemotiveerde weerlegging van het door de verdediging gevoerde verweer.
3.7
De vierde klacht heeft betrekking op de verwerping van het verweer dat door de verdediging in hoger beroep is gevoerd ten aanzien van het getapte telefoongesprek in de P.I. De verdediging heeft blijkens de bij het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 6 december 2022 gevoegde pleitnotitie hierover het volgende verweer gevoerd:
“Tapgesprekken HvB:
Direct na aanhouding, vaak een moment dat cliënten praten over wat er is gebeurd, waarom, ze net zijn opgepakt. Strookt met de verklaringen van cliënt.”
3.8
De overweging van het hof ten aanzien van het getapte telefoongesprek (weergegeven in randnummer 2.3) levert volgens de steller van het middel geen verwerping op van het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer, in het bijzonder omdat verdachte in het gesprek juist aangeeft dat hij de overval niet heeft gepleegd.
Bespreking van de klachten 1, 3 en 4
3.9
Voor zover het middel klaagt dat het hof het gevoerde verweer ten aanzien van het gestorte geld, het DNA aangetroffen op de big shopper en het getapte telefoongesprek niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen, faalt het vanwege de onder 3.2 vermelde vooropstelling. De bewijsbeslissing met betrekking tot de in de klachten aangevoerde punten is door het hof voldoende gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.
Klacht 2
3.1
De tweede klacht ziet op het verweer dat is gevoerd ten aanzien van de historische telefoongegevens. De verdediging heeft blijkens de bij het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof d.d. 6 december 2022 gevoegde pleitnotitie ten aanzien van de telefoongegevens het volgende naar voren gebracht: [17]
“Cel ID aanstralen telefoon:
Historische telefonische gegevens. Gevorderd in de periode van 14 dec 2019 t/m 20 januari 2020. Gedurende de hele periode was het telefoonnummer in gebruik. Het onderzoek heeft zich gericht op het opvragen van aangestraalde Cell ID’s op bepaalde tijdstippen.
Het resultaat laat wat betreft de verdediging niets anders zien, dan heel duidelijk en zonder enige twijfel dat cliënt vlak voor, tijdens en na de overval thuis was. In elk geval niet eens in de buurt van de Lidl.
Immers, uit deze gegevens blijkt dat op het moment dat cliënt zich thuis in zijn woning op de [c-straat 1] begeeft, er kennelijk drie Cell ID’s zijn die hij mogelijk kan aanstralen: [zendmast 1], [zendmast 2] of [zendmast 3]. De genoemde drie Cell ID’s bevinden zich alle drie rondom de woning van cliënt. Zoals gezegd: welke daadwerkelijk wordt aangestraald, is afhankelijk van diverse variabele factoren – net als dat we zien bij zendmastgegevens. Grootte van de cellen afhangen van het bereik van de zender, de hoeveelheid gebruikersverkeer op dat moment, de (over)bezetting van de ene mast, waardoor de telefoon verbinding zoekt met een cell in de buurt, het aantal actieve cellen etc.
Dat in elk geval de Cell ID [zendmast 1] wordt aangestraald als cliënt thuis is, blijkt uit het op tapgesprek van 7 januari 2020 tussen cliënt en het RDW. Cliënt is dan kennelijk thuis, want hij ziet dat hij alleen een tenaamstellingscode heeft ontvangen en nog geen pasje en vraagt daarover informatie op bij het RDW. Bij de locatie beller staat een Cell ID nummer dat exact overeenkomt met de [zendmast 1] uit de tabel: 204-02-11800-
137989457(vergelijk met p. 291).
Maar ook: dat in elk geval twee van deze drie Cell ID’s kunnen worden aangestraald op het moment dat cliënt thuis is, blijkt wel uit het moment in de nacht van 28/29 dec. 2020 van 4.28 uur tot de volgende ochtend in elk geval 8.18 uur (laatste tijdstip in de tabel): hij is dan namelijk na een rondje diverse Cell ID’s aanstralen in de stad vanaf 23.13 uur tot in elk geval 3.13 uur (het centrum, eerst Herengracht, dan Oostenburgervoorstraat, richting oost, weer terug naar Herengracht, ga zo maar door), weer thuis en ligt te slapen. Op dat moment straalt hij in elk geval afwisselend twee van de drie mogelijke Cell ID’s aan: [zendmast 1] en de [zendmast 2].
Als we deze onderzoeksresultaten dan weer naast het verdere overzicht in de tabel leggen, is het logisch dat tussen de tijdstippen 17:59 en vervolgens weer om 19:57 cliënt óók thuis is – want hij straalt dan constant achter elkaar Cell ID’s aan rondom zijn huis, in elk geval de [zendmast 1] waarvan we zonder meer kunnen vaststellen dat dit een mogelijke Cell ID is wanneer cliënt thuis is, net zoals de [zendmast 2].
Dan terug naar de belangrijkste bevindingen van deze zendmastgegevens: rondom het tijdstip van de overval tussen 20.30 en 21.30 uur ’s avonds, straalt cliënt wéér uitsluitend de Cell ID’s aan die hij constant vanuit zijn eigen huis aanstraalt: [zendmast 1], [zendmast 3] en de [zendmast 2]. Hij verplaats zich dan ook niet, tot het moment dat hij om 23.13 op pad gaat en dan dus ook andere Cell ID’s aanstraalt.
In elk geval: op basis van deze historische telefoongegevens kan niet vastgesteld worden dat cliënt zich ook maar in de buurt van de Lidl heeft begeven op het moment van de overval.”
3.11
De steller van het middel klaagt dat uit bewijsmiddel 22 en 23, gelezen in samenhang met de bewijsoverweging van het hof ten aanzien van de telefoongegevens, niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte rondom het tijdstip van de gepleegde overval niet thuis was. De steller van het middel merkt daarbij op dat uit bewijsmiddel 23 geen feitelijke vaststellingen volgen die het scenario van de verdediging, namelijk dat verdachte rondom het tijdstip van de overval thuis was, kunnen weerleggen, terwijl de gegevens in bewijsmiddel 22 het door de verdediging opgevoerde scenario kunnen ondersteunen.
Bespreking klacht 2
3.12
In de vaststellingen die het hof op basis van de historische telefoongegevens heeft gedaan, ligt mijns inziens de verwerping van het door de verdediging geschetste scenario, dat de verdachte thuis was, besloten. Dat het hof tot een andere interpretatie van de telefoongegevens komt dan de verdediging, met name met betrekking tot de vraag wat de na de overval aangestraalde masten zeggen over de locatie waarop verdachte zich op dat moment bevindt, is onderdeel van de vrije bewijswaardering van de feitenrechter en kan in cassatie enkel op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. [18] De conclusie van het hof dat de verdachte zich kort na de overval in de nabijheid van medeverdachte [betrokkene 3] bevond en dus niet thuis was, is gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen 22 en 23 niet onbegrijpelijk, zodat het middel in zoverre faalt.
Klacht 5
3.13
De steller van het middel klaagt tot slot over de overweging van het hof dat de verdachte geen ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor de hem belastende feiten en omstandigheden. Het gaat om de volgende, door mij onderstreepte overweging van het hof:
“Die feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof redengevend voor het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft tegen een aantal van deze feiten en omstandigheden geïsoleerd verweer gevoerd, maar dat verweer treft geen doel.
Daarbij speelt een rol dat de verdachte geen verklaring heeft afgelegd die de redengevendheid ontzenuwt van voormelde feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd.”
3.14
De steller van het middel klaagt dat de verdachte, die een verklaring zou hebben afgelegd die niet in strijd is met de door het hof gebezigde bewijsmiddelen:
“middels de bewijsconstructie van het hof in een patstelling [wordt] geplaatst. Wanneer hij aangeeft dat hij vlak bij de winkel woont (hetgeen niet door het hof wordt betwist) en de tas mogelijk heeft gebruikt en weggegooid, wordt deze verklaring als niet ontzenuwend beschouwd. Daarmee rijst de vraag welke verklaring voor het hof wél als (voldoende) ontzenuwend zou worden gezien. Bovendien is in hoger beroep aangevoerd dat het Openbaar Ministerie geen onderzoek heeft gedaan naar het door de verdediging geschetste alternatieve scenario. Zo is in hoger beroep onder meer betoogd dat geen onderzoek gedaan naar het overige DNA op de bigshopper en/of het alternatieve scenario zoals door cliënt is aangevoerd. De overweging van het hof dat verzoeker geen ontzenuwende verklaring heeft gegeven levert zodoende eveneens geen weerlegging op van de door de verdediging gevoerde verweren.”
3.15
Bespreking klacht 5
Ik vraag mij af wat de steller van het middel nu precies met “de patstelling” bedoelt waarin het hof de verdachte zou hebben geplaatst. Wat daar ook van zij, het oordeel dat de verdachte geen verklaring heeft afgelegd die de redengevendheid van de hem belastende feiten en omstandigheden ontzenuwt, is gelet op het geheel aan bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en de conclusies die het hof daaruit trekt (zie randnummer 2.3) niet onbegrijpelijk. Voor zover het middel betoogt dat in de overweging van het hof ten aanzien van de niet ontzenuwende verklaring van de verdachte een weerlegging van de verweren van de verdediging gelegen moet zijn, gaat het uit van een onjuiste rechtsopvatting. Het uitblijven van een ontzenuwende verklaring draagt, zo blijkt uit de geciteerde overweging van het hof, niet bij aan het bewijs van het onder 1 ten laste gelegde, maar heeft een functie bij de waardering van de belastende bewijsmiddelen.
Slotsom
4. Het middel faalt. Nu de verdachte door de rechtbank is vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, het hof in hoger beroep ten aanzien van dit feit tot een veroordeling is gekomen en naar mijn oordeel in cassatie tevergeefs is geklaagd over de bewijsvoering van dit feit door het hof, ligt afdoening met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering niet in de rede. [19]
4.1
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep op 20 december 2022. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase in enige mate zal worden overschreden. Dit dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.2
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Bewijsmiddelen 1, 3 en 4.
2.Bewijsmiddelen 5 en 6.
3.Bewijsmiddelen 8, 9, 10 en 12.
4.Bewijsmiddel 13.
5.Bewijsmiddel 14.
6.Bewijsmiddel 15.
7.Bewijsmiddel 16.
8.Bewijsmiddel 21.
9.Bewijsmiddel 25.
10.Bewijsmiddel 26.
11.Bewijsmiddel 27.
12.Bewijsmiddel 28.
13.De in de bewijsmotivering opgenomen voetnoten zijn niet overgenomen in deze conclusie.
14.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma, met name rov. 3.7.1. en 3.8.1.
15.HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, rov. 3.3.
16.De in de pleitnotitie opgenomen voetnoten zijn niet overgenomen in deze conclusie.
17.De in de pleitnotitie opgenomen voetnoten zijn niet overgenomen in deze conclusie.
18.HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, rov. 3.3.
19.HR 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40, NJ 2023/106, m.nt. Keijzer, rov. 2.5.