3.2Het arrest bevat voor zover van belang het volgende:
“
Inleiding
Het hof stelt, net als de rechtbank, voorop dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om voor het bewijs te bezigen wat uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Indien ten aanzien van de betrouwbaarheid van het gebruikte bewijsmateriaal door of namens de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten worden ingenomen, brengt de motiveringsplicht in de tweede volzin van artikel 359 lid 2 Sv mee dat de feitenrechter zijn beslissing nader motiveert.
In deze zaak zijn vier deskundigenrapporten ingebracht: twee rapporten van dr. Van Koppen en twee rapporten van dr. Poletiek. In deze rapporten hebben de deskundigen zich uitgelaten over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zoals afgelegd in de studioverhoren.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging nog een analyse van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (van 2 februari 2023) in het geding gebracht, waarin beiden zich hebben uitgelaten over de rapporten van dr. Van Koppen en dr. Poletiek.
Zij hebben daarbij aangegeven het dossier niet te hebben gelezen.
Wat betreft de bruikbaarheid van de rapporten van Van Koppen en Poletiek voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], overweegt het hof als volgt.
In eerste aanleg heeft de toenmalige raadsman van de verdachte de rechter-commissaris verzocht om dr. Van Koppen als deskundige te benoemen. De officier van justitie heeft zich tegen deze benoeming verzet, waarbij zij als reden aangaf dat de raadsman niet transparant was geweest in zijn contact met dr. Van Koppen. De rechter-commissaris heeft toen dr. Poletiek benoemd, een door de rechter-commissaris zelf voorgestelde deskundige.
De raadsman heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft in haar beslissing op dit beroep het volgende overwogen:
Nu de verdediging geen helderheid heeft gegeven over de inhoud van haar contact met prof. Van Koppen, was naar het oordeel van de rechtbank zijn objectiviteit als deskundige niet gewaarborgd. De rechter-commissaris heeft daarom in het belang van het onderzoek een ander als deskundige kunnen benoemen.
Het beroep is ongegrond verklaard.
Niettegenstaande deze beslissing heeft de verdediging dr. Van Koppen verzocht een rapport (d.d. 11 november 2020) uit te brengen.
Dr. Poletiek heeft conform haar benoeming door de rechter-commissaris een rapport (d.d. 10 november 2020) uitgebracht.
In hoger beroep heeft dr. Van Koppen kort voor de inhoudelijke zitting van 29 juni 2022 op verzoek van de verdediging opnieuw een rapport (d.d. 28 juni 2022) uitgebracht, waarin hij zijn visie gaf op het rapport van dr. Poletiek van 10 november 2020.
Op verzoek van het hof heeft dr. Poletiek in hoger beroep een rapport (d.d. 5 december 2022) uitgebracht waarin zij - conform de onderzoeksopdracht - aanvullend heeft gerapporteerd naar aanleiding van de nieuwe onderzoeksresultaten en tevens gereageerd heeft op de kritiek van dr. Van Koppen in diens tweede rapport (d.d. 28 juni 2022).
In haar aanvullende rapport heeft dr. Poletiek aangegeven dat zij tot juli 2022 als deskundige was opgenomen in het Nederlands Register van Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en dat er op dat moment een procedure liep wat betreft de continuering van haar inschrijving in dat register. Die procedure is nog niet afgerond. Voorafgaand aan de zitting van 10 februari 2023 heeft zij haar bezwaarschrift betreffende het besluit van 20 juli 2022 van het College op aanvraag van herregistratie in het NRGD als gerechtelijk deskundige toegestuurd.
Ter zitting van 10 februari 2023 heeft het hof het verzoek van de raadsman om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als deskundigen te horen afgewezen.
Ter zitting van 10 februari 2023 zijn dr. Van Koppen en dr. Poletiek ter terechtzitting als deskundigen gehoord.
De raadsman heeft in zijn pleidooi betoogd dat de rapporten van dr. Poletiek niet gebruikt kunnen worden bij de bewijsvoering of de beoordeling van het bewijs.
Het hof oordeelt als volgt.
Nu de deskundigen in hun rapporten tot conclusies komen die haaks op elkaar staan, de rechtbank in eerste aanleg heeft overwogen dat de objectiviteit van dr. Van Koppen niet gewaarborgd was en de verdediging heeft betoogd dat de rapporten van dr. Poletiek onder meer vanwege de lopende procedure bij het NRGD niet bruikbaar zijn, zal het hof geen van de deskundigenrapporten gebruiken bij de beoordeling van de studioverhoren van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Ook bij de beoordeling van de overige bewijsmiddelen in het dossier zal het hof geen gebruik maken van deze rapporten. Gelet op de samenstelling van het dossier en gelet op het aanvullend onderzoek dat in hoger beroep heeft plaatsgevonden in de vorm van getuigenverhoren door de raadsheer-commissaris, aanvullende processen-verbaal met bijlagen van de politie en de opnames die in de school zijn gemaakt, acht het hof zich voldoende in staat om ook zonder rapporten van deskundigen tot een oordeel te kunnen komen over de bruikbaarheid van de verklaringen en de studioverhoren van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Het hof overweegt dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zeer jonge kinderen zijn, zodat het hof uiterst behoedzaam met de door hen afgelegde verklaringen zal omgaan, waarbij ook wordt onderkend dat [slachtoffer 2] en met name [slachtoffer 1] een beperktere beheersing van de Nederlandse taal hadden ten tijde van het afleggen van hun verklaringen bij de studioverhoren.
Het ontstaan van de verdenking
De verdachte werkte als docent op een basisschool in Noordwijkerhout, waar hij vanaf 2015 een vast contract had. In het schooljaar 2017/2018 was hij de docent van groep 4, de groep waarin toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten. In het schooljaar 2019-2020 was hij de docent van groep 1 en 2 waarin [slachtoffer 3] zat.
[betrokkene 3], de moeder van [slachtoffer 1], heeft op 9 juli 2020 aangifte gedaan van seksueel misbruik van [slachtoffer 1] door de verdachte. [betrokkene 3] heeft drie dochters: [slachtoffer 1], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Op 3 juli 2020 zei [betrokkene 5] rond 08.20 uur tegen haar moeder dat zij die dag daarvoor in groep 3 was gaan kijken. [betrokkene 4] zei toen tegen [betrokkene 5]: "Ik hoop dat je niet naar meester [verdachte] gaat, hij is niet goed". Toen [betrokkene 3] [betrokkene 4] vroeg wat ze daarmee bedoelde zei [betrokkene 4]: "Ik weet het niet, moet je aan [slachtoffer 1] vragen". [betrokkene 3] heeft het vervolgens aan [slachtoffer 1] gevraagd, en [slachtoffer 1] zei "hij raakt mij aan, zette zijn hand op mijn kruis en deed zulke dingen bij mij". Dit gesprek vond plaats net voordat de kinderen naar school gingen.