ECLI:NL:GHDHA:2023:297

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
2200352320
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een docent voor ontucht met minderjarigen en bezit van kinder- en dierenporno

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een docent die beschuldigd werd van het plegen van ontucht met drie minderjarige meisjes en het in bezit hebben van kinder- en dierenporno. De verdachte, geboren in 1984, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en kreeg een beroepsverbod van vijf jaar. De feiten vonden plaats tussen 2017 en 2020 in Noordwijkerhout, waar de verdachte als leerkracht werkzaam was. De slachtoffers, variërend in leeftijd van 4 tot 8 jaar, verklaarden dat de verdachte hen op ongepaste wijze aanraakte tijdens schooluren. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers consistent en betrouwbaar waren, en dat er geen aanwijzingen waren voor beïnvloeding van hun verklaringen. De verdachte werd ook veroordeeld voor het in bezit hebben van afbeeldingen van seksuele gedragingen met minderjarigen en dieren. De vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers werden toegewezen, waarbij elk slachtoffer een bedrag voor immateriële schade kreeg toegewezen. Het hof concludeerde dat de verdachte ernstig misbruik had gemaakt van zijn positie als docent en dat zijn daden een grote impact hadden op de slachtoffers en hun omgeving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003523-20
Parketnummer: 09-210890-20
Datum uitspraak: 27 februari 2023
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 december 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 ten eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde en het onder 4 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde (het gedeelte vanaf “en/of het houden van een (stijve) penis (…)seksuele prikkeling”) vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3 tweede cumulatief/alternatief en 4 eerste cumulatief en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder de dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Voorts is als bijkomende straf opgelegd de ontzetting van de verdachte uit het recht tot de uitoefening van het beroep van leerkracht, begeleider of instructeur waarbij hij in contact komt met minderjarigen, voor de duur van 5 jaren. Tot slot zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en het beslag, eveneens zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is vrijgesproken van het onder 3 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, alsmede van het onder 4 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 13 juli 2018 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, althans in Nederland,
als docent met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 2009, die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, zijnde zijn minderjarige pupil en/of de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het meermalen althans eenmaal
- brengen van zijn, verdachtes, hand op en/of in de broek en/of onderbroek, althans kleding, van die [slachtoffer 1] en/of
- brengen/houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen en/of over de clitoris van die [slachtoffer 1] en/of
- betasten/wrijven over de benen en/of borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- betasten van en/of knijpen in de borst(en) van die [slachtoffer 1] en/of
- betasten van en/of wrijven over de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- brengen van een hand van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, broek en/of onderbroek en/of
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis en/of schaamstreek door die [slachtoffer 1] en/of
- op schoot nemen/trekken van die [slachtoffer 1] en/of
- ( trachten) te (tong)zoenen van die [slachtoffer 1]
- knuffelen van die [slachtoffer 1];
en/of
hij - als docent - op één op meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, althans in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en/of de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 2009, door meermalen althans eenmaal:
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) te wrijven/bewegen over, althans betasten van, de benen en/of borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- in de borst(en) van die [slachtoffer 1] te knijpen en/of de borsten te betasten en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand op en/of in de broek en/of onderbroek, althans kleding, van die [slachtoffer 1] en/of - met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) te wrijven/bewegen over, althans betasten van, de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- een hand van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, broek en/of onderbroek te brengen en/of
- zijn, verdachtes, penis en/of schaamstreek te laten betasten door die [slachtoffer 1] en/of
- die [slachtoffer 1] op zijn, verdachtes, schoot te nemen/trekken en/of
- die [slachtoffer 1] te (trachten) te (tong)zoenen en/of
- die [slachtoffer 1] te knuffelen;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, althans in Nederland,
als docent met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag] 2010, die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, zijnde zijn minderjarige pupil en/of de aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het meermalen althans eenmaal
- brengen van zijn, verdachtes, hand op en/of in de broek en/of onderbroek, althans kleding, van die [slachtoffer 2] en/of
- brengen/houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen en/of over de clitoris van die [slachtoffer 2] en/of
- betasten/wrijven over de benen en/of borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- betasten van en/of wrijven over de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- op schoot nemen/trekken van die [slachtoffer 2] en/of
- ( trachten te) (tong)zoenen van die [slachtoffer 2] en/of
- knuffelen van die [slachtoffer 2];
en/of
hij - als docent - op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, althans in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en/of de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag] 2010,
door meermalen althans eenmaal:
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) te wrijven/bewegen over, althans betasten van, de benen en/of borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand op en/of in de broek en/of onderbroek, althans kleding, van die [slachtoffer 2] en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) te wrijven/bewegen over, althans betasten van, de vagina van die [slachtoffer 2] en/of
- die [slachtoffer 2] op zijn, verdachtes, schoot te nemen/trekken en/of
- die [slachtoffer 2] te (trachten te) (tong)zoenen en/of
- die [slachtoffer 2] te knuffelen;
3.
hij - als docent - op éen of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 september 2019 tot 1 augustus 2020 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en/of de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3], geboren op [geboortedag] 2015, door meermalen althans eenmaal:
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vingers) over de benen en/of borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] te wrijven/bewegen en/of
- die [slachtoffer 3] een knuffel te geven en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand op en/of in de broek en/of onderrok en/of onderbroek, althans kleding, van die [slachtoffer 3] en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) te wrijven/bewegen over, althans betasten van, de vagina van die [slachtoffer 3] en/of
- die [slachtoffer 3] op zijn, verdachtes, schoot te nemen en/of - aan een/de o(o)r(en) van die [slachtoffer 3] te sabbelen/likken;
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 januari 2018 tot en met 14 juli 2020 te Noordwijkerhout, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal telkens
- een afbeelding(en) te weten foto's en/of
- een gegevensdrager, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung), bevattende afbeelding(en) van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken heeft verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich
daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit
- het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze poseert in een omgeving en/of (erotisch getinte) houding (op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen
en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's/films nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel en/of de borsten en/of billen van die persoon in beeld gebracht worden,
(waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
([bestandsnaam 1] en/of [bestandsnaam 2]
proces-verbaal beschrijving kinderporno/dierenporno)
5.
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2018 tot en met 14 juli 2020 te Noordwijkerhout, in elk geval in Nederland,
- een afbeelding, te weten een video en/of
- een gegevensdrager bevattende een afbeelding te weten een mobiele telefoon (merk Samsung), in bezit heeft gehad,
terwijl op die afbeelding(en) (een) ontuchtige handeling(en) zichtbaar is/zijn waarbij een mens en een dier is/zijn betrokken of schijnbaar is/zijn betrokken, welke ontuchtige handelingen bestonden uit
het door een dier (hond) likken van de stijve penis van een persoon
([bestandsnaam 3], proces-verbaal beschrijving kinderporno/dierenporno).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 51 maanden, met aftrek van voorarrest, dat de maatregel van artikel 38z van het wetboek van strafrecht aan de verdachte wordt opgelegd, alsmede dat aan de verdachte de bijkomende straf van ontzetting uit het recht het beroep van leraar/leerkracht/begeleider of instructeur uit te oefenen wordt opgelegd voor de duur van 5 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Ontvankelijkheid OM/bewijsuitsluiting
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een aantal verweren gevoerd met als conclusie dat het openbaar ministerie op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de verdere vervolging dan wel dat bewijsuitsluiting dient te volgen, een en ander zoals nader omschreven in de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota. Voorts heeft de verdediging betoogd dat er sprake is van een zodanige schending van artikel 6 het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) dat het openbaar ministerie ook om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Het hof stelt voorop dat het bij de beoordeling van artikel 359a Sv uitsluitend kan gaan om verzuim van vormen bij het voorbereidend onderzoek die niet meer hersteld kunnen worden. Alleen bij de meest ernstige vormen van verzuim, die niet meer hersteld kunnen worden dient niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te volgen. Het moet er dan om gaan dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren in deze zaak ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor het recht van de verdachte op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van zijn belangen is tekortgedaan, dit betreft het Zwolsmancriterium. De Hoge Raad heeft deze maatstaf in zijn arrest van 1 december 2020 verduidelijkt: “De strekking van deze maatregel is dat in het geval dat een zodanige ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In het uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gestelde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden.”
Ter onderbouwing van het standpunt dat er sprake is van een ernstig en onherstelbaar verzuim heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie in eerste instantie heeft nagelaten om
bepaalde onderzoekente verrichten waardoor er sprake is van een voorbereidend onderzoek dat onzorgvuldig en gebrekkig is geweest. Meer in het bijzonder zou er onvoldoende onderzoek zijn gedaan naar
ontlastende zaken. Het hof stelt vast dat de verdediging nalaat te vermelden welk – cruciaal – onderzoek niet is verricht terwijl dat met het oog op een eerlijk proces wel geboden was in de visie van de verdediging. Het hof ziet na bestudering van het dossier geen enkele grond voor de conclusie dat het voorbereidend onderzoek gebrekkig is geweest of anderszins tekort heeft geschoten. Nu er geen sprake is van een verzuim in de zin van artikel 359a Sv hoeft het hof ook niet te onderzoeken of dit verzuim hersteld kan worden.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat voor zover de door hen geconstateerde verzuimen niet zouden leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, er in ieder sprake zou moeten zijn van bewijsuitsluiting.
In artikel 359a, lid 1 sub b, Sv is vermeld dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit.
Zoals reeds hiervoor overwogen is er naar het oordeel van het hof geen sprake van enig verzuim in de zin van artikel 359a Sv.
De verdediging heeft meer specifiek aangevoerd dat de WhatsAppconversatie tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat er geen onderzoek meer gedaan kan worden aan de telefoon van [slachtoffer 2], zodat de juiste context van de berichten niet meer te achterhalen is. Het hof stelt in de eerste plaats vast dat het niet gaat om onrechtmatig verkregen bewijs in de zin van artikel 359a Sv en voorts dat de context van de tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gestuurde berichten ook is af te leiden uit diverse getuigenverklaringen en de studioverhoren van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Het hof ziet derhalve geen aanleiding voor het buiten beschouwing laten van de WhatsAppberichten.
Voorts is aangevoerd dat alle verklaringen van de getuigen die in hoger beroep door de raadsheer-commissaris zijn gehoord niet voor het bewijs gebruikt mogen worden. De raadsman heeft hiertoe gesteld dat deze getuigen in het licht van de Keskinjurisprudentie reeds in eerste aanleg gehoord hadden moeten worden, en dat, nu dat niet gebeurd is hun verklaringen door tijdsverloop, mogelijke onderlinge beïnvloeding en beïnvloeding door het vonnis in eerste aanleg niet meer bruikbaar zijn.
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat de betwisting van de betrouwbaarheid van getuigen geen raakvlak heeft met een verzuim in de zin van artikel 359a Sv. Ten aanzien van de kritiek dat deze getuigen niet in eerste aanleg zijn gehoord stelt het hof in de eerste plaats vast dat de zogenaamde Keskinjurisprudentie geen onderscheid maakt tussen het horen van getuigen in eerste aanleg dan wel in hoger beroep en ten tweede dat de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen per getuige en concreet moet worden betwist. De beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuigen is voorbehouden aan de rechter in het kader van de waardering van het bewijs.
Tenslotte is – nog steeds onder het kopje
Verweren ex 359a SV.– betoogd dat ook de aangiftes moeten worden uitgesloten van het bewijs. Het hof ziet ook ten aanzien van de aangiftes geen enkele relatie met enig vormverzuim. De bruikbaarheid en betrouwbaarheid van de aangiftes zal door het hof worden gewogen in het kader van de selectie van bewijsmiddelen.
Het verweer wordt op alle onderdelen verworpen en het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2017 tot en met 13 juli 2018 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk
, althans in Nederland,
als docent met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 2009, die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, zijnde zijn minderjarige pupil en
/ofde aan zijn zorg, opleiding
ofenwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
een ofmeer handeling
(en
)heeft gepleegd, die
bestond(en) ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het
meermalen althans eenmaal
- brengen van zijn, verdachtes, hand op en
/ofin de broek
en/of onderbroek, althans kleding, van die [slachtoffer 1] en/of
- brengen/houden en/of bewegen van zijn, verdachtes, hand en/of vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen en/of over de clitoris van die [slachtoffer 1] en
/of
- betasten/wrijven over de benen
en/of borststreek en/of het lichaamvan die [slachtoffer 1] en
/of
- betasten van en/of knijpen in de borst
(en)van die [slachtoffer 1] en
/of
- betasten van en/of wrijven over de vagina van die [slachtoffer 1] en
/of
- brengen van een hand van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, broek en/of onderbroek en
/of
- laten betasten van zijn, verdachtes, penis en/of schaamstreek door die [slachtoffer 1] en
/of
- op schoot nemen/trekken van die [slachtoffer 1] en
/of
- (trachten) te (tong)zoenen van die [slachtoffer 1]
- knuffelen van die [slachtoffer 1];
en
/of
hij - als docent -
op één op meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk
, althans in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en
/ofde aan zijn zorg en
/ofopleiding en
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 2009, door
meermalen althans eenmaal:
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) te wrijven/bewegen over, althans betasten van, de benen en/of borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en
/of
- in de borst(en) van die [slachtoffer 1] te knijpen en/of de borsten te betasten en
/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand op en/of in de broek en/of onderbroek, althans kleding, van die [slachtoffer 1] en
/of- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) te wrijven/bewegen over, althans betasten van, de vagina van die [slachtoffer 1] en
/of
- een hand van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, broek en/of onderbroek te brengen en
/of
- zijn, verdachtes, penis en/of schaamstreek te laten betasten door die [slachtoffer 1] en
/of
- die [slachtoffer 1] op zijn, verdachtes, schoot te nemen/trekken en
/of
- die [slachtoffer 1] te (trachten) te (tong)zoenen en/of
- die [slachtoffer 1] te knuffelen;
2.
hij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018 te Noordwijkerhout, gemeente Noordwijk
, althans in Nederland,
als docent met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag] 2010, die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, zijnde zijn minderjarige pupil en
/ofde aan zijn zorg, opleiding
ofenwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
een of meerhandeling
(en
)heeft gepleegd, die
bestond(en) ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten het
meermalen althans eenmaal
- brengen van zijn, verdachtes, hand op en
/ofin de broek en/of onderbroek, althans kleding, van die [slachtoffer 2] en
/of
- brengen/houden en/of bewegen van zijn, verdachtes,
hand en/ofvinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen en/of over de clitoris van die [slachtoffer 2] en
/of
- betasten/wrijven over
de benen en/of borststreek en/ofhet lichaam van die [slachtoffer 2] en
/of
- betasten van en/of wrijven over de vagina van die [slachtoffer 2] en
/of
- op schoot nemen/trekken van die [slachtoffer 2] en
/of
- (trachten te) (tong)zoenen van die [slachtoffer 2] en/of
- knuffelen van die [slachtoffer 2];
en
/of
hij - als docent -
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018 te Noordwijkerhout
, gemeente Noordwijk, althans in Nederland,
ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en
/ofde aan zijn zorg en
/ofopleiding en
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [geboortedag] 2010,
door
meermalen althans eenmaal:
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) te wrijven/bewegen over, althans betasten van, de benen en/of borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en
/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand op en/of in de broek en/of onderbroek, althans kleding, van die [slachtoffer 2] en
/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) te wrijven/bewegen over, althans betasten van, de vagina van die [slachtoffer 2] en
/of
- die [slachtoffer 2] op zijn, verdachtes, schoot te nemen/trekken en
/of
- die [slachtoffer 2] te (trachten te) (tong)zoenen en/of
- die [slachtoffer 2] te knuffelen;
3.
hij - als docent -
op éen of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van
12 september 20191 januari 2020tot 1 augustus 2020 te Noordwijkerhout
, gemeente Noordwijk, althans in Nederland,ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en
/ofde aan zijn zorg, opleiding en
/ofwaakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3], geboren op [geboortedag] 2015, door
meermalen althans eenmaal:
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vingers) over de benen en/of borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] te wrijven/bewegen en/of
- die [slachtoffer 3] een knuffel te geven en/of
- brengen van zijn, verdachtes, hand op en/of in de broek en/of onderrok en/of onderbroek, althans kleding, van die [slachtoffer 3] en/of
- met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) te wrijven/bewegen over, althans betasten van, de vagina van die [slachtoffer 3] en
/of
- die [slachtoffer 3] op zijn, verdachtes, schoot te nemen en/ofaan een
/deo
(o
)r
(en)van die [slachtoffer 3] te sabbelen
/likken;
4.
hij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van
29 januari 20181 april 2020tot en met 14 juli 2020 te Noordwijkerhout,
in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal telkens
- een afbeelding(en) te weten foto's en/of
- een gegevensdrager, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung), bevattende
eenafbeelding
(en)van
eenseksuele gedraging
en, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken
of schijnbaar is betrokken heeft verworven en/of
in bezit heeft gehad
en/of zich
daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
welke voornoemde seksuele gedraging
enbestond
enuit
- het
geheel of gedeeltelijknaakt
(laten)poseren van
/dooreen persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij
deze poseert in een omgeving en/of (erotisch getinte) houding (op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen
en/of (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/ofde uitsnede van de foto
's/filmsnadrukkelijk
het(ontblote)
geslachtsdeel en/of deborsten
en/of billenvan die persoon in beeld
gebracht worden,
(waarbij
)de afbeelding
(aldus) (telkens)een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling
([bestandsnaam 1]
en/of [bestandsnaam 2]
proces-verbaal beschrijving kinderporno/dierenporno)
5.
hij in
of omstreeksde periode van
29 januari 20181 april 2020tot en met 14 juli 2020 te Noordwijkerhout,
in elk geval in Nederland,
- een afbeelding, te weten een video en/of
- een gegevensdrager bevattende een afbeelding te weten een mobiele telefoon (merk Samsung), in bezit heeft gehad,
terwijl op die afbeelding
(en) (een)ontuchtige handeling
(en
)zichtbaar
is/zijn waarbij een mens en een dier
is/zijn betrokken
of schijnbaar is/zijn betrokken,welke ontuchtige handelingen bestonden uit
het door een dier (hond) likken van de stijve penis van een persoon
([bestandsnaam 3], proces-verbaal beschrijving kinderporno/dierenporno).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat zijn cliënt van deze feiten dient te worden vrijgesproken nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezenverklaring en een veroordeling. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onvoldoende betrouwbaar zijn, nu de ontstaansgeschiedenis van de aangiftes onduidelijk is en er mogelijk sprake is van een zodanige beïnvloeding van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dat hun verklaringen niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Een en ander heeft hij nader onderbouwd in zijn pleitnota.
De advocaat-generaal heeft in haar requisitoir aangegeven waarom zij tot de conclusie komt dat de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Inleiding
Het hof stelt, net als de rechtbank, voorop dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om voor het bewijs te bezigen wat uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Indien ten aanzien van de betrouwbaarheid van het gebruikte bewijsmateriaal door of namens de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten worden ingenomen, brengt de motiveringsplicht in de tweede volzin van artikel 359 lid 2 Sv mee dat de feitenrechter zijn beslissing nader motiveert.
In deze zaak zijn vier deskundigenrapporten ingebracht: twee rapporten van dr. Van Koppen en twee rapporten van dr. Poletiek. In deze rapporten hebben de deskundigen zich uitgelaten over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zoals afgelegd in de studioverhoren.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging nog een analyse van dr. Otgaar en dr. De Ruiter (van 2 februari 2023) in het geding gebracht, waarin beiden zich hebben uitgelaten over de rapporten van dr. Van Koppen en dr. Poletiek.
Zij hebben daarbij aangegeven het dossier niet te hebben gelezen.
Wat betreft de bruikbaarheid van de rapporten van Van Koppen en Poletiek voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], overweegt het hof als volgt.
In eerste aanleg heeft de toenmalige raadsman van de verdachte de rechter-commissaris verzocht om dr. Van Koppen als deskundige te benoemen. De officier van justitie heeft zich tegen deze benoeming verzet, waarbij zij als reden aangaf dat de raadsman niet transparant was geweest in zijn contact met dr. Van Koppen. De rechter-commissaris heeft toen dr. Poletiek benoemd, een door de rechter-commissaris zelf voorgestelde deskundige.
De raadsman heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft in haar beslissing op dit beroep het volgende overwogen:
Nu de verdediging geen helderheid heeft gegeven over de inhoud van haar contact met prof. Van Koppen, was naar het oordeel van de rechtbank zijn objectiviteit als deskundige niet gewaarborgd. De rechter-commissaris heeft daarom in het belang van het onderzoek een ander als deskundige kunnen benoemen.
Het beroep is ongegrond verklaard.
Niettegenstaande deze beslissing heeft de verdediging dr. Van Koppen verzocht een rapport (d.d. 11 november 2020) uit te brengen.
Dr. Poletiek heeft conform haar benoeming door de rechter-commissaris een rapport (d.d. 10 november 2020) uitgebracht.
In hoger beroep heeft dr. Van Koppen kort voor de inhoudelijke zitting van 29 juni 2022 op verzoek van de verdediging opnieuw een rapport (d.d. 28 juni 2022) uitgebracht, waarin hij zijn visie gaf op het rapport van dr. Poletiek van 10 november 2020.
Op verzoek van het hof heeft dr. Poletiek in hoger beroep een rapport (d.d. 5 december 2022) uitgebracht waarin zij – conform de onderzoeksopdracht – aanvullend heeft gerapporteerd naar aanleiding van de nieuwe onderzoeksresultaten en tevens gereageerd heeft op de kritiek van dr. Van Koppen in diens tweede rapport (d.d. 28 juni 2022).
In haar aanvullende rapport heeft dr. Poletiek aangegeven dat zij tot juli 2022 als deskundige was opgenomen in het Nederlands Register van Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) en dat er op dat moment een procedure liep wat betreft de continuering van haar inschrijving in dat register. Die procedure is nog niet afgerond. Voorafgaand aan de zitting van 10 februari 2023 heeft zij haar bezwaarschrift betreffende het besluit van 20 juli 2022 van het College op aanvraag van herregistratie in het NRGD als gerechtelijk deskundige toegestuurd.
Ter zitting van 10 februari 2023 heeft het hof het verzoek van de raadsman om dr. Otgaar en dr. De Ruiter als deskundigen te horen afgewezen.
Ter zitting van 10 februari 2023 zijn dr. Van Koppen en dr. Poletiek ter terechtzitting als deskundigen gehoord.
De raadsman heeft in zijn pleidooi betoogd dat de rapporten van dr. Poletiek niet gebruikt kunnen worden bij de bewijsvoering of de beoordeling van het bewijs.
Het hof oordeelt als volgt.
Nu de deskundigen in hun rapporten tot conclusies komen die haaks op elkaar staan, de rechtbank in eerste aanleg heeft overwogen dat de objectiviteit van dr. Van Koppen niet gewaarborgd was en de verdediging heeft betoogd dat de rapporten van dr. Poletiek onder meer vanwege de lopende procedure bij het NRGD niet bruikbaar zijn, zal het hof geen van de deskundigenrapporten gebruiken bij de beoordeling van de studioverhoren van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Ook bij de beoordeling van de overige bewijsmiddelen in het dossier zal het hof geen gebruik maken van deze rapporten. Gelet op de samenstelling van het dossier en gelet op het aanvullend onderzoek dat in hoger beroep heeft plaatsgevonden in de vorm van getuigenverhoren door de raadsheer-commissaris, aanvullende processen-verbaal met bijlagen van de politie en de opnames die in de school zijn gemaakt, acht het hof zich voldoende in staat om ook zonder rapporten van deskundigen tot een oordeel te kunnen komen over de bruikbaarheid van de verklaringen en de studioverhoren van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Het hof overweegt dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zeer jonge kinderen zijn, zodat het hof uiterst behoedzaam met de door hen afgelegde verklaringen zal omgaan, waarbij ook wordt onderkend dat [slachtoffer 2] en met name [slachtoffer 1] een beperktere beheersing van de Nederlandse taal hadden ten tijde van het afleggen van hun verklaringen bij de studioverhoren.
Het ontstaan van de verdenking
De verdachte werkte als docent op een basisschool in Noordwijkerhout, waar hij vanaf 2015 een vast contract had. In het schooljaar 2017/2018 was hij de docent van groep 4, de groep waarin toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten. In het schooljaar 2019-2020 was hij de docent van groep 1 en 2 waarin [slachtoffer 3] zat.
Mevrouw [moeder van slachtoffer 1], de moeder van [slachtoffer 1], heeft op 9 juli 2020 aangifte gedaan van seksueel misbruik van [slachtoffer 1] door de verdachte. Mevrouw [moeder van slachtoffer 1] heeft drie dochters: [slachtoffer 1], [zusje 1 van slachtoffer 1] en [zusje 2 van slachtoffer 1]. Op 3 juli 2020 zei [zusje 2 van slachtoffer 1] rond 08.20 uur tegen haar moeder dat zij die dag daarvoor in groep 3 was gaan kijken. [zusje 1 van slachtoffer 1] zei toen tegen [zusje 2 van slachtoffer 1]: “Ik hoop dat je niet naar meester [voornaam verdachte] gaat, hij is niet goed”. Toen mevrouw [moeder van slachtoffer 1] [zusje 1 van slachtoffer 1] vroeg wat ze daarmee bedoelde zei [zusje 1 van slachtoffer 1]: “Ik weet het niet, moet je aan [slachtoffer 1] vragen”. Mevrouw [moeder van slachtoffer 1] heeft het vervolgens aan [slachtoffer 1] gevraagd, en [slachtoffer 1] zei “hij raakt mij aan, zette zijn hand op mijn kruis en deed zulke dingen bij mij”. Dit gesprek vond plaats net voordat de kinderen naar school gingen.

De verklaringen van [slachtoffer 1]

Toen [slachtoffer 1] uit school kwam, heeft mevrouw [moeder van slachtoffer 1] haar gevraagd wat er gebeurd was. [slachtoffer 1] vertelde toen dat hij (het hof begrijpt de verdachte) probeerde met zijn hand bij haar kruis te komen. Op de vraag wat meester [voornaam verdachte] precies deed zei [slachtoffer 1]: “Ik weet het niet maar het deed pijn”. [slachtoffer 1] vertelde dat meester [voornaam verdachte] zijn hand in de broek van [slachtoffer 1] had gedaan en op haar vagina drukte. Hij pakte de hand van [slachtoffer 1] en raakte daarmee zijn penis aan onder zijn broek. Ook probeerde hij [slachtoffer 1] te zoenen op haar mond. [slachtoffer 1] vertelde verder dat meester [voornaam verdachte] haar borst had vastgepakt en hierin had geknepen. [slachtoffer 1] zei ook dat zij niet de enige was, ook haar vriendinnetje [slachtoffer 2] uit Polen was slachtoffer.
[slachtoffer 1] heeft het verhaal van het misbruik verteld nadat zij door haar moeder is bevraagd naar aanleiding van een opmerking van haar middelste zusje [zusje 1 van slachtoffer 1] tegen haar jongste zusje [zusje 2 van slachtoffer 1]. Het hof stelt vast dat deze disclosure een spontaan verhaal is van [slachtoffer 1] op een vraag van haar moeder, waarin zij vertelt wat haar is overkomen. Hieraan ging vooraf de spontane opmerking van [zusje 1 van slachtoffer 1] tegen haar jongere zusje [zusje 2 van slachtoffer 1] dat ‘meester [voornaam verdachte] niet goed is’. De moeder meldt vervolgens aan de politie wat haar dochter haar heeft verteld, waarbij ze zegt dat haar dochter altijd de waarheid spreekt.
[slachtoffer 1] is op 16 juli 2020 in de kindvriendelijke studio gehoord. In dit verhoor worden in eerste instantie volledig open vragen gesteld. De antwoorden van [slachtoffer 1] stemmen overeen met hetgeen zij aan haar moeder had verteld. In de antwoorden op die open vragen geeft [slachtoffer 1] aan dat de verdachte meerdere keren met zijn hand aan haar vagina heeft gezeten. In het verdere verhoor worden wat meer half open vragen en meerkeuzevragen gesteld. In antwoord op die vragen geeft [slachtoffer 1] nog concreter aan welke handelingen de verdachte met haar heeft verricht. Gelet op het feit dat de eerste vragen volledig open waren en in de antwoorden op die open vragen vrijwel alle handelingen die de verdachte met haar had verricht, genoemd zijn, doen die vragen geen afbreuk aan het verhoor. Het hof is van oordeel dat het verhoor op correcte wijze heeft plaatsgevonden.

De verklaringen van [slachtoffer 2]

Zoals hiervoor is opgemerkt, vertelt [slachtoffer 1] in het gesprek met haar moeder meteen dat ook haar vriendinnetje [slachtoffer 2] misbruikt zou zijn. [slachtoffer 1] heeft op 5 juli 2020, twee dagen na het gesprek met haar moeder, een WhatsAppbericht gestuurd naar [slachtoffer 2]. In dat bericht geeft zij aan dat zij haar ouders verteld heeft over meester [voornaam verdachte]. [slachtoffer 1] zegt ook dat haar ouders tegen de directeur gaan zeggen wat hij met haar, [slachtoffer 2] en [meisje van school] (opmerking hof: een ander meisje van school) heeft gedaan. [slachtoffer 2] zegt dan “ok” en “maar waarom, hij gaat toch weg van school”. [slachtoffer 1] zegt dan “Nou kijk voor je, als hij tegen ons deed in groep 2 en we zijn nog te klein las mijn zusje [zusje 2 van slachtoffer 1] ja ik ga gewoon tegen M ja directeur zeggen omdat, ja hij is de mishandeling, dat weet je toch dat zei jij ook”. [slachtoffer 2] zegt dan: “Doe niet” en “ik wil niet in de problemen komen”.
[getuige 1], is via een vriend van de oom van [slachtoffer 1], in contact gekomen met de vader van [slachtoffer 1]. Vervolgens heeft hij naar aanleiding van hetgeen [slachtoffer 1] verteld had en het WhatsAppgesprek dat zij met [slachtoffer 2] had gevoerd, contact opgenomen met de heer [vader van slachtoffer 2], de vader van [slachtoffer 2]. [getuige 1] heeft hem het WhatsAppgesprek laten zien, waarna mevrouw [moeder van slachtoffer 2] met haar dochter gesproken heeft. [slachtoffer 2] wilde in eerste instantie niet vertellen waarover ze met [slachtoffer 1] gesproken had. Na een tijdje ging ze huilen en vertelde ze dat de meester haar had aangeraakt.
Haar ouders hebben aangifte gedaan en ook [slachtoffer 2] is in de kindvriendelijke studio verhoord. Het eerste studioverhoor is na korte tijd gestopt. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen PL1500-2020199168-5 wist [slachtoffer 2] niet waarom ze naar de politie was gekomen. Vader gaf toen aan dat gezegd was dat hij er niet met zijn dochter over mocht praten. Op 24 juli 2020 vindt alsnog een studioverhoor plaats. Ook dit verhoor begint met volledig open vragen. In de antwoorden op die vragen geeft [slachtoffer 2] aan wat de verdachte met haar heeft gedaan. Zij verklaart dat zij bij meester [voornaam verdachte] op schoot was en dat hij rare dingen deed bij haar, maar niemand lette op. Op de vraag waar hij rare dingen mee deed antwoordt [slachtoffer 2] met zijn hand, in haar broek waar haar buik zit. Op de vraag wat ze dan voelt, antwoordt [slachtoffer 2] “Gewoon iets raars, niet leuk gevoel. Dat niet leuk is”. Op de vraag waar dan precies de hand is draait [slachtoffer 2] met haar wijsvinger rond haar schaamstreek.
Ook hier worden in het verdere verhoor wat meer half open of meerkeuze vragen gesteld. Ook in dit verhoor heeft [slachtoffer 2] in antwoord op de open vragen vrijwel alle handelingen genoemd die de verdachte met haar heeft verricht. Ook hier doet het feit dat in aansluiting op de open vragen half open en meerkeuze vragen zijn gesteld, geen afbreuk aan de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van het verhoor.

De verklaringen van [slachtoffer 3]

Op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hun verhaal naar buiten komen, is de verdachte de docent van [slachtoffer 3]. Mevrouw [moeder van slachtoffer 3], de moeder van [slachtoffer 3], heeft op 23 juli 2020 aangifte gedaan van seksueel misbruik van [slachtoffer 3] door de verdachte. In die aangifte verklaart mevrouw [moeder van slachtoffer 3] dat [slachtoffer 3] begin januari of februari van dat jaar ineens zei dat de meester aan haar oortje had gesabbeld. Op 19 mei 2020 zei [slachtoffer 3] tijdens het avondeten: “meester [voornaam verdachte] zat vandaag aan mijn plassertje”. Een week later, op 25 mei, zei [slachtoffer 3] tijdens het avondeten opnieuw: “meester [voornaam verdachte] zat vandaag weer aan mijn plassertje”.
[slachtoffer 3] is vervolgens op 28 juli gehoord in de kindvriendelijke studio. Ook dit verhoor begint met open vragen. Op de vraag: “Waar kom je over praten met mij”, antwoordt [slachtoffer 3] ”Dat meester [voornaam verdachte] aan mijn plassertje gezeten heeft”. Op de vraag “Nou, vertel me daar eens alles over. Hoe is het gegaan?”, zegt [slachtoffer 3]: “Eén vinger. Dan zei die dat hij het heel zacht vond”. Ook in dit verhoor worden vervolgens meer gesloten vragen gesteld. [slachtoffer 3] vertelt niet meer dan dat de verdachte alleen aan haar plasser heeft gezeten.

Mogelijke beïnvloeding van de aangeefsters

[slachtoffer 1]

Het hof is van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat waaruit geconcludeerd kan worden dat haar verklaring door anderen is beïnvloed. In het gesprek met haar moeder dat meteen plaatsvindt nadat moeder het gesprek tussen [zusje 1 van slachtoffer 1] en [zusje 2 van slachtoffer 1] heeft gehoord, vertelt [slachtoffer 1] wat haar is overkomen en zij herhaalt dat in het studioverhoor. [slachtoffer 1] is in haar verklaringen consistent en consequent: meester [voornaam verdachte] ging met zijn hand in haar broek, zat aan en in haar vagina en bracht haar hand in zijn broek en in aanraking met zijn penis en zat aan haar borsten. Het dossier bevat ook niets waarop gebaseerd kan worden dat het op 13 juli 2020 sturen van de brief door de school waarin melding werd gemaakt van grensoverschrijdend gedrag van een medewerker van invloed is geweest op de verklaring van [slachtoffer 1].

[slachtoffer 2]

Ook wat betreft [slachtoffer 2] is het hof van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat voor de conclusie dat de inhoud van haar verklaring is beïnvloed. Hetgeen de verdediging hierover in de pleitnota heeft aangevoerd komt erop neer dat de verklaring van [slachtoffer 2] beïnvloed is door de interventie van de heer [getuige 1], die de vader van [slachtoffer 2] had benaderd.
De heer [getuige 1] heeft de vader van [slachtoffer 2] benaderd en hem de WhatsAppberichten laten zien tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarna heeft hij nog een keer telefonisch contact gehad met de vader van [slachtoffer 2], waarin hij hem vroeg wat ze gingen doen. Hij kreeg toen te horen dat ze de politie hadden ingeschakeld, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat dit contact plaatsvond nadat aangifte was gedaan. Het hof is van oordeel dat – gelet op hetgeen [slachtoffer 1] heeft verklaard – terecht het vermoeden ontstond dat ook [slachtoffer 2] slachtoffer was van misbruik, zodat het volkomen begrijpelijk is dat dit aan de ouders van [slachtoffer 2] is gemeld. Het dossier bevat geen aanwijzing voor de conclusie dat dit contact vervolgens de verklaring van [slachtoffer 2] heeft beïnvloed. Evenmin bevat het dossier een aanwijzing om te kunnen concluderen dat de verklaring van [slachtoffer 2] op andere wijze is beïnvloed. Ook [slachtoffer 2] verklaart in antwoord op open vragen wat er gebeurd is: “Ik was op zijn schoot en dan doet hij rare dingen met mij met zijn hand in mijn onderbroek waar mijn buik zit.” Haar verklaring stemt overeen met wat ze haar ouders had verteld. Ook [slachtoffer 2] had al aan haar ouders verteld wat er met haar gebeurd was voordat de brief van 13 juli 2020 verstuurd was.

[slachtoffer 3]

[slachtoffer 3] zat niet in de klas bij [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] en het dossier bevat geen enkele aanwijzing om te kunnen concluderen dat [slachtoffer 3] op enigerlei wijze contact had met hen. De verklaring van mevrouw [moeder van slachtoffer 3] dat [slachtoffer 3] in mei 2020 twee keer spontaan vertelde dat meester [voornaam verdachte] aan haar plassertje had gezeten, wordt bevestigd door het adviesformulier van Veilig Thuis van 2 juni 2020, vastgelegd op 22 juni 2020. Nadat de ouders de brief van school hadden ontvangen waarin melding werd gemaakt van grensoverschrijdend gedrag tussen een medewerker en één of twee leerlingen, heeft mevrouw [moeder van slachtoffer 3] geïnformeerd of het meester [voornaam verdachte] betrof. Toen het antwoord bevestigend was, hebben haar ouders alsnog aangifte gedaan van seksueel misbruik van [slachtoffer 3]. Anders dan de raadsman heeft betoogd, bevat het dossier wat betreft [slachtoffer 3] geen enkele aanwijzing dat zij op enigerlei wijze is beïnvloed met betrekking tot wat zij spontaan aan haar ouders vertelde: ”de meester heeft aan mijn oortje gesabbeld en meester [voornaam verdachte] heeft aan mijn plassertje gezeten”. Op het moment dat [slachtoffer 3] in mei 2020 spontaan aan tafel vertelde dat meester [voornaam verdachte] aan haar plassertje zat, was er nog niets bekend van het misbruik van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dat er enig contact is geweest tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] blijkt niet uit het dossier. Een dergelijk contact kan ook niet worden afgeleid uit hetgeen [zusje 1 van slachtoffer 1] in het studioverhoor zegt over het “naar de kleuters gaan”. Evenmin blijkt van enige beïnvloeding van de ouders van [slachtoffer 3]; zij hadden meteen na de uitlatingen van [slachtoffer 3] in mei 2020 dat de meester aan haar plassertje had gezeten, ernstige zorgen, getuige ook het inwinnen van advies bij daarvoor geëigende instanties. Het hof concludeert dat de brief van school van 13 juli 2020 over het grensoverschrijdende gedrag van een personeelslid voor de ouders niet de aanleiding was voor hun zorg over [slachtoffer 3], maar het laatste duwtje om tot aangifte over te gaan.

Tussenconclusie

De studioverhoren hebben op correcte wijze plaatsgevonden door zedenrechercheurs die gecertificeerd zijn voor de opleiding “het horen van jonge of verstandelijk beperkte getuigen” van de Politieacademie. Het hof overweegt voorts concluderend, net als de rechtbank, dat alle drie de meisjes al voor hun studioverhoren een verklaring hebben afgelegd tegenover hun ouders, deze verklaringen komen steeds op essentiële onderdelen met elkaar overeen wat betreft de handelingen van de verdachte. Geen van de drie meisjes heeft tegenover de ouders een wezenlijk ander verhaal verteld dan tegenover de politie. Uit de inhoud van de WhatsAppgesprekken tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die plaatsvonden voordat de heer [getuige 1] de ouders van [slachtoffer 2] had benaderd, leidt het hof af dat [slachtoffer 2] begreep waarover [slachtoffer 1] het had in die gesprekken, maar dat zij daar niet over wilde praten. Dat niet willen praten komt ook terug in de gesprekken die [slachtoffer 2] met haar ouders had en in de studioverhoren van [slachtoffer 2]. Dat zij desondanks heeft verklaard over hetgeen meester [voornaam verdachte] bij haar heeft gedaan, sterkt het hof in de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer 2] authentiek en betrouwbaar is. De stelling dat hetgeen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in die verhoren verteld hebben over wat hen is overkomen niet hun eigen herinnering is maar veroorzaakt is door invloeden van buitenaf, vindt geen steun in het dossier. De studioverhoren zijn dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Het overige bewijs
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beiden verteld over seksuele handelingen die plaatsvonden wanneer ze bij de verdachte stonden of op zijn knie zaten. [slachtoffer 1] wist van het misbruik van [slachtoffer 2] door de verdachte en heeft hierover ook verteld in het studioverhoor. [slachtoffer 2] heeft verteld dat zij gezien heeft dat [slachtoffer 1] bij de verdachte op schoot zat en dat hij bij [slachtoffer 1] hetzelfde deed als bij haar. [slachtoffer 3] heeft verteld over seksuele handelingen die plaatsvonden toen ze aan het puzzelen was. Hij zat achter haar op zijn stoel.
Getuige [getuige 2], een intern begeleidster van de school, heeft tegenover de politie verklaard dat ze de verdachte weleens heeft aangesproken over hoe hij kinderen vasthield: tussen zijn benen, kinderen hingen over hem heen.
Getuige [getuige 2] is in hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoord. Zij heeft toen het volgende verklaard:
“U vraagt mij of er eerder opmerkingen zijn gemaakt over het fysieke gedrag naar kinderen. Jazeker, dat hij kinderen achter het bureau tussen zijn benen hield met zijn handen op de heupen. Ze vonden hem te amicaal. Ik heb vooral gesprekken met hem gehad over de manier hoe hij de kinderen tussen zijn benen had. Ik denk gedurende de jaren dat hij bij ons op school zat, dat verschillende collega’s dit hebben verteld.”
Getuige [getuige 3], een intern begeleidster van de school, heeft verklaard dat zij weet dat er collega’s zijn die de verdachte geattendeerd hebben op zijn fysieke gedrag: een kind op schoot of op een been.
Getuige [getuige 4], de interim directeur, heeft verklaard dat er veel boosheid en schuldgevoel bij collega’s was. De verdachte had altijd kinderen op schoot of tussen zijn benen, en altijd de screens naar beneden en de lichten uit. Hij is daar op aangesproken.
[slachtoffer 1] heeft in het studioverhoor het volgende verteld:
Ja. En gaat hij als hij hoort iemand lopen gaat hij oké nu gaan we andere dingen doen.
v Oké.
G Niet alleen mij. Hij gaat zeggen oké jongens pak je wisbordjes.
Naar aanleiding van dit onderdeel van de verklaring heeft de politie in hoger beroep een proces-verbaal opgemaakt met betrekking tot het al dan niet horen van loopgeluiden op de gang vanuit de klas waarbij op de gang gelopen is met schoenen met rubberen zolen en laarzen met hakken. Beide verbalisanten horen de laarzen met hakken redelijk. De ene verbalisant hoorde de schoenen met rubberen zolen nauwelijks tot niet, de andere hoorde ze redelijk.
De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vinden steun in hetgeen de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard over het op schoot of op een been nemen en het tussen de benen nemen van kinderen. De verklaring van [slachtoffer 1] dat het heel vaak gebeurde naast het raam en dat de verdachte heel vaak de gordijnen dicht deed, wordt bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 4].

Schakelbewijs

De verdachte wordt beschuldigd van het plegen van zedendelicten met drie jonge slachtoffertjes. Bij alle slachtoffers valt eenzelfde patroon vast te stellen waarbinnen de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vertonen op essentiële onderdelen elkaar ondersteunende overeenkomsten. Alle slachtoffers zijn jonge kinderen variërend in leeftijd ten tijde van het plegen van het feit tussen 4 jaar ([slachtoffer 3]) en 7 á 8 jaar ([slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]). Het misbruik vond plaats in de klas tijdens de lesuren. De verdachte nam de kinderen op schoot, tussen zijn benen ([slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]) of zat op zijn stoel achter het kind ([slachtoffer 3]). Hij ging vervolgens met zijn hand in de onderbroek van de kinderen en betastte hun vagina. Er is sprake van een zodanige overeenkomende modus operandi dat de bewijsmiddelen in de ene zaak ook gebruikt kunnen worden als bewijsmiddel in en voor de andere zaak; het schakelbewijs.

Conclusie

De verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vinden mede met gebruikmaking van schakelbewijs, voldoende steun in andere bewijsmiddelen in het dossier, zodat voldaan is aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342 Sv. Het hof acht de feiten 1, 2 en 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen en verwerpt het verweer van de verdediging op alle onderdelen.
Met betrekking tot feit 4
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de afbeelding [bestandsnaam 1] niet kan worden aangemerkt als een kinderpornografische afbeelding en subsidiair dat de verdachte geen beschikkingsmacht had over de afbeelding. Een en ander heeft hij nader onderbouwd in zijn pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft de betreffende afbeelding in de toonmap bekeken en onderschrijft hetgeen de politie in het proces-verbaal beschrijving kinderporno/dierenporno d.d. 20 augustus 2020 met nummer 2020199317 heeft opgenomen, namelijk dat de afbeelding een kinderpornografische strekking heeft. Het hof wordt in haar oordeel gesterkt, doordat uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2022 met nummer 10 blijkt dat deze afbeelding een thumbnail betreft van een video genaamd “[bestandsnaam 1]”.
Deze video was niet meer op de telefoon van de verdachte aanwezig, maar onderzoek heeft uitgewezen dat deze video op 7 mei 2020 om 07:25 (UTC+0) voor het eerst werd afgespeeld en dat de afbeelding op 7 mei 2020 om 07:24:59 (UTC+0) was aangemaakt.
Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat deze foto
vrij te benaderen was op de telefoon van de verdachte, en gaat ervan uit dat hij (minst genomen voorwaardelijk) opzet had op het bezitten van deze afbeelding, in die zin dat hij wetenschap/bewustheid had van deze afbeelding op zijn telefoon, hij beschikkingsmacht daarover had en de aanwezigheid daarvan heeft gewild. De enkele niet concrete en onderbouwde stellingen dat de afbeelding op andere manieren op de telefoon van de verdachte terecht is gekomen, zijn niet aannemelijk geworden en maken het oordeel van het hof niet anders. Het hof acht het feit wettig en overtuigend bewezen. De verweren worden verworpen.
Met betrekking tot feit 5
De raadsman heeft – net als in eerste aanleg – betoogd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het bezit van dierenporno, een en ander zoals nader onderbouwd in de pleitnota.
Op 14 juli 2020 werd in de woning van verdachte een telefoon van het merk Samsung in beslag genomen. Op deze telefoon van verdachte is een afbeelding, te weten een video aangetroffen die dierenpornografisch is. De video stond in de WhatsAppbestanden en was voor de gebruiker vrij te benaderen. Aangezien de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard het filmpje te hebben gezien, stelt het hof – net als de rechtbank – vast dat de verdachte in elk geval wetenschap/bewustheid had van de aanwezigheid van het materiaal op zijn telefoon, Daarnaast stelt het hof vast dat de verdachte ook beschikkingsmacht had over het materiaal, nu het voor de verdachte vrij toegankelijk was. Voorts is de enkele stelling van de verdachte dat hij de aanwezigheid van het materiaal niet gewild heeft, onvoldoende om anders te oordelen, omdat het hof vaststelt dat hij er niet voor heeft gekozen de afbeelding, nadat hij met de inhoud van het materiaal bekend was geworden, te verwijderen. Immers, het filmpje stond nog op de telefoon, toen de telefoon door de politie in beslag werd genomen. Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat de verdachte wel degelijk opzet had op het bezit van de dierenpornografische afbeelding en acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer wordt verworpen.
Eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM
In hoger beroep zijn de onderzoekswensen die de verdediging heeft ingediend grotendeels toegewezen en uitgevoerd. Gelet hierop en gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, is het hof van oordeel dat de stelling van de verdediging dat er geen sprake zou zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM op geen enkele wijze wordt onderbouwd. Mede gelet op het feit dat in hoger beroep vrijwel alle onderzoekswensen van de verdediging zijn gehonoreerd, voldoet de procedure in haar geheel aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Voorwaardelijk verzoek
Bij pleidooi heeft de verdediging verzocht om – indien het hof gebruik zal maken van de deskundigenrapportages van dr. Poletiek – dr. Otgaar en dr. De Ruiter als deskundigen te horen.
Nu het hof geen gebruik maakt van de deskundigenrapportages van dr. Poletiek is de aan het verzoek gestelde voorwaarde niet vervuld, zodat het hof geen beslissing op het verzoek hoeft te nemen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
De eendaadse samenloop van:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn pupil/een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige

en

ontucht plegen met zijn pupil/een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn pupil/een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een ontuchtige handeling, waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken, in bezit hebben.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als leerkracht in het schooljaar 2017-2018 schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht, waarbij ook sprake was van het seksueel binnendringen van het lichaam, met twee van zijn leerlingen, [slachtoffer 1] destijds 8 jaar oud en [slachtoffer 2], destijds 7/8 jaar oud. Daarnaast heeft hij zich als leerkracht in het schooljaar 2019-2020 schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een van zijn leerlingen, [slachtoffer 3], destijds 4 jaar oud.
De seksuele handelingen gebeurden op school in het klaslokaal in aanwezigheid van andere leerlingen. Als de andere leerlingen aan het werk waren en niemand erop lette of kon bevatten wat er gebeurde, zag de verdachte de kans schoon zijn hand in de onderbroek van de meisjes te steken. Kwalijk is dat het misbruik daarmee plaatsvond in een omgeving die voor de slachtoffers juist veilig had moeten zijn. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig misbruik gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie die bestond tussen hem als docent en de nog jonge, kwetsbare en aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwde meisjes. Hij heeft het vertrouwen dat de meisjes, en ook hun ouders, in hem hadden gesteld op grove wijze beschaamd.
Het behoeft verder geen betoog dat de verdachte met zijn handelen de grenzen van het ontoelaatbare ernstig heeft overschreden. Hij heeft een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Slachtoffers van feiten als de onderhavige lijden nog vaak geruime tijd onder de gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarnaast doorkruist seksueel misbruik van jonge kinderen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling.
Dat het handelen van de verdachte grote gevolgen heeft gehad blijkt uit de verklaringen van de slachtoffers. Uit de in eerste aanleg en in hoger beroep
voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt treffend welke gevolgen het handelen van de verdachte voor de jonge slachtoffers heeft gehad. De slachtoffers zijn inmiddels alle drie behandeld door een psycholoog. De ouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat de bewezenverklaarde feiten een grote impact hebben gehad op hun dochters en ook tot gedragsverandering hebben geleid. De verdachte heeft zich hierbij kennelijk puur laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens, en heeft hierbij geen oog gehad voor de belangen van de slachtoffers. Dit soort delicten veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, bijvoorbeeld bij ouders van jonge kinderen. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte een grote impact gehad op zijn collega’s en op de school waar hij werkzaam was.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij geen inzicht heeft gegeven in zijn handelen en daarvoor ook geen
verantwoordelijkheid heeft willen nemen. Door deze proceshouding is geen zicht verkregen op eventuele problematiek bij verdachte en of hij daarbij hulp zou kunnen gebruiken om recidive te voorkomen.
Met het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal heeft de verdachte indirect een bijdrage geleverd aan het toebrengen van psychische schade bij het kind dat het betreft, nu voor de productie van dat materiaal jonge kinderen veelal ernstig seksueel misbruikt en uitgebuit worden.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van een dierenpornografische afbeelding. Het bezit van dierenporno is verwerpelijk, omdat bij de vervaardiging van deze afbeeldingen dieren worden geëxploiteerd ten behoeve van een onzedelijke behoeftebevrediging van personen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst en de aard van het bewezenverklaarde – niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat de in eerste aanleg deels voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf (van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk) in beginsel een passende en geboden reactie vormt. Voor een hogere straf -zoals door de advocaat-generaal is geëist, ziet het hof geen aanleiding. Verdachte is op een gegeven moment geschorst en heeft zich goed aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden. Inmiddels woont hij weer bij zijn gezin, heeft een vaste baan en het leven weer op orde. Voorts sluit de straf die de rechtbank heeft opgelegd aan bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu de verdachte gedetineerd is geweest en er tussen het instellen van het hoger beroep op 14 december 2020 en het wijzen van het onderhavige arrest een periode van meer dan 16 maanden is gelegen. Een groot deel van de vertraging in de berechting is evenwel veroorzaakt doordat de verdediging kort voor de zitting van 29 juni 2022, waarop de inhoudelijke behandeling gepland stond, nieuwe verzoeken heeft gedaan en een nieuw rapport van dr. Van Koppen heeft ingebracht, waardoor een inhoudelijke behandeling niet mogelijk was. Gelet hierop wordt de overschrijding slechts deels verdisconteerd in de strafmaat. In plaats van de hiervoor genoemde gevangenisstraf acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de zich in het dossier bevindende reclasseringsrapportages.
Het hof ziet – gelet op de zich in het dossier bevindende reclasseringsrapportages en mede gelet op de hierna te noemen beslissing – thans geen aanleiding meer om bijzondere voorwaarden op te leggen.
De verdachte heeft het tenlastegelegde gepleegd in de uitoefening van zijn beroep als leerkracht. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte als bijkomende straf een beroepsverbod moet krijgen om in deze, of een soortgelijke functie, met kinderen werkzaam te zijn. Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte ontzetten uit zijn recht tot het uitoefenen van een beroep als leerkracht, begeleider of instructeur waarbij hij in contact komt met minderjarigen voor de maximale wettelijke duur van vijf jaren.
Het hof ziet – anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd – geen aanleiding om een maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Met betrekking tot de inbeslaggenomen telefoon heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bezit van de telefoon niet in strijd is met de wet en het algemeen belang wanneer de tenlastegelegde afbeeldingen zijn verwijderd.
Het hof overweegt het volgende.
De bewezenverklaarde kinderporno (feit 4) en de bewezenverklaarde dierenporno (feit 5) zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte.
Indien gemotiveerd wordt verzocht om verstrekking van een of meer door de verdachte (duidelijk) omschreven gegevensbestanden die op de betreffende inbeslaggenomen gegevensdrager zijn opgeslagen, dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de strafvorderlijke en maatschappelijke belangen bij onttrekking aan het verkeer enerzijds en de persoonlijke belangen van de verdachte bij behoud c.q. verkrijging van de verzochte gegevensbestanden anderzijds.
Door de verdachte is niet specifiek onderbouwd om hoeveel en welke specifiek omschreven gegevensbestanden op de gegevensdrager het gaat. Evenmin is aangegeven welke specifieke belangen zijn gemoeid bij het behoud c.q. de verkrijging van de betreffende gegevensbestanden. De enkele uitlating dat er allerlei privégegevens op de telefoon staan, voldoet hier niet aan.
Bovendien heeft de verdachte toegelaten dat strafbare en niet-strafbare gegevensbestanden op zijn gegevensdrager zijn vermengd. Het weer scheiden van deze bestanden vormt een onevenredig grote belasting voor de opsporingsdiensten waarbij niet kan worden gegarandeerd dat al het strafbare materiaal daadwerkelijk is verwijderd. Daarbij zou het bijvoorbeeld kunnen gaan om in bestanden verborgen materiaal of om materiaal dat alleen bij een uitvoeriger onderzoek kan worden getraceerd. Er is daarom altijd een risico dat, ook bij het enkel verstrekken van gegevensbestanden of kopieën daarvan opnieuw strafbaar materiaal in de samenleving wordt teruggebracht.
Het hof zal dan ook bevelen dat het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten de op de beslaglijst vermelde telefoon, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Het onder 4 en 5 bewezenverklaarde is met betrekking tot dit voorwerp begaan en het ongecontroleerde bezit van de telefoon is, vanwege het daarop aangetroffen materiaal, in strijd met de wet.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. Nog afgezien van psychische schade brengt de aard en ernst van de normschending met zich dat er een grond is voor de toekenning van schadevergoeding. Gelet op de onderbouwing en de aansluiting die het hof ziet bij de richtlijnen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven leent de vordering ter zake van geleden immateriële schade zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegekend – voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij heeft het hof meegewogen dat het in het onderhavige geval gaat om een jong kwetsbaar slachtoffer.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 10.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van
€ 11.627,03, bestaande uit een bedrag van € 1.627,03 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. Nog afgezien van psychische schade brengt de aard en ernst van de normschending met zich dat er een grond is voor de toekenning van schadevergoeding. Gelet op de onderbouwing en de aansluiting die het hof ziet bij de richtlijnen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, leent de vordering ter zake van geleden immateriële schade zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegekend - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag aan immateriële schade van € 10.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij heeft het hof meegewogen dat het in het onderhavige geval gaat om een jong kwetsbaar slachtoffer.
Het hof zal voorts de vordering tot vergoeding van materiële schade afwijzen, omdat naar het oordeel van het hof sprake is van een te ver verwijderd verband tussen de gestelde schade en het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 10.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. Nog afgezien van psychische schade brengt de aard en ernst van de normschending met zich dat er een grond is voor de toekenning van schadevergoeding. Gelet op de onderbouwing en de aansluiting die het hof ziet bij de richtlijnen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven leent de vordering ter zake van geleden immateriële schade zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegekend - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij heeft het hof meegewogen dat het in het onderhavige geval gaat om een jong kwetsbaar slachtoffer.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3].
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Voorlopige hechtenis
Het hof heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36b, 36c, 36f, 55, 57, 240b, 244, 248, 249 en 254a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van het onder 3 ten eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde en het onder 4 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
35 (vijfendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van leerkracht, begeleider of instructeur waarbij hij in contact komt met minderjarigen voor de duur van 5
(vijf) jaren.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Zwart, merk: Samsung).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 31 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 augustus 2020.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout,
mr. H.M.D. de Jong en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier mr. R. van Eekeres.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 februari 2023.