ECLI:NL:PHR:2024:1251
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep wegens niet-inachtneming dagvaardingstermijn
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1997, niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep door het gerechtshof Den Haag op 30 januari 2024. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo. Het middel van cassatie betreft de niet-inachtneming van de dagvaardingstermijn in hoger beroep, zoals voorgeschreven in artikel 413 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof.
De kern van de zaak draait om de vraag of de dagvaarding op de juiste wijze is betekend. De verdachte is niet verschenen op de terechtzitting, en de raadsvrouw heeft aangegeven niet door de verdachte gemachtigd te zijn. Het proces-verbaal van de terechtzitting vermeldt dat de advocaat-generaal vorderde dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard, omdat er geen grieven waren ingediend. De voorzitter van het hof heeft vastgesteld dat de oproeping van de verdachte correct was betekend, maar de vraag blijft of de dagvaardingstermijn van tien dagen is gerespecteerd.
De procureur-generaal concludeert dat de termijn van tien dagen niet in acht is genomen, aangezien de dagvaarding op 24 januari 2024 rechtsgeldig is betekend, maar de terechtzitting op 30 januari 2024 plaatsvond, waardoor de verdachte niet op tijd was opgeroepen. De conclusie is dat het hof het onderzoek had moeten schorsen, en de procureur-generaal heeft geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de uitspraak zouden leiden. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof voor herbehandeling.