Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
Gebeurtenis” betekent met betrekking tot een Aandeelhouder (i) dat een curator of bewindvoerder wordt benoemd voor die Aandeelhouder of (ii) de Aandeelhouder vrijwillig een regeling treft met alle of een substantieel deel van haar crediteuren of daartoe wordt verplicht op basis van een rechterlijke uitspraak, wet of anderszins of (iii) dat de Aandeelhouder failliet wordt verklaard of geliquideerd, tenzij een liquidatie plaatsvindt vanwege een juridische fusie of reorganisatie en de daaruit voortkomende vennootschap de verplichtingen van de Tekortkomende Aandeelhouder overneemt en de overige Aandeelhouder(s) deze vennootschap als nieuwe wederpartij aanvaarden; of (iv) de Tekortkomende Aandeelhouder haar onderneming staakt of dreigt te staken, of (v) ontbinding van de Aandeelhouder.’
3.Bespreking van het cassatiemiddel
nietgeschikt. Dat begrip heeft in cassatie een vaststaande betekenis en staat voor ieder zelfstandig bezwaar van eiser tot cassatie tegen de uitspraak waartegen het beroep zich richt. Daarom is het gebruik van het woord ‘klacht’ in combinatie met een cijfer voor gedeelten van de procesinleiding in cassatie die meerdere zelfstandige bezwaren tegen de uitspraak bevatten, verwarrend. Daar komt dan nog bij dat de steller van het middel niet consequent is, omdat hij zowel spreekt van ‘Klacht 1’ bóven het niveau van de randnummers, als van ‘klacht 1’ verwijzend naar randnummer 1.
inhoudelijkereden voor de door het hof bedoelde wijze van uitleg. Die inhoudelijke reden is mijns inziens onvolkomen (intussen zonder dat het middel daarover klaagt), omdat het hof niet vaststelt dat over (de relevante bepaling in) de overeenkomst tussen partijen (intensief) is onderhandeld (het hof stelt zelfs het tegendeel vast, namelijk dat over de definitie van ‘Gebeurtenis’
nietis onderhandeld). Zou daarover wel intensief zijn onderhandeld, dán ligt voor de hand om aan te nemen dat het bereikte onderhandelingsresultaat dankzij de door partijen genoten juridische bijstand nauwkeurig in de overeenkomst zal zijn geformuleerd en krijgt bij de toepassing van de
Haviltex-maatstafzo die formulering extra gewicht. [5] In het vervolg van de overweging geeft het hof echter nog een andere reden voor een meer taalkundige en objectieve wijze van uitleg, die mijns inziens wél overtuigend is. Die reden is dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor een vaststelling van de bedoelingen van partijen, anders dan in de tekst en structuur van de overeenkomst. Volgens het hof liggen ook in door CM overgelegde schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geen aanknopingspunten voor de uitleg van de aanbiedingsregeling besloten. Dat is dus niet een inhoudelijke reden voor een meer taalkundige en objectieve wijze van uitleg, maar een bij uitstek praktische, of ‘processuele’ reden: waar andere op grond van de Haviltex-maatstaf relevante feiten en omstandigheden niet vaststaan, blijven eenvoudig de tekst en structuur van de overeenkomst over. [6]
CM betoogt dat ook RET en ING Bank zijn aan te merken als crediteuren waarmee een regeling is getroffen, naast ACM en de belastingdienst. Bij de vraag of sprake is van een situatie waarin ‘
de Aandeelhouder vrijwillig een regeling treft met alle of een substantieel deel van haar crediteuren of daartoe wordt verplicht op basis van een rechterlijke uitspraak, wet of anderszins’moeten dus ook RET en ING in de weging worden betrokken. CM wordt in deze stelling niet gevolgd in verband met het volgende.
RET, één van de twee aandeelhouders van RMC, heeft RMC een krediet van € 2.500.000,- verschaft. Deze financiering betrof een nieuwe kredietfaciliteit.
Een uitleg van de definitie onder (ii) houdt naar het oordeel van het hof, anders dan CM heeft betoogd bij de mondelinge behandeling in hoger beroep, niet in dat een financier die bereid is (tijdelijk een aanvullend) krediet te verstrekken valt te scharen onder de categorie crediteur waarmee een regeling is getroffen.
Hierop stuit ook af de stelling van RMC[ [8] ] dat alle gemaakte afspraken, dus die met RET en ING Bank daaronder begrepen, als één geheel moeten worden bezien.
noghet volgende’), dunkt mij dat onjuist. Overwegingen moeten worden uitgelegd in de context van de gehele uitspraak; het verband tussen rechtsoverweging 7.4 en de opvolgende overwegingen is onmiskenbaar.
alle of een substantieel deel vanhaar crediteuren’ (
onderstreping A-G). Volgens het aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden oordeel, heeft dit zich niet voorgedaan, ook al is (zo begrijp ik het hof) het voortbestaan van RMC wél in gevaar geweest. De overwegingen van het hof komen erop neer dat dat gevaar is afgewend door de optelsom van een nieuw bankkrediet, een krediet van aandeelhouder RET en een regeling met
een niet-substantieel deel vande crediteuren.
in de zin van (de strekking van) de omschrijving van de aanbiedingsplicht in de overeenkomst.