Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschappen CETORHINUS MAXIMUS B.V. (CM) en ROTTERDAMSE MOBILITEIT CENTRALE RMC B.V. (RMC), beide joint-venture-partners en aandeelhouders van Transvision B.V. Het geschil betreft de uitleg van een aandeelhoudersovereenkomst (AHO) die in 2018 is gesloten, waarin een aanbiedingsregeling is opgenomen. CM stelt dat er een 'Gebeurtenis' heeft plaatsgevonden met betrekking tot RMC, waardoor RMC verplicht zou zijn om een aanbod te doen voor de aandelen van CM. RMC betwist echter dat er een Gebeurtenis heeft plaatsgevonden en vordert in reconventie nakoming van de aanbiedingsplicht door CM.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van CM worden afgewezen. De rechtbank legt de bepalingen van de AHO uit aan de hand van de Haviltex-norm, waarbij de bedoeling van partijen en de context van de overeenkomst centraal staan. De rechtbank concludeert dat de situatie die CM aanvoert niet voldoet aan de definitie van 'Gebeurtenis' zoals opgenomen in de AHO. De rechtbank stelt vast dat de afspraken die RMC heeft gemaakt met haar schuldeisers niet kwalificeren als een regeling met een substantieel deel van de schuldeisers, zoals vereist in de AHO. CM wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, terwijl de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van RMC begroot op € 8.665,00, te betalen binnen veertien dagen na de uitspraak.