ECLI:NL:RBROT:2022:3261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
C/10/623676 / HA ZA 21-728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en toepassing van een aandeelhoudersovereenkomst tussen joint-venture-partners

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschappen CETORHINUS MAXIMUS B.V. (CM) en ROTTERDAMSE MOBILITEIT CENTRALE RMC B.V. (RMC), beide joint-venture-partners en aandeelhouders van Transvision B.V. Het geschil betreft de uitleg van een aandeelhoudersovereenkomst (AHO) die in 2018 is gesloten, waarin een aanbiedingsregeling is opgenomen. CM stelt dat er een 'Gebeurtenis' heeft plaatsgevonden met betrekking tot RMC, waardoor RMC verplicht zou zijn om een aanbod te doen voor de aandelen van CM. RMC betwist echter dat er een Gebeurtenis heeft plaatsgevonden en vordert in reconventie nakoming van de aanbiedingsplicht door CM.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van CM worden afgewezen. De rechtbank legt de bepalingen van de AHO uit aan de hand van de Haviltex-norm, waarbij de bedoeling van partijen en de context van de overeenkomst centraal staan. De rechtbank concludeert dat de situatie die CM aanvoert niet voldoet aan de definitie van 'Gebeurtenis' zoals opgenomen in de AHO. De rechtbank stelt vast dat de afspraken die RMC heeft gemaakt met haar schuldeisers niet kwalificeren als een regeling met een substantieel deel van de schuldeisers, zoals vereist in de AHO. CM wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, terwijl de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van RMC begroot op € 8.665,00, te betalen binnen veertien dagen na de uitspraak.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/623676 / HA ZA 21-728
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 22 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CETORHINUS MAXIMUS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.C.M. Berger te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROTTERDAMSE MOBILITEIT CENTRALE RMC B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.C. van Nass te Amsterdam.
Partijen zullen hierna CM en RMC genoemd worden.
Tegenwoordig zijn mr. N. Doorduijn, mr. drs. J. van den Bos en mr. A.J.M. van Sonsbeeck, rechters, en mr. L.A. Bosch, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • de heer [naam persoon 1] van CM,
  • de heer [naam persoon 2] van CM,
  • mr. Berger, advocaat van CM,
  • mr. S.M. Campmans, advocaat van CM,
  • de heer [naam persoon 3] van RMC,
  • mevrouw [naam persoon 4] van RMC,
  • mr. Van Nass, advocaat van RMC,
  • mr. A.J. Rijsterborgh, advocaat van RMC.
De rechtbank heeft mondeling uitspraak zoals bedoeld in artikel 30p Rv gedaan.

1..De gronden van de beslissing

1.1.
Partijen zijn de joint venture partners en aandeelhouders van Transvision B.V. (hierna: Transvision). Zij hebben een aandeelhoudersovereenkomst gesloten in 2018 (hierna: de AHO) met daarin een aanbiedingsregeling. Voor zover relevant staat in die regeling:
“Indien zich ten aanzien van een Aandeelhouder een Gebeurtenis voordoet alsmede indien er ten aanzien van een Aandeelhouder een Tekortkoming is, zal deze Aandeelhouder al de door haar gehouden Aandelen terstond te koop aanbieden aan de andere Aandeelhouder tegen een prijs gelijk aan de Waarde in het Economisch Verkeer minus 50% conform het hierna in dit Artikel 15 bepaalde (onverminderd overige rechten van de Aandeelhouder aan wie moet worden aangeboden).”
Gebeurtenis is hierbij als volgt gedefinieerd:
"Gebeurtenis' betekent met betrekking tot een Aandeelhouder (i) dat een curator of bewindvoerder wordt benoemd voor die Aandeelhouder of (li) de Aandeelhouder vrijwillig een regeling treft met alle of een substantieel deel van haar crediteuren of daartoe wordt verplicht op basis van een rechterlijke uitspraak, wet of anderszins, of (iii) dat de Aandeelhouder failliet wordt verklaard of geliquideerd, tenzij een liquidatie plaatsvindt vanwege een juridische fusie of reorganisatie en de daaruit voortkomende vennootschap de verplichtingen van de Tekortkomende Aandeelhouder overneemt en de overige Aandeelhouder(s) deze vennootschap als nieuwe wederpartij aanvaarden; of (iv) de Tekortkomende Aandeelhouder haar onderneming staakt of dreigt te staken, of (v) ontbinding van de Aandeelhouder”
1.2.
De zaak komt erop neer dat CM stelt dat er een Gebeurtenis is geweest ten aanzien van RMC. Zij vordert kort gezegd nakoming van de aanbiedingsregeling. RMC moet veroordeeld worden een aanbod te doen en meewerken aan de waardebepaling. RMC betwist dat er een Gebeurtenis is geweest. Als de overeenkomst zo uitgelegd moet worden dat er aan haar zijde een Gebeurtenis is geweest, dan geldt dat ook voor een eerdere situatie die zich bij CM heeft voorgedaan. In voorwaardelijke reconventie vordert zij daarom nakoming van de aanbiedingsplicht door CM.
1.3.
De vorderingen van CM zullen worden afgewezen. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vorderingen van RMC. De rechtbank licht dat als volgt toe.
1.4.
Het gaat hier om de uitleg en toepassing van een schriftelijk beding tussen partijen. Uitgangspunt is de zogeheten Haviltex norm. Het gaat uiteindelijk om de vraag welke betekenis aan het beding toegekend moet worden, rekening houdend met de positie van partijen, de uitlatingen die zij hadden gedaan en de kennis die zij over en weer hadden.
1.5.
Concreet is allereerst van belang dat de bepaling verstrekkende gevolgen heeft: er moet aangeboden worden met een verlies van 50% op de werkelijke waarde. Dat alleen al rechtvaardigt dat de bepaling alleen toegepast wordt, indien het evident is dat partijen beoogd hebben dat dit gevolg zou intreden. Kijkend naar de tekst is verder duidelijk dat het in subonderdeel (ii) moet gaan om een situatie die welhaast vergelijkbaar is met een faillissement, ontbinding of een buitengerechtelijk akkoord. Dat blijkt uit de andere vier subonderdelen van de definitie van Gebeurtenis. De enkele verhoging of verstrekking van een kredietfaciliteit vanwege financieel slecht weer, valt er niet onder. Hetzelfde geldt voor de vestiging van een pandrecht.
1.6.
CM betoogt dat RMC een regeling heeft getroffen met ING, RET, de ACM en de fiscus. De rechtbank stelt hierover het volgende vast:
a. a) De afspraken met ING komen erop neer dat ING uitstel heeft geboden van een eerder afgesproken afbouw van een op zich al bestaand financieringsarrangement, waarbij een pandrecht is verstrekt op de door RMC gehouden aandelen in Transvision.
b) De afspraken met RET komen erop neer dat de RET – die voordien geen schuldeiser was – een lening heeft verstrekt, tegen een tweede pandrecht op dezelfde aandelen.
c) De afspraken met de ACM en de fiscus zijn niet duidelijk. RMC beroept zich op een geheimhoudingsclausule. Met CM gaat de rechtbank er in de verdere beoordeling vanuit dat de ACM en de fiscus korting en uitstel van betaling hebben verleend.
1.7.
Dit is geen situatie waarin een substantieel deel van de schuldeisers een regeling treft met een aandeelhouder, zoals bedoeld in de definitie onder ii van Gebeurtenis in de AHO. Een redelijke uitleg van dit deel van het artikel brengt met zich mee dat het gaat om de situatie waarin een substantieel deel van de schuldeisers elk afstand doet van een deel van hun vorderingen om daarmee de continuïteit van de schuldenaar veilig te stellen. Een dergelijke afstand is hier alleen gedaan door de ACM en de fiscus, niet door ING en de RET. Daarbij is de schuld aan de ACM veruit het grootste: die schuld bestaat uit twee boetes van (afgerond) 4 miljoen per stuk [1] , vermeerderd met rente. Een van die twee boetes is opgelegd vanwege een kartel tussen beide aandeelhouders. Daarmee is een substantieel deel van de schuld waarvoor RMC afspraken maakte, mede terug te voeren op gedragingen van CM. Een redelijke contractsuitleg brengt dan ook mee dat op deze situatie deze bepaling niet van toepassing is. Aangenomen moet worden dat partijen niet hebben beoogd dat een aandeelhouder een beroep op de aanbiedingsregeling zou kunnen doen, indien hij medeverantwoordelijk is voor het ontstaan van (een substantieel deel van) de penibele financiële situatie van de ander.
1.8.
CM wordt als de in het ongelijk gestelde partij in conventie veroordeeld in de proceskosten. Het geschil in de voorwaardelijk reconventie is zodanig verweven met de conventie dat de proceskosten daar tussen partijen worden gecompenseerd.
1.9.
De proceskosten aan de zijde van RMC in conventie worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
7.998,00(2,0 punten × tarief € 3.999)
Totaal € 8.665,00.
1.10.
Ook de gevorderde nakosten worden toegewezen. De nakosten worden begroot op € 163,00, te verhogen met € 85,00 in het geval van betekening.
1.11.
Zoals gevorderd, moet betaling plaatsvinden binnen 14 dagen na heden.
1.12.
De proces- en nakostenveroordelingen worden, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2..De beslissing

De rechtbank
in conventie
2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt CM in de proceskosten, aan de zijde van RMC tot op heden begroot op € 8.665,00, te betalen binnen veertien dagen na heden,
2.3.
veroordeelt CM in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat CM niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
2.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 2.2 en 2.3 uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
2.5.
wijst de vorderingen af,
2.6.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Waarvan proces-verbaal,

Voetnoten

1.Bij de mondelinge uitspraak heeft de rechtbank twee miljoen euro gezegd. Dit was een verspreking en is als zodanig hersteld in dit proces-verbaal.