Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.Bespreking van het cassatiemiddel
nr. 2 t/m 16van het middel.
onder nr. 2 t/m 5) klaagt dat het hof twee adviezen van het T.M.C. Asser Instituut heeft genegeerd, die door [eiseres] in het geding zijn gebracht en die betrekking hebben op de vraag of de Nederlandse rechter in deze zaak internationaal bevoegd is. Het is onbegrijpelijk dat het hof de conclusies van deze adviezen niet in zijn oordeel heeft betrokken, aldus het middel.
onder nr. 6-15) geeft een nadere uitwerking van de klacht over de beoordeling door het hof van zijn internationale bevoegdheid aan de hand van art. 7, aanhef en onder 2, Verordening Brussel I-bis, waarbij het hof onderscheid heeft gemaakt tussen het Handlungsort (rov. 4.10 en 4.12) en het Erfolgsort (rov. 4.11-4.13).
ÖFAB/Kootheeft het HvJEU voor recht verklaard dat het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ aldus moet worden uitgelegd dat voor vorderingen die ertoe strekken een bestuurslid van een vennootschap aansprakelijk te stellen voor de schulden van die vennootschap, die plaats zich bevindt in de plaats waarmee de door die vennootschap verrichte werkzaamheden en de financiële situatie met betrekking tot die werkzaamheden verband houden. [9]
ÖFAB/Kootgevolgde benadering niet tot de omstandigheden en specifieke vorm van externe bestuurdersaansprakelijkheid die in die zaak aan de orde waren, maar past deze benadering ook toe in andere gevallen waarin vorderingen van schuldeisers van een vennootschap door toedoen van een bestuurder niet kunnen worden voldaan. Dit volgt uit het arrest van het HvJEU van 10 maart 2022 (
BMA Nederland). In die zaak was een zogenaamde Peeters/Gatzen-vordering aan de orde, waarin de curator ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers de grootmoedermaatschappij van een gefailleerde vennootschap aansprak voor de schade die schuldeisers leden doordat die vennootschap geen verhaal bood nadat de grootmoedermaatschappij haar kredietrelatie met de failliet had opgezegd. [10] Het HvJEU heeft onder verwijzing naar
ÖFAB/Kootoverwogen:
Marinariheeft het HvJEG voor recht verklaard dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan niet ziet op de plaats waar de gelaedeerde stelt vermogensschade te hebben geleden als gevolg van een door hem geleden, in een andere lidstaat ingetreden aanvankelijke schade. [12] Het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ kan niet zo ruim worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt. [13] In het arrest
Kronhoferheeft het HvJEG geoordeeld dat in de situatie waarin de verzoeker louter financiële schade heeft geleden die voortvloeit uit een in een andere lidstaat ingetreden en door hem geleden verlies van onderdelen van zijn vermogen, zijn woonplaats waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt niet kan dienen als ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’. [14] In het arrest
Kolassaheeft het HvJEU naar aanleiding van een geval van prospectusaansprakelijkheid overwogen dat de gerechten van de woonplaats van de verzoeker uit hoofde van het intreden van de schade bevoegd zijn wanneer die schade zich rechtstreeks voordoet op de bankrekening van die verzoeker bij een in het rechtsgebied van die gerechten gevestigde bank. [15] Die vaststelling was echter gedaan in het bijzondere kader van die zaak, die werd gekenmerkt door bijzondere omstandigheden. In het arrest
Universal Musicheeft het HvJEU bevestigd dat bij gebreke van andere aanknopingspunten niet als ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ kan worden aangemerkt de plaats in een lidstaat waar de schade is ingetreden, wanneer die schade uitsluitend bestaat in een financieel verlies dat rechtstreeks intreedt op de bankrekening van de verzoeker en deze het rechtstreekse gevolg is van een onrechtmatige gedraging die zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat. Uitsluitend in de situatie waarin de andere bijzondere omstandigheden van de zaak eveneens ertoe bijdragen bevoegdheid toe te kennen aan het gerecht van de plaats waar zuiver financiële schade is ingetreden, zou dergelijke schade kunnen rechtvaardigen dat de verzoeker zijn zaak bij dit gerecht aanbrengt. [16] In het arrest
Löber– waarin net als in de zaak
Kolassaeen geval van prospectusaansprakelijkheid aan de orde was – was volgens het HvJEU sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden. [17] In het arrest
VEB/BPheeft het HvJEU benadrukt dat de vaststelling van de plaats waar de schade intreedt, moet stroken met de doelstelling van de Verordening Brussel I-bis dat het voor de verweerder redelijkerwijs voorzienbaar is voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen. [18]
onder nr. 11) klaagt dat het hof in rov. 4.10 heeft miskend dat het HvJEU in het arrest
ÖFAB/Kooteen definitie van het begrip ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ heeft gegeven voor de specifieke vorm van (externe) bestuurdersaansprakelijkheid die in die zaak aan de orde was, en dat die definitie in de onderhavige zaak niet van toepassing is.
ÖFAB/Kootwordt weliswaar ingegaan op de specifieke vorm van bestuurdersaansprakelijkheid die in die zaak aan de orde was, maar uit het latere arrest
BMA Nederlandkan worden afgeleid dat de invulling van het bedoelde begrip in
ÖFAB/Kootniet is beperkt tot de specifieke vorm van bestuurdersaansprakelijkheid die in dat arrest aan de orde was. Dat het hof de in de rechtspraak van het HvJEU gegeven invulling van het begrip ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen’ tot uitgangspunt heeft genomen, is dus niet onjuist.
onder nr. 12) dat het oordeel in rov. 4.12 – dat de arresten
ÖFAB/Koot en Universal Musicmet zich brengen dat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan in België is gelegen – onjuist of onbegrijpelijk is. Het hof maakt ten onrechte geen onderscheid tussen het Handlungsort en het Erfolgsort, althans benoemt alleen omstandigheden die betrekking hebben op het Handlungsort, aldus de klacht.
onder nr. 9) ervan uitgaat dat volgens het hof in dit geval de schade elders is ingetreden en in Nederland alleen sprake is van een uitvloeisel daarvan of van afgeleide schade, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. [19]
onder nr. 8) klaagt dat de vergelijking met het arrest
Universal Musicin rov. 4.11 en 4.13 van het bestreden arrest niet opgaat. In die zaak was
vanafeen Nederlandse bankrekening betaald, terwijl in deze zaak sprake is van de spiegelbeeldige situatie waarin
opeen Nederlandse bankrekening had moeten worden betaald. Verder betoogt het middel (
onder nr. 11 en 13) dat in deze zaak – anders dan in het arrest van het HvJEU inzake
Universal Music– geen sprake van zuivere vermogensschade is, omdat het gaat om het uitblijven van een betaling op een bankrekening en niet om de vermindering van financiële tegoeden.
Universal Music, is niet onjuist of onbegrijpelijk, zodat de klachten falen.
onder nr. 11) klaagt verder dat het hof de regels uit het arrest
Universal Musicin rov. 4.11 onjuist heeft weergegeven en dat het die regels in rov. 4.13 op onjuiste en/of onbegrijpelijke wijze heeft toegepast. Het hof heeft volgens het middel (
onder nr. 7, 12 en 13) miskend dat het Erfolgsort in Nederland is gelegen, omdat [eiseres] in Nederland is gevestigd, zij haar werkzaamheden vanuit Nederland verrichtte, en de betaling van provisie moest plaatsvinden in Nederland (te weten op een Nederlandse bankrekening). Ook klaagt het middel (
onder nr. 10) nog dat het oordeel van het hof ertoe leidt dat de bijzondere (alternatieve) bevoegdheid van art. 7, aanhef en onder 2, Verordening Brussel I-bis aan praktisch belang inboet.
onder nr. 14) neemt tot uitgangspunt dat in deze zaak bevoegdheid bestaat op grond van art. 7, aanhef en onder 2, Verordening Brussel I-bis. Uit het voorgaande volgt dat dit uitgangspunt onjuist is, zodat de klacht faalt.
onder nr. 15) dat het hof ten onrechte anders heeft geoordeeld dan door [eiseres] in de memorie van grieven is betoogd. De klacht bouwt op de voorafgaande klachten voort en deelt het lot daarvan.
onder nr. 16) dat het hof ten onrechte (impliciet) het bewijsaanbod van [eiseres] heeft gepasseerd – met name ten aanzien van het feit dat Union in Nederland moest betalen en dat [eiseres] haar werkzaamheden voornamelijk vanuit Nederland verrichtte.
Universal Musicvolgt dat de nationale rechter in de fase van de bepaling van de bevoegdheid niet behoeft over te gaan tot een bewijsprocedure, en dat zowel het doel van een goede rechtsbedeling als de geboden eerbiediging van de autonomie van de rechter in de uitoefening van zijn functies vereist dat het aangezochte gerecht zijn internationale bevoegdheid kan toetsen aan alle te zijner beschikking staande gegevens, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de verweerder. [21] Reeds om die reden kon het hof aan het bewijsaanbod van [eiseres] voorbijgaan. Daarbij komt dat uit rov. 4.13 blijkt dat het hof de door [eiseres] bedoelde feiten niet relevant heeft geacht voor de beoordeling van de internationale bevoegdheid. Ook daarom wordt aan bewijslevering ten aanzien van deze feiten niet toegekomen en is het bewijsaanbod dus niet ter zake dienend. De klacht faalt.