Conclusie
Ontslag van alle rechtsvervolging: strafrechtelijke veroordeling vormt een ontoelaatbare inbreuk op artikel 10 en artikel 11 EVRM.
9.EHRM
right to freedom of expressiondoor hen strafrechtelijk te veroordelen en hen een boete op te leggen, onder de door het Hof vastgestelde omstandigheden, niet noodzakelijk was in een democratische samenleving als bedoeld in art. 10 van het EVRM. Daarmee was het recht op vrije meningsuiting volgens het EHRM geschonden.
necessary- is in een democratische samenleving. Het noodzaakcriterium wordt verder uitgewerkt in de zin dat de maatregel moet voortspruiten uiteen
pressing social need(zie ook MvT hoofdstuk 6), en zowel proportioneel moet zijn als in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.
"Noodzakelijk",necessary, heeft een strikte betekenis. Deze eis mag volgens het Europese Hof niet worden ingevuld met nuttig', 'redelijk’ of 'wenselijk', zie bijv. in Handzhiyski v. Bulgaria, (ECLI:CE:ECHR:2021:0406JUD001078314):
"Indeed, the adjective ‘necessary' in Article 10 (2) implies the existence of a pressing social need, and does not have the flexibility of such expressions as "useful, "reasonable" or "disireable"(…)”.
"‘The Court reiterates that an interference with the exercise of freedom of peaceful assembly does not need to amount to an outright ban, whether legal or de facto, but can consist in various other measures taken by the authorities. The term “restrictions’’ in Article 11 §2 must be interpreted as including both measures taken before or during an act of assembly and those, such as punitive measures, taken afterwards (..).’ EHRM (
Grand Chamber) 15 oktober 2015, nr. 37553/05 (
Kudrevicius and Others tegen Litouwen).
'the right to freedom of peaceful assembly.Om te bepalen of een vergadering of betoging vreedzaam is, toetst het EHRM met name of de organisatoren en deelnemers al dan niet gewelddadige bedoelingen hadden. De actie op 31 januari 2020 was een vreedzame demonstratie. Ook blokkades, sit-ins en bezettingen vallen onder de bescherming van het recht op demonstratie. Art. 10 EVRM beschermt volgens het EHRM niet alleen de inhoud van de uiting, maar ook de vorm waarin dat wordt gedaan, (zie randnummer 2 pleitnota eerste aanleg "
symbolic conduct").
Voor het aannemen van wanordelijkheden wordt blijkens de rechtspraak van het EHRM een bepaalde mate van ernst vereist.De vraag is wanneer van dergelijk gedrag sprake is. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt volgens Roorda, Brouwer en Schilder, dat gedrag van demonstranten ‘
reprehensible’(laakbaar) is, wanneer zij het dagelijkse leven en de activiteiten die door anderen rechtmatig worden uitgevoerd opzettelijk ernstig verstoren, in een grotere mate dan in geval van een ‘normale’ uitoefening van de demonstratievrijheid (zie ook Kudrevius tegen Litouwen EHRM 26 november 2013, nr. 37553/05 par. 173).
'reprehensible', (
laakbaar) gedrag. Voorts is van belang dat het EHRM aanvaardt dat demonstraties veelal een "
disruption to ordinary life'meebrengen.
Vreedzame demonstratie, zorgvuldige voorbereiding, geen schade, geringe inbreuk en beperkte duur
„Shell heeft een strategie die het Klimaatakkoord van Parijs en het Nederlandse klimaatakkoord steunt. In die zin hebben we dus hetzelfde doel als de activisten. We verschillen alleen van mening over de weg ernaartoe. Shell ziet klimaatactivisme als een positieve ontwikkeling als het leidt tot een constructieve dialoog en tot samenwerking. Een enkele partij kan klimaatverandering niet oplossen, we moeten allemaal samenwerken".
18.OVAR ook vanwege reeds voldoende bestraffing
19.Conclusie.
20.Uitdrukkelijk meer subsidiair
21.Persoonlijke omstandigheden
Nadere bewijsoverweging
eerste middelhoudt in dat het hof op onjuiste dan wel onbegrijpelijke en/of ontoereikend gemotiveerde gronden en/of zonder zich te baseren op daartoe ‘relevant and sufficient reasons’ in de zin van artikelen 10 en 11 EVRM het verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging heeft verworpen.
tweede middelbevat de klacht dat het hof op onjuiste dan wel onbegrijpelijke en/of ontoereikend gemotiveerde gronden voorbij is gegaan aan het verweer dat inn het licht van de artikelen 10 en 11 EVRM diende te worden volstaan met toepassing van artikel 9a Sr en dat het onbegrijpelijk is dat het hof het noodzakelijk heeft geacht een strafrechtelijke sanctie op te leggen, mede door te overwegen dat de verdachte een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd voor mensen die van de trap gebruik maakten.
Het juridisch kader
Ziliberberg; Rai and Evans; Berladir and Others, § 41; and
Primov and Others, § 118, all cited above). At the same time, the freedom to take part in a peaceful assembly is of such importance that a person cannot be subject to a sanction – even one at the lower end of the scale of disciplinary penalties – for participation in a demonstration which has not been prohibited, so long as that person does not himself commit any reprehensible act on such an occasion (see
Ezelin, § 53;
Galstyan, § 115; and
Barraco, § 44, all cited above). This is true also when the demonstration results in damage or other disorder (see
Taranenko, cited above, § 88).
Steel and Others(cited above) the first and second applicants had obstructed a hunt and had impeded engineering work for the construction of a motorway, respectively. In
Drieman and Others(cited above), Greenpeace activists had manoeuvred dinghies in such a way as to physically obstruct whaling, forcing the whalers to abandon their lawful exploitation of the living resources in Norway’s exclusive economic zone. In these two cases, the Court considered that the inflicting of sanctions (in
Steel and Others, forty-four hours’ detention pending trial and sentencing to twenty-eight days’ imprisonment for the obstruction of the hunt and seventeen hours’ detention pending trial and sentencing to seven days’ imprisonment for the protest against the construction of the motorway; in
Drieman and Others, two days’ detention on remand, fines convertible into imprisonment in case of default on payment and confiscation of a dinghy) was a reaction proportionate to, inter alia, the legitimate aim of protecting the rights and freedoms of others. The Court considers that the same conclusion should a fortiori be reached in the present case, where the actions of the demonstrators had not been directly aimed at an activity of which they disapproved, but at the physical blocking of another activity (the use of highways by goods vehicles and private cars) which had no direct connection with the object of their protest, namely the government’s alleged lack of action vis-à-vis the decrease in the prices of some agricultural products.
Lucas(cited above), where the applicant blocked a public road in order to protest against the retention of a nuclear submarine, and
Barraco(cited above), concerning the applicant’s participation in a form of protest resulting in a severe slowing-down of the flow of traffic. As in
Steel and Othersand
Drieman and Others(both cited above), the Court found that the sanctions imposed on the applicants (four hours’ detention in a police van and a fine of 150 pounds sterling in Lucas, and a three-month suspended prison sentence and a fine of 1,500 euros in
Barraco) were “necessary in a democratic society” within the meaning of Article 11 § 2 of the Convention. The Court further notes that in
Barracothe disruption to traffic lasted only five hours (as opposed to more than forty-eight hours in the present case) and that only one highway (as opposed to three) had been affected.
As can be seen from the above case-law, the intentional serious disruption, by demonstrators, to ordinary life and to the activities lawfully carried out by others, which disruption was more significant than that caused by the normal exercise of the right of peaceful assembly in a public place, might be considered a “reprehensible act” within the meaning of the Court’s case-law(see paragraph 149 above). Such behaviour might therefore justify the imposition of penalties, even of a criminal nature.
Taranenko/Rusland [53] was sprake van een protestactie tegen de president van het land waarbij de receptie van een overheidsgebouw werd geblokkeerd en de demonstranten zichzelf opsloten in een kantoorruimte, alwaar ook vernielingen plaatsvonden. Dit leidde tot een overheidsoptreden waarbij de betrokkene, die zelf als standpunt innam dat zij niet deelnam aan de protestactie maar slechts de gebeurtenissen observeerde, was aangehouden en in voorarrest was geplaatst. Zij werd aanvankelijk beschuldigd van een poging tot ondermijning van de staat en veroordeeld wegens deelname aan massale wanordelijkheden tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. Het Hof oordeelde dat zowel het verwijderen van de betrokkene uit het overheidsgebouw als de aanhouding gerechtvaardigd was (§ 79). De duur van het voorarrest en de opgelegde sanctie waren naar het oordeel van het Hof echter niet proportioneel (§ 95). In het licht van het voorgaande, kwam het Hof tot de conclusie dat de beperking als geheel niet noodzakelijk was in een democratische samenleving. [54]
De klachten in cassatie
eerste middelspitst zich daarbij toe op de beperking in de vorm van strafvervolging en het
tweede middelop de beperking in de vorm van oplegging van een straf in plaats van de subsidiair bepleite toepassing van artikel 9a Sr. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Genov en Sarbinska t. Bulgarije. [59] De betrokkenen in deze zaken hadden als politiek protest een bepaald standbeeld met verf bespoten. Het standbeeld was nadien schoongemaakt, maar onbekend was gebleven door wie. De betrokkenen waren veroordeeld wegens ‘hooliganism’ tot een administratieve boete van ongeveer € 767,00. Het Hof overweegt dat de schuldigverklaring en de oplegging van een boete niet waren aan te merken als noodzakelijk in een democratische samenleving en neemt een schending van artikel 10 EVRM aan. Daarbij neemt het Hof onder meer in aanmerking dat niet was bewezen dat de actie van de demonstranten had geleid tot “serious or irreversible damage to the monument, or that the removing of the spray-paint required significant resources. Nor can that act be qualified as vulgar or gratuitously offensive.”
Handzhiyski t. Bulgarije [60] . In deze zaak was in het kader van een politiek protest tijdens eerste kerstdag een standbeeld van een politicus met verf bespoten, in de kleuren rood en wit van de kerstman. Onbekend was gebleven wie deze verf had aangebracht. De betrokkene heeft hierna een kerstmuts en een zak met daarop “resignation” op het standbeeld geplaatst. Hij werd hiervoor vervolgd en aan hem werd een administratieve boete van € 51,- opgelegd. Het Hof was van oordeel dat de vervolging en bestraffing niet noodzakelijk waren in een democratische samenleving. Daarbij nam het Hof onder meer in aanmerking dat de betrokkene ‘did not engage in any form of violence and did not physically impair Mr Blagoev’s monument in any way”.