Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“3. In het geval van cliënten vormt het strafrechtelijk ingrijpen (aanhouding en/of detentie na aanhouding en/of strafrechtelijke vervolging, althans een strafrechtelijke veroordeling) een beperking van het recht van cliënten op vrijheid van expressie en/of het recht op vreedzame vergadering. Zo’n beperking is gelet op artikel 10 lid 2 en 11 lid 2 EVRM alleen toelaatbaar indien deze necessary in a democratic society moet worden geoordeeld. Daartoe moet sprake zijn van een pressing social need voor de beperking en deze moet voorts relevant and sufficient en proportionate to the legitimate aims pursued zijn. (...)
4. Evident is dat het handelen van cliënten plaatsvond ter uiting van een mening als bedoeld in artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM. Het ging om een demonstratie. (...)
5. Doordat het om een gezamenlijk protest ging, is tevens sprake van een betoging zoals bedoeld in artikel 9 Grondwet, alsook van een vergadering zoals bedoeld in artikel 9 Grondwet en artikel 11 EVRM.
6. Het EHRM hanteert het uitgangspunt dat de vergadervrijheid moet worden beschouwd als één van de fundamenten van een democratische samenleving en om die reden niet restrictief mag worden geïnterpreteerd. Allerhande samenkomsten worden daarom onder dit artikel gebracht, waaronder private bijeenkomsten alsook vergaderingen, demonstraties, statische protesten, sit-ins, blokkadeacties en bezettingen.
(...)
13. Zoals uit hierna te bespreken arresten van het EHRM zal blijken, kunnen ook maatregelen, die door de autoriteiten worden genomen na een act of assembly leiden tot de vaststelling dat inmenging plaatsvindt met artikel 10 of artikel 11 EVRM en dat daardoor deze verdragsbepalingen worden geschonden. Dit laatste is ten aanzien van artikel 11 EVRM door de Grand Chamber van het EHRM uitdrukkelijk naar voren gebracht in de zaak Kudrevicius and Others tegen Litouwen: (...)
14. De door het EHRM in ogenschouw te nemen maatregelen achteraf kunnen zijn de arrestatie van de demonstranten, hun daarop aansluitende detentie, hun strafrechtelijke vervolging en/of hun strafrechtelijke veroordeling. Ook als dergelijke maatregelen worden getroffen naar aanleiding van een demonstratie op een niet-openbare plaats. Vrijheidsbeneming voor de duur van reeds een paar uren wordt, zoals ik straks aan de hand van concrete rechtspraak van het EHRM zal bespreken, als draconisch aangemerkt indien niet sprake was van intenties om de openbare orde ernstig te verstoren en er niet een risico is voor de veiligheid van personen.
15. In dergelijke gevallen kan, aldus het EHRM, zoals ik eveneens straks aan de hand van arresten zal bespreken, als maatregel ter bescherming van het eigendomsrecht van de eigenaar van het gebouw worden volstaan met het verwijderen van de demonstranten en het hun ontzeggen van de toegang tot het gebouw waarin zij zich bevonden.
16. In de zaak Steel and Others tegen het Verenigd Koninkrijk werd onder meer beoordeeld een protest tegen de verkoop van gevechtshelikopters. De zaak sluit qua feiten betrekkelijk nauw aan op de zaak tegen cliënten. De klagers in de zaak Steel and Others bezochten een conferentiecentrum waar een conferentie werd gehouden over gevechtshelikopters en deelden flyers out en hielden spandoeken omhoog met de tekst Work for peace and not war. Het EHRM overweegt dat ook een protest in de vorm van fysiek belemmeren van activiteiten een vorm van meningsuiting is in de zin van artikel 10 EVRM en analyseert vervolgens of de arrestatie en detentie en eventueel daaropvolgende straf proportioneel is. Daarbij onderzoekt het EHRM of de particular farm of protest activity een risk of disorder voortbrengt. Het oordeel luidt:
‘The Court recalls its above finding that the measures taken against Ms Needham, Mr Polden and Mr Cole were not “lawful” or “prescribed by law”, since it is not satisfied that the police had grounds reasonably to apprehend that the applicants’ peaceful protest would cause a breach of the peace (see paragraph 94 above). For similar reasons, as developed in paragraph 64 above, it considers that the interference with the exercise by the applicants of their right to freedom of expression was also disproportionate to the aims of preventing disorder and protecting the rights of others, and was not, therefore, “necessary in a democratic society”.
17. In de zaak Açik and Others tegen Turkije waren de verzoekers studenten van de universiteit van Istanbul. Zij klaagden over hun aanhouding bij de openingsceremonie van het academische jaar en de daaropvolgende detentie in een politiecel. De studenten riepen, toen het hoofd van de universiteit zijn toespraak hield, de leuzen (in de Engelstalig arrest van het EHRM als volgt weergegeven):
‘Freedom to University, an end to investigations.’
18. En:
‘Oppression will not intimidate us, decree belongs to the State and the University to us’.
19. Daarbij hielden ze spandoeken en plakkaten met soortgelijke berichten omhoog, en vergrote fotokopieën van disciplinaire sancties gegeven aan studenten. De politie waarschuwde de studenten dat de demonstratie unlawful was en dat zij de openbare orde verstoorden door de ceremonie te verstoren. Hun werd verzocht mee te gaan naar het politiebureau. De studenten hebben hun protest voortgezet en bleven de leus roepen. De politie arresteerde vervolgens samen met beveiligingsmedewerkers 19 studenten. De studenten zijn nadat zijn naar het openbaar ministerie waren gebracht, vrijgelaten. Het EHRM oordeelde:
‘In the instant case, the Court notes that the applicants’ protests took the form of shouting slogans and raising banners, thereby impeding the proper course of the opening ceremony and, particularly, the speech of the Chancellor of Istanbul University. As such, their actions no doubt amounted to an interference with the Chancellor’s freedom of expression and caused disturbance and exasperation among some of the audience, who had the right to receive the information being conveyed to them. Against this background, the Court considers that the decision to remove the applicants from the university hall, even though it interfered with their freedom of expression, may be deemed to have been proportionate to the aim of protecting the rights of others.
(..) However, the Court observes that the applicants did not resort to insults or violence. Moreover, it repeats that they were not likely to cause serious public disorder. This is supported by the fact that no criminal proceedings were subsequently brought against them. The Court considers that the applicants’ protest could have been countered by less draconian measures, such as denying them reentry into the conference hall, rather than resorting to the extreme measures of arrest and detention, even for a few hours. In these circumstances, the Court finds that the authorities’ response was disproportionate to the aims of preventing public disorder or protecting the rights of others. It was not therefore “necessary in a democratic society”.
(..) It follows that there has been a violation of Article 10 of the Convention.’
20. De zaak Taranenko tegen Rusland is illustratief omdat het ook daarin ging om een protestactie op een niet-openbare plaats, er sprake was van bezetting van een gebouw terwijl bij het binnengaan bewakers opzij werden geduwd. Het ging om 40 demonstranten die langs de beveiliging van het President’s Administration Building waren gedrongen en zichzelf hadden opgesloten in een van de kantoren, waarna zij met plakkaten uit het raam zwaaiden en flyers uit het raam gooiden.
21. De functie van het President’s Administration Building was het ontvangen van burgers. Het gebouw was echter enkel toegankelijk na veiligheids- en identiteitschecks. De demonstranten voldeden niet aan deze administratieve procedure. Zij stormden het gebouw in, duwden een van de bewakers aan de kant, sprongen over meubels heen en hebben zichzelf uiteindelijk opgesloten in een van de kantoren van het gebouw. Het EHRM oordeelt over dit gedrag op zich:
‘Such behaviour, intensified by the number of protesters, could have frightened the employees and visitors present and disrupted the normal functioning of the President’s Administration. In such circumstances the actions of the police in arresting the protesters, including the applicant, and removing them from the President’s Administration’s premises may be considered as justified by the demands of the protection of public order (...).’
22. Het EHRM geeft vervolgens een weergave van zijn eigen jurisprudentie met betrekking tot de proportionaliteit van sancties voor wederrechtelijk gedrag waarbij een zekere mate van verstoring van de openbare orde plaatsvindt:
‘An analysis of the Court’s case-law cited above reveals that the Contracting States’ discretion in punishing illegal conduct intertwined with expression or association, although wide, is not unlimited. (...) The Court must examine with particular scrutiny the cases where sanctions imposed by the national authorities for nonviolent conduct involve a prison sentence.
(..) Another important principle that transpires from the Court’s caselaw is that participants in a demonstration which results in damage or other disorder but who do not themselves commit any violent or otherwise reprehensible acts cannot be prosecuted solely on the ground of their participation in the demonstration.’
23. Het EHRM gaat vervolgens over tot een analyse van de onderhavige zaak en oordeelt:
‘[The protesters] were not armed and did not resort to any violence or force, except for pushing aside the guard who attempted to stop them. The disturbance that followed was not part of their initial plan but a reaction to the guards’ attempts to stop them from entering the building. Although that reaction may appear misplaced and exaggerated, it is significant that the protesters did not cause any bodily injuries to the guards, any other employees of the President’s Administration or visitors. Indeed, the charges against them did not mention any use or threat of violence against individuals or infliction of any bodily harm to anyone.
(..) Further, it is true that the protesters were found guilty of damaging the President’s Administration’s property. The Court, however, notes that the domestic courts did not establish whether the applicant had personally participated in causing that damage or had committed any other reprehensible act. (..)
(..) The Court accordingly considers that the circumstances of the instant case present no justification for being remanded in custody for a year and for the sentence of three years’ imprisonment, suspended for three years.
(..) There has therefore been a violation of Article 10 of the Convention interpreted in the light of Article 11.’
24. Hieruit blijkt dat met artikel 11 EVRM, indien het gaat om demonstraties, volgens het EVRM sterk samenhangt artikel 10 EVRM.
25. Artikel 10 EVRM beschermt niet alleen het uiten van de mening, maar ook de vorm waarin dat wordt gedaan. Artikel 10 EVRM wordt door het EHRM uitgelegd als een lex generalis ten opzichte van artikel 11 EVRM. Dat betekent dat als artikel 11 niet van toepassing wordt geacht, een demonstratie of protest alsnog onder de werkingssfeer valt van artikel 10 EVRM.
26. In Tuskia and Others tegen Georgië werd geen schending van artikel 10 en 11 EVRM aangenomen. In deze zaak lag voor dat ten minste 20 protesterende hoogleraren waren binnengedrongen in het kantoor van de rector van hun universiteit, slogans scanderend. Dit handelen verstoorde, aldus het EHRM, het functioneren van de universiteit. De demonstranten weigerden te verstrekken en het kostte de politie meer dan een uur onderhandelen voordat zij het gebouw verlieten. De demonstranten werden echter niet gearresteerd of gedetineerd en niet strafrechtelijk vervolgd. Het EHRM woog de algehele context van het protest mee: de demonstranten was reeds maandenlang de gelegenheid geboden te protesteren, onder meer door het houden van bijeenkomsten op de universiteit.
27. Als strafbaar gedrag tegelijkertijd een vorm van meningsuiting is, of vorm van vreedzame vergadering, is er volgens de verdediging geen ruimte voor een veroordeling wanneer die veroordeling niet necessary in a democratie society is. Het EHRM heeft in diverse uitspraken geoordeeld:
‘The sole existence of a legitimate aim for an interference with the freedom of expression is not sufficient to indicate the presence of a pressing social need for such interference. The values and principles underlying Article 10 of the Convention command that the national authorities shall always be guided by “relevant and sufficient reasons”.’
28. Volgens de verdediging komt gedrag ten tijde van een manifestatie dat de delictsbestanddelen van strafbaar feit invult, maar dat tegelijkertijd als een expressive act of als een act of assembly, als vorm van meningsuiting of vorm van vreedzame vergadering de bescherming toe van de artikelen 10 en/of 11 EVRM. Dergelijke acts behoren dan niet tot strafrechtelijke vervolging dan wel veroordeling te leiden, indien die strafrechtelijke vervolging en veroordeling niet necessary in a democratic society kunnen worden geoordeeld.
De zaken tegen cliënten
29. In het geval van cliënten is het strafrechtelijk ingrijpen jegens hen niet necessary in a democratic society te achten. Daarom zijn en/of worden jegens hen de artikelen 10 en 11 EVRM geschonden.
30. Ten aanzien van de demonstratie in de RAI kan het volgende worden vastgesteld.
31. De demonstratie was vreedzaam. Er werden op ludieke wijze folders uitgedeeld. De beelden van de demonstratie tonen dat aan.
32. De actie was van zeer korte duur. Daarbij is geen of slechts een geringe inbreuk gemaakt op de rechten van de RAI en de aldaar werkzame personen. Een intentie tot ernstige verstoring van de openbare orde was, gezien de ludieke aard van de actie, volstrekt niet aan de orde. Ook blijkt niet dat door de actie enige schade is ontstaan of dat de actie gepaard is gegaan met strafbare feiten of wanordelijkheden. Cliënten hebben slechts als gevolg van het ingrijpen van de securitymanager en de politie niet zelf hun actie kunnen beëindigen.
33. Volstaan had in dit geval kunnen en moeten worden met de verwijdering van cliënten en het hun ontzeggen van verdere toegang tot de RAI.
34. Door cliënten aan te houden en/of op te houden voor onderzoek werd hun demonstratierecht, althans hun recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering de facto tenietgedaan en daarmee in de kern aangetast. Van de strafrechtelijke vervolging van cliënten gaat tot slot een ontoelaatbaar chilling effect uit.
35. Zij zijn vervolgens vijf uren van hun vrijheid beroofd. Zij werden beiden aangehouden om 14.35 uur en zij werden heengezonden om 19.33 uur ( [verdachte] ) en 19.34 uur ( [mededader] ).
(...)
38. Gezien deze omstandigheden maakt de aanhouding, althans de daaropvolgende detentie voor de duur van vijf uren, althans de strafrechtelijke vervolging en/of een strafrechtelijke veroordeling van cliënten een inbreuk op de artikelen 10 en 11 EVRM, die niet necessary in a democratic society kan worden geacht. Ook kan deze niet proportioneel worden geacht in het licht van het doel van het voorkomen van publieke wanorde of van het beschermen van de rechten van anderen.
(...)
40. Uw hof kan ook tot een ontslag van alle rechtsvervolging komen op de grond dat een veroordeling het recht van cliënten zoals neergelegd in de artikelen 9 en 10 EVRM (de Hoge Raad begrijpt: artikelen 10 en 11 EVRM) zou schenden.
(...)
43. Gelet op deze omstandigheden dient een ontslag van alle rechtsvervolging te worden uitgesproken.”