ECLI:NL:PHR:2023:76
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Verwerping van het cassatieberoep inzake opzetheling van een badpak
In deze zaak is de verdachte, geboren in 1985, veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor opzetheling van een badpak. Het hof heeft op 20 augustus 2021 een gevangenisstraf van drie dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier weken. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat M. van Viegen één middel van cassatie heeft voorgesteld. Het middel betreft de verwerping door het hof van het verweer dat de verdachte niet wist dat het badpak van misdrijf afkomstig was.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 september 2020 te Amersfoort een badpak voorhanden had, terwijl hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De verdachte heeft verklaard dat hij het badpak van zijn ex-partner heeft gekregen, die het had gestolen. De ex-partner heeft verklaard dat zij het badpak had gepakt van een rek buiten de winkel en dat zij het wilde terugbrengen zonder bon. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte op het moment van het verkrijgen van het badpak wist dat het gestolen was, gezien de omstandigheden waaronder het badpak aan hem was overgedragen.
De conclusie van de advocaat-generaal is dat het middel faalt, omdat de bewijsvoering van het hof voldoende is om de wetenschap van de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het badpak te onderbouwen. De procureur-generaal heeft geen gronden gevonden die tot vernietiging van de uitspraak zouden leiden. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.