24. De klachten over de afwijzing van het voorwaardelijke getuigenverzoek bij eindarrest komen voor een groot deel overeen met de klachten over de afwijzing van het getuigenverzoek bij tussenarrest. Om onnodige herhaling te voorkomen, zal ik bij het bespreken van de klachten die overlappen, volstaan met een verwijzing naar de randnummers waarin ik die klachten reeds heb besproken.
25. Om te beginnen klagen de stellers van het middel dat het oordeel van het hof, “inhoudende dat het horen van A-4186 als getuige niet noodzakelijk is nu het hof geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van het door verbalisant A-4186 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal en de inhoud van dat proces-verbaal steun vindt in gesprekken die daaraan voorafgaand tussen verdachte en diens broer hebben plaatsgevonden”, in het licht van de omstandigheid dat de verklaring voor het bewijs is gebruikt, het feit dat de getuige niet eerder door verdachte is gehoord en bij toepassing van het juiste toetsingskader onjuist en/of onbegrijpelijk is. Met deze klacht miskennen de stellers van het middel wederom dat – zoals ik reeds overwoog onder 15 – een verzoek tot het horen van een getuige die door de rechtbank voor het bewijs is gebruik en die niet eerder door de verdachte is gehoord, in bepaalde gevallen desondanks kan worden afgewezen. Dat de verklaring van A-4186 voor het bewijs is gebruikt, terwijl de getuige niet eerder door de verdachte is gehoord, maakt dan ook niet dat het oordeel van het hof dat het horen van A-4186 als getuige niet noodzakelijk is, zonder meer onjuist en/of onbegrijpelijk is. De eerste klacht faalt derhalve.
26. In de tweede plaats voeren de stellers van het middel aan dat bovengenoemde beslissing niet zonder meer begrijpelijk is gelet op de onderbouwing van het voorwaardelijke verzoek. Aan het verzoek is immers ten grondslag gelegd dat A-4186 een belastende getuige is, de verdachte op een aantal punten hetgeen politioneel informant A-4186 heeft geverbaliseerd betwist – te weten dat de kofferbak open is geweest en de verdachte het geld heeft gegeven –, de overige vier agenten niets hebben geverbaliseerd over een geopende kofferbak, de verdediging politioneel informant A-4186 wenst te confronteren met deze discrepanties en het proces-verbaal van A-4186 is gebruikt voor het bewijs. Daarmee zou volgens de stellers van het middel het belang bij het oproepen en horen van de getuige moeten worden voorondersteld, terwijl de door het hof bij de afwijzing van het verzoek in aanmerking genomen gronden en ook wat is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek, niet met zich brengen dat dit belang in deze zaak ontbreekt. Daaraan doet niet af dat de begeleider van A-4186 als getuige is gehoord, nu deze slechts kan verklaren wat hij heeft gehoord van A-4186.
27. Met betrekking tot hetgeen wordt aangevoerd over de begeleider van A-4186 en de vier agenten die niets hebben geverbaliseerd over een geopende kofferbak, verwijs ik naar de randnummers 17 en 18. Daarnaast geldt met betrekking tot deze klacht het volgende. Het hof heeft overwogen dat het geen noodzaak ziet tot het horen van A-4186 als getuige, waarbij het in aanmerking heeft genomen dat de inhoud van het proces-verbaal steun vindt in gesprekken die daaraan voorafgaand tussen verdachte en diens broer hebben plaatsgevonden. In deze overweging ligt als oordeel besloten dat het horen van A-4186 geen toegevoegde waarde zal hebben voor de bewijsvoering. Om de onder 20 genoemde redenen, is dat oordeel niet onbegrijpelijk en faalt de tweede klacht eveneens.
28. Ten derde klagen de stellers van het middel dat het oordeel van het hof, inhoudende dat de leden van het observatieteam niet hebben gerelateerd dat de kofferbak van de auto van A-4186 is geopend deze beslissing van het hof niet anders maakt, onbegrijpelijk is. Ter onderbouwing van deze klacht brengen zij naar voren dat juist is betoogd dat de kofferbak niet open is geweest, terwijl A-4186 dat wel heeft geverbaliseerd. Dit zou des te meer klemmen, nu de gesprekken in de auto tussen A-4186 en verdachte niet zijn opgenomen.
29. Zoals ik onder 18 reeds heb uiteengezet, heeft het proces-verbaal van de leden van het observatieteam enkel betrekking op de hoofdlijnen van de gebeurtenissen. Gelet hierop is het wat mij betreft niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het feit dat in dit proces-verbaal niet is gerelateerd dat de kofferbak open is geweest, zijn beslissing niet anders maakt. Daarmee faalt ook de derde klacht.
30. Tot slot brengen de stellers van het middel naar voren dat het hof heeft verzuimd te toetsen of het proces ‘as a whole fair’ is geweest. Deze klacht is niet voorzien van een verdere toelichting of onderbouwing.
31. Het hof heeft in het eindarrest niet expliciet tot uitdrukking gebracht dat sprake is geweest van een eerlijk proces. Dat hoeft in een geval als het onderhavige evenwel niet problematisch te zijn, gelet op het volgende.Het hof heeft – zoals in het voorgaande is overwogen – om begrijpelijke redenen het verzoek tot het horen van A-4186 als getuige afgewezen omdat dit voor de bewijsvoering geen toegevoegde waarde zal hebben. De bewezenverklaring berust voorts op andere bewijsmiddelen dan de verklaring van A-4186, waaronder de getuigenverklaring van [betrokkene 1],die inhoudt dat de verdachte al een jaar het plan had om [slachtoffer] te vermoorden, evenals de uitgewerkte geluidsopnamen van de gesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 1],waaruit blijkt dat de verdachte een vuurwapen wilde kopen en hij naar aanleiding van de opmerking dat het wapen op 31 januari 2019 geleverd zou worden, gezegd heeft: “als het maar een echte is, niet eentje met een uitgeboorde loop”. Verder is in dit verband nog van belang dat de begeleider van A-4186, tegenover wie A-4186 kort na de pseudokoop heeft verklaard dat hij de vuurwapens aan de verdachte heeft getoond en dat door de verdachte € 1.100,- is betaald, bij de raadsheer-commissaris is gehoord. Aldus is het kennelijke oordeel van het hof dat het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’ niet in de weg staan aan het gebruik voor het bewijs van de door A-4186 afgelegde verklaring, niet onbegrijpelijk.