ECLI:NL:PHR:2023:740

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
22/02860
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie van de Advocaat-Generaal over de afwijzing van getuigenverzoek in moordvoorbereiding zaak

In deze zaak, die betrekking heeft op de verdachte die wordt beschuldigd van voorbereiding van moord, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2022 het vonnis van de rechtbank Gelderland bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar voor het voorbereiden van de moord op de partner van zijn ex-echtgenote en voor het bezit van een vuurwapen. De verdediging heeft cassatie ingesteld en verzocht om de politioneel informant A-4186 als getuige te horen, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen. De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, heeft in zijn conclusie uiteengezet dat de afwijzing van het getuigenverzoek niet onjuist of onbegrijpelijk was. Hij verwijst naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat het belang bij het oproepen van een getuige moet worden voorondersteld, maar dat dit niet altijd betekent dat het verzoek moet worden toegewezen. De advocaat-generaal concludeert dat de afwijzing van het verzoek om A-4186 te horen, gezien de omstandigheden van de zaak en de reeds beschikbare bewijsstukken, niet onterecht was. De zaak is van belang voor de toepassing van het recht op een eerlijk proces en de mogelijkheden voor de verdediging om getuigen te ondervragen. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02860

Zitting29 augustus 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941,
hierna: de verdachte.

Inleiding

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 28 juli 2022 het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 mei 2019 bevestigd, met aanvulling van gronden. Bij dat vonnis is de verdachte wegens 1 “Voorbereiding van moord” en 2 “Opzettelijk handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie en Opzettelijk handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

3. Met het middel wordt allereerst opgekomen tegen de door het hof bij tussenarrest van 12 mei 2021 genomen afwijzende beslissing met betrekking tot het verzoek van de verdediging om de politioneel informant A-4186 als getuige te horen. Daarnaast wordt geklaagd over de afwijzende beslissing bij eindarrest van 28 juli 2022 met betrekking tot het voorwaardelijke verzoek tot het horen van deze getuige. Beide beslissingen zijn volgens de stellers van het middel onjuist en/of onbegrijpelijk, dan wel niet zonder meer begrijpelijk.
4. Alvorens de klachten over beide beslissingen te bespreken, geef ik eerst de bewezenverklaring en de voor die bespreking van belang zijnde onderdelen van de bewijsvoering weer, en sta ik stil bij de jurisprudentie van de Hoge Raad na het Keskin-arrest van het EHRM van 19 januari 2021. [1]
De bewezenverklaring en de bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“in de periode van 01 november 2018 tot en met 31 januari 2019 te Harderwijk en/of te Amersfoort en/of te Putten, ter voorbereiding van het misdrijf moord (als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) op de partner van zijn ex-echtgenote, te weten [slachtoffer] , opzettelijk een vuurwapen bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad en in zijn woning heeft bewaard ten behoeve van het begaan van dat misdrijf”.
6. In het door het hof bevestigde vonnis overweegt de rechtbank het volgende: [2]
“Op 31 januari 2019 kreeg verbalisant A-4186, werkzaam bij het Team Werken Onder Dekmantel, de opdracht om verdachte te ontmoeten op de parkeerplaats van het Postiljon in Putten en met hem de aanschaf van een wapen te bespreken.
Diezelfde dag zagen verbalisanten dat een Renault voorzien van kenteken [kenteken] de parkeerplaats van het Postiljon Hotel in Putten opreed. Verdachte stapte uit. Hij maakte contact met verbalisant A-4186. Verdachte liep met hem mee naar de auto. Achter in de kofferbak toonde A-4186 aan verdachte twee vuurwapens. Een pistool van het merk Grand Power en een revolver van het merk Ruger. Na een korte uitleg, koos verdachte voor het pistool. Vervolgens namen zij beiden plaats in de auto om het geld te tellen. De vuurwapens bleven in de kofferbak van de auto liggen. In de auto kwamen ze tot een prijs van 1100 euro. Verdachte gaf hem het geld in briefjes van 50 euro. Ze stapten uit de auto en liepen samen naar de kofferbak. De man opende de kofferbak en hield verdachte aan de praat. Vervolgens werd verdachte aangehouden door leden van het arrestatieteam.”
7. Deze bewezenverklaring van de verwerving van een vuurwapen steunt blijkens twee voetnoten bij deze promis-overwegingen mede op het proces-verbaal van bevindingen politioneel informatie-inwinner A-4186, werkzaam bij het Team Werken Onder Dekmantel. Dit proces-verbaal bevat zowel zijn verklaring over de aan hem gegeven opdrachten van zijn begeleidingsteam, als een verklaring over zijn inzet bij de pseudokoop die op 31 januari 2019 heeft plaatsgevonden met betrekking tot de verdachte. Beide verklaringen zijn voor het bewijs gebruikt.
8. Het proces-verbaal van verbalisant A-4186 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:

“Opdracht

Op donderdag 31 januari 2019 kreeg ik, A-4186, van mijn begeleidingsteam de navolgende opdrachten:
 Ontmoet verdachte [verdachte] op de parkeerplaats van het Postillion in Putten,
 Toon verdachte [verdachte] de vuurwapens, bespreek met hem de aanschaf er van en kom een bedrag van elfhonderd euro overeen.
Voorafgaande aan de inzet zijn aan mij door mijn begeleidingsteam foto’s getoond van de verdachte en zijn broer. De verdachte is aan mij voorgesteld als [verdachte] . Zo zal ik hem verder in dit proces-verbaal ook noemen.

Inzet

Op donderdag 31 januari 2019 bevond ik mij op de parkeerplaats van het Postillion Hotel Amersfoort, Strandboulevard 3 te Putten. Omstreeks 13.59 uur ontmoette ik op de voornoemde parkeerplaats twee mannen. Ik herkende hen van de foto’s die mij eerder waren getoond als zijnde de verdachte [verdachte] en zijn broer [betrokkene 1] .
[betrokkene 1] en ik begroetten elkaar alsof wij elkaar kenden. [betrokkene 1] stelde [verdachte] en mij aan elkaar voor. Kort daarop vertrok [betrokkene 1] . [verdachte] liep met mij mee naar mijn auto. Achter in de kofferbak toonde ik [verdachte] twee vuurwapens. Een pistool van het merk Grand Power en een revolver van het merk Ruger. Na wat korte uitleg van mijn kant over de wapens koos [verdachte] voor het pistool.
Vervolgens namen wij beiden plaats in mijn auto om het geld te tellen. De vuurwapens bleven in de kofferbak van de auto liggen. In de auto kwamen we tot een prijs van 1100,- euro. [verdachte] gaf mij het geld in briefjes van 50 euro. Ik telde het geld en legde het in het deurvak van de bestuurdersdeur. Vervolgens zei ik tegen [verdachte] dat we nu het wapen zouden pakken en dat ik dan weg zou gaan. [verdachte] wilde dit niet. [verdachte] wilde graag dat ik hem met mijn auto, naar zijn auto bracht om vervolgens daar het wapen over te dragen. Ik zei dat ik niet zo werkte. Ik verzocht hem met klem om uit te stappen en buiten van mij het wapen over te nemen. [verdachte] zei niets en bleef zitten. Vervolgens ben ik uitgestapt en naar de kofferbak van mijn auto gelopen. Ik zag dat het portier van de bijrijderszijde open ging en dat [verdachte] probeerde uit te stappen. Kennelijk koste hem dit nogal wat moeite. Ik bood aan om hem te helpen maar dat sloeg hij af.
Toen [verdachte] uit de auto gekomen was liepen we samen naar de kofferbak van mijn auto. Ik opende de kofferbak en hield [verdachte] aan de praat. Vervolgens werden wij beiden, omstreeks 14:03 uur, aangehouden door leden van het Arrestatieteam. […]”
9. De bewezenverklaring van de verwerving van een vuurwapen steunt daarnaast op uitgewerkte geluidsopnames van gesprekken die tussen de verdachte en zijn broer hebben plaatsgevonden, waaruit blijkt dat de verdachte al langere tijd op zoek is naar een wapen dat hij kan kopen om [slachtoffer] , de partner van de ex-echtgenote van de verdachte, te vermoorden. Het laatste gesprek vond plaats op 30 januari 2019, dus één dag voor de aanhouding van de verdachte, en houdt het volgende in:
“[betrokkene 1]: [verdachte] , morgen wordt het wapen geleverd. (….)
Verdachte: Als het maar een echte is, niet eentje met een uitgeboorde loop.”
De post-Keskin-jurisprudentie van de Hoge Raad
10. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, bepaald dat bij de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat geval mag van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang worden verlangd. Uit dit arrest blijkt ook dat de rechter het verzoek om zo’n getuige op te roepen en te horen niettemin kan afwijzen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. [3] In gevallen waarin de rechter voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, moet de rechter nagaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. [4]
Het getuigenverzoek en de afwijzing daarvan bij tussenarrest van 12 mei 2021
11. Blijkens het bestreden arrest is door de verdediging bij e-mail van 6 april 2021 een aantal onderzoekswensen kenbaar gemaakt en zijn deze onderzoekswensen ter terechtzitting van 30 april 2021 door de verdediging nader toegelicht. Door de raadsman is daarbij verwezen naar de inhoud van zijn e-mail van 6 april 2021.
12. De brief die is gevoegd bij de e-mail aan de voorzitter van het hof van 6 april 2021 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in: [5]

“3) Verzoek om horen politioneel informant A-4186

Vooropgesteld zij dat een WOD-werker geen dingen gaat doen waartoe hij geen opdracht heeft c.q. niet terdege tevoren nauwkeurig is gebriefd. A-4186 en getuige groeten elkaar alsof ze bekenden waren van elkaar. Opdracht is niet gegeven dat A-4186 [verdachte] aan de praat moest houden tot de arrestatie. Er staat niet in de opdracht voor de A dat de A [betrokkene 1] als een vriend moet begroeten terwijl [betrokkene 1] tegen [verdachte] zegt dat hij hem aan een bekende gaat voorstellen.
De verdediging leest hierin het volgende. Boven het dossier hangt overduidelijk een zweem dat er sprake is van een voorbesproken plan dat verbale, emotionele en fysieke handelingen vereist van getuige [betrokkene 2] en A-4186 welke op elkaar afgestemd moeten zijn en passen in het verhaal dat cliënt door getuige [betrokkene 2] is voorgehouden.
Cliënt betwist daarnaast op een aantal punten hetgeen dat politioneel informant A-4186 heeft geverbaliseerd d.d. 31 januari 2019. Zo betwist cliënt A-4186 hem achter in de kofferbak de wapens heeft getoond.
Op de pro-forma zitting van 2 mei 2019 heeft cliënt daarover het volgende verklaard:
“Ik heb het wapen niet bekeken of in mijn handen gehad. Ik had het idee om de 1100 euro te geven, zodat hij niet kwaad zou worden.”
Ook betwist cliënt dat hij politioneel informant A-4186 1100 euro heeft gegeven. Cliënt stelt dat A-4186 het geld uit zijn hand heeft gegrist.
De verdediging wenst politioneel informant A-4186 te confronteren met bovenstaande discrepanties. Voorts wenst de verdediging hem te vragen van wie hij de opdracht kreeg om de getuige [betrokkene 2] te begroeten als een bekende. Ook wenst de verdediging hem te vragen of er één of meerdere voorbesprekingen zijn waarbij politioneel informant A-4186.
Gezien bovengenoemde contradicties en het feit dat het proces-verbaal van bevindingen van de politioneel informatie-inwinner door de rechtbank is gebruikt in de bewijsconstructie van het vonnis in eerste aanleg acht de verdediging het noodzakelijk dat deze getuige wordt gehoord.”
13. Het hof heeft het verzoek tot het horen van politioneel informant A-4186 bij tussenarrest van 12 mei 2021 afgewezen en deze afwijzing als volgt gemotiveerd:
“Door de verdediging is bij mail van 6 april 2021 een aantal onderzoekswensen kenbaar gemaakt. De onderzoekswensen zijn ter terechtzitting van 30 april 2021 nader toegelicht door de raadslieden van verdachte. Nu de onderzoekswensen niet bij appelschriftuur, maar eerst op 6 april 2021 zijn gedaan, is op deze onderzoekswensen is het noodzaakcriterium van toepassing.
Door de verdediging is aan het hof verzocht om:
[…]
3. het horen van politioneel informant A-4186;
[…]
Ten aanzien van onderzoekswens 2, het horen van de begeleiders, wijst het hof het verzoek toe ten aanzien van de begeleider B-2949 teneinde antwoord te krijgen op de vraag hoe het voortraject precies is verlopen en wat er is afgesproken. Het verzoek om begeleider B-2950 te horen wordt afgewezen. Het hof acht het op basis van de huidige stand van het dossier niet noodzakelijk beide begeleiders te horen. Het hof zal de zaak evenwel (semi) open verwijzen naar de raadsheer-commissaris zodat deze, indien het verhoor van B-2949 daartoe aanleiding geeft, zonodig nadere onderzoekshandelingen kan (laten) verrichten. Daarmee heeft het hof ook beslist op onderzoekswens 6.
De onderzoekswensen 3, 4 en 5 worden afgewezen nu het hof, mede gelet op de gedeeltelijke toewijzing van onderzoekswens 2, de noodzaak daartoe niet ziet.”
14. De stellers van het middel klagen ten eerste dat de motivering van deze afwijzing, inhoudende “dat het hof de noodzaak van het verzoek mede gelet op de toewijzing van verzoek 2 niet ziet”, in het licht van de omstandigheid dat deze getuige niet eerder door verdachte is gehoord en bij toepassing van het juiste toetsingskader onjuist en/of onbegrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat de door de betreffende getuige op schrift gestelde verklaring door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt, terwijl de getuige niet eerder door de verdachte is gehoord.
15. Gelet op hetgeen onder 10 is overwogen, miskennen de stellers van het middel in hun motivering dat de post-Keskin-jurisprudentie van de Hoge Raad meebrengt dat in hoger beroep een verzoek tot het horen van een getuige die door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt en die niet eerder door de verdachte is gehoord, niettemin kan worden afgewezen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich onder meer voordoen als de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Dat de door de betreffende getuige op schrift gestelde verklaring door de rechtbank voor het bewijs is gebruikt, terwijl de getuige niet eerder door de verdachte is gehoord, maakt de afwijzing van het verzoek dus niet zonder meer onjuist en/of onbegrijpelijk. Daarmee faalt de eerste klacht.
16. De stellers van het middel klagen ten tweede dat deze afwijzing door het hof niet, althans niet zonder meer begrijpelijk is, gelet op hetgeen aan het verzoek tot het horen van politioneel informant A-4186 ten grondslag ligt. Daaruit blijkt immers dat de verdachte het proces-verbaal van de verbalisant betwist. De verdachte betwist meer in het bijzonder dat de kofferbak open is geweest en dat hij het geld aan de verbalisant heeft gegeven, terwijl de verdediging de informant wenst te confronteren met de discrepanties. Dat het hof het verzoek van de verdachte om een andere verbalisant te horen omtrent de reden en de wijze waarop de opdracht aan de politioneel informant is gegeven, heeft toegewezen doet daar volgens de stellers van het middel niet aan af, nu deze verbalisant geen verklaring zou kunnen afleggen over datgene waarover de verdediging verbalisant A-4186 heeft willen ondervragen, te weten over hetgeen in en bij de auto tussen de verdachte en de verbalisant is besproken en zich heeft afgespeeld. Daar komt nog bij dat de overige vier agenten ook niets hebben geverbaliseerd over een geopende kofferbak.
17. In het proces-verbaal van politioneel informant A-4186 relateert deze niet alleen wat er op 31 januari 2019 is gebeurd, maar ook dat hij de opdracht heeft gekregen om de verdachte de vuurwapens te tonen, met hem de aanschaf ervan te bespreken en een bedrag van € 1.100,- euro overeen te komen. Het hof heeft het horen van een van de begeleiders van politioneel informant A-4186 toegewezen teneinde antwoord te krijgen op de vraag hoe het voortraject precies is verlopen en wat er is afgesproken. Dit laatste is van belang in relatie tot het bestreden proces-verbaal, voor zover daarin wordt gerelateerd over de opdracht. Als die opdracht inderdaad is geweest dat de verbalisant de vuurwapens moest tonen, dan bevestigt dat immers het relaas van bevindingen van politioneel informant A-4186 waaruit volgt dat de kofferbak open is geweest. Dat het hof de toewijzing van het verzoek om een van de begeleiders te horen heeft betrokken bij zijn beoordeling van het verzoek om politioneel informant A-4186 te horen, maakt de afwijzing van het verzoek tot het horen van deze informant in ieder geval niet onbegrijpelijk.
18. Dat de overige vier agenten in hun proces-verbaal niets hebben geverbaliseerd over een geopende kofferbak maakt de beslissing van het hof evenmin onbegrijpelijk, omdat een blik over de papieren muur leert dat het betreffende “proces-verbaal van observatie donderdag 31 januari 2019” slechts betrekking heeft op de hoofdlijnen van de gebeurtenissen op twee parkeerplaatsen: wie hoe laat op deze parkeerplaatsen met welk voertuig aanwezig was en wie is aangehouden door leden van het arrestatieteam.
19. Daarmee resteert nog het argument dat de afwijzing onbegrijpelijk is omdat de verdachte betwist dat A-4186 achter in de kofferbak de wapens heeft getoond en dat hij het geld aan de verbalisant heeft gegeven.
20. Het hof heeft de afwijzing van het verzoek tot het horen van A-4186 onderbouwd met de motivering dat het de noodzaak daartoe niet ziet, mede gelet op de gedeeltelijke toewijzing van onderzoekswens 2. Naar het mij voorkomt, heeft het hof daarmee tot uitdrukking gebracht dat het horen van A-4186 geen toegevoegde waarde zal hebben voor de bewijsvoering. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, gezien het volgende. Uit de door de rechtbank voor het bewijs gebruikte processen-verbaal met uitgewerkte geluidsopnamen van opgenomen gesprekken tussen de verdachte en zijn broer [betrokkene 1], [6] blijkt dat de verdachte al enige tijd – in ieder geval vanaf 3 december 2018 – bezig was met het aanschaffen van een vuurwapen en dat hij daarvoor de hulp van [betrokkene 1] had ingeschakeld. [betrokkene 1] heeft in dat kader een bedrag van € 1.750,- genoemd. De verdachte heeft gezegd dat hij het kan kopen voor “17”. Ook blijkt uit deze processen-verbaal dat de verdachte de dag voor de pseudokoop op de mededeling van [betrokkene 1] dat het wapen ‘morgen’ zou worden geleverd, heeft geantwoord: “Als het maar een echte is”. Bovendien bevestigt het proces-verbaal van begeleiding dat de opdracht van A-4186 was om de verdachte de vuurwapens te tonen, met hem de aanschaf hiervan te bespreken en hiervoor een bedrag van € 1.100,- overeen te komen, terwijl de raadsman van de verdachte zijn verzoek begint met de opmerking “dat een WOD-werker geen dingen gaat doen waartoe hij geen opdracht heeft gekregen”. Ook heeft de verdediging niet weersproken dat de verdachte en A-4186 hebben plaatsgenomen in de auto om het geld te tellen en tot een prijs van € 1.100,- zijn gekomen. Dat de verdachte betwist dat A-4186 hem in de kofferbak wapens heeft getoond en dat hij € 1.100,- heeft gegeven, maakt de afwijzing van het verzoek dan ook niet onbegrijpelijk.
21. De klachten over de afwijzing van het getuigenverzoek bij tussenarrest falen.
Het voorwaardelijke getuigenverzoek en de afwijzing daarvan bij eindarrest van 28 juli 2022
22. Op de terechtzitting in hoger beroep van 14 juli 2022 (de inhoudelijke behandeling) heeft de raadsman van de verdachte bij pleidooi het verzoek om A-4186 te horen opnieuw gedaan, zij het ditmaal in voorwaardelijke vorm. De pleitnota houdt voor zover relevant in: [7]

“Voorwaardelijk verzoek om horen politioneel informant A-4186

23. Mocht uw Hof de p-v'd welke zien op de WOD-actie welke zijn opgemaakt en ondertekend door A-4186, B-2949 en B-2950 willen bezigen voor het bewijs dan verzoekt de verdediging u om politioneel informant A-4186 te mogen horen. Vooropgesteld zij dat een WOD-werker geen dingen gaat doen waartoe hij geen opdracht heeft c.q. niet terdege tevoren nauwkeurig is gebriefd.
Cliënt betwist op een aantal punten hetgeen dat politioneel informant A-4186 heeft geverbaliseerd d.d. 31 januari 2019. Zo betwist cliënt A-4186 hem achter in de kofferbak de wapens heeft getoond.
Op de pro-forma zitting van 2 mei 2019 heeft cliënt daarover het volgende verklaard:
“Ik heb het wapen niet bekeken of in mijn handen gehad. Ik had het idee om de 1100 euro te geven, zodat hij niet kwaad zou worden.”
Ook betwist cliënt dat hij politioneel informant A-4186 1100 euro heeft gegeven. Cliënt stelt dat A-4186 het geld uit zijn hand heeft gegrist.
De verdediging wenst politioneel informant A-4186 te confronteren met bovenstaande discrepanties. Voorts wenst de verdediging hem te vragen van wie hij de opdracht kreeg om de getuige [betrokkene 2] te begroeten als een bekende. Ook wenst de verdediging hem te vragen of er één of meerdere voorbesprekingen zijn waarbij politioneel informant A-4186.
24. Dat undercoveragent A-4186 onjuist heeft geverbaliseerd over het uitzoeken van een wapen bij de kofferbak vindt steun in een observatie verslag van de politie van 31 januari 2019. Hierin beschrijven 4 agenten dat zij zijn dat [verdachte] en A-4186 in de auto van de undercoveragent stapten waarna [verdachte] 3 minuten later werd aangehouden door leden van het arrestatieteam. Zij hebben alle vier geheel niets geverbaliseerd over het bij een geopende kofferbak staan van [verdachte] en A-4186.
25. Gezien bovengenoemde contradicties en het feit dat het proces-verbaal van bevindingen van de politioneel informatie-inwinner door de rechtbank is gebruikt in de bewijsconstructie van het vonnis in eerste aanleg acht de verdediging het noodzakelijk dat deze getuige wordt gehoord. De verdediging wenst zijn verklaring te toetsen en cliënt betwist het tenlastegelegde. Het horen van deze getuige is derhalve noodzakelijk en van belang voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv.
Nadere onderbouwing van het verzoek aan de hand van de uitleg van A-G Spronken van de uitspraak EHRM 19 januari 2021 inzake Keskin t. Nederland
26. “Uit de Straatsburgse jurisprudentie volgt — en dat lijkt door de ontwikkelingen in de Keskin-zaak te worden bevestigd — dat de rechter de verdediging, indien zij dat verzoekt, steeds in de gelegenheid moet stellen om de verklaringen van belastende getuigen te toetsen door deze getuigen te ondervragen, alvorens een veroordeling op die verklaringen te mogen baseren. Pas wanneer het, ondanks redelijke inspanningen daartoe, niet mogelijk is gebleken om de verdediging deze gelegenheid te bieden, komt de vraag aan de orde of en, zo ja, onder welke voorwaarden de verklaringen van die getuigen niettemin kunnen worden gebruikt als bewijs voor een veroordeling.
De consequentie is dan ook dat de feitenrechter een dergelijk verzoek niet mag afwijzen, tenzij de verdediging in een eerder stadium al de kans heeft gehad de getuige te ondervragen of als er een goede reden is dat de getuige niet door de verdediging ondervraagd kan worden.”
27. De verdediging verzoekt u om bij de beoordeling van de noodzaak van het horen van A-4186 de maatstaf te betrekken welke volgt uit Keskin t. Nederland.
De verdediging wenst zijn verklaring te toetsen en cliënt betwist het tenlastegelegde. Het horen van deze getuige is derhalve noodzakelijk en van belang voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv. Indien u het proces-verbaal behelsende de verklaringen van A-4186 wenst te bezigen voor het bewijs wenst de verdediging een behoorlijke en effectieve mogelijkheid te krijgen om de getuige te (doen) ondervragen op de bovengenoemde onderwerpen waarover de getuige niet eerder is gehoord door de verdediging.”
23. Het hof heeft het voorwaardelijke verzoek bij eindarrest van 28 juli 2022 afgewezen en daartoe het volgende overwogen: [8]

Voorwaardelijk verzoek tot het horen van de politioneel informant A-4186
De verdediging heeft (voorwaardelijk) verzocht verbalisant A-4186 te horen, omdat verdachte op een aantal punten de juistheid betwist van wat A-4186 heeft geverbaliseerd. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van het door verbalisant A-4186 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal te twijfelen. De inhoud van dat proces-verbaal vindt steun in gesprekken die daaraan voorafgaand tussen verdachte en diens broer hebben plaatsgevonden. Het hof ziet dan ook geen noodzaak tot het horen van A-4186 als getuige, temeer nu de begeleider van A-4186 bij de raadsheer-commissaris is gehoord.
Dat de leden van het observatieteam niet hebben gerelateerd dat de kofferbak van de auto van A-4186 is geopend, maakt deze beslissing van het hof niet anders.
Het hof wijst het verzoek af.”
24. De klachten over de afwijzing van het voorwaardelijke getuigenverzoek bij eindarrest komen voor een groot deel overeen met de klachten over de afwijzing van het getuigenverzoek bij tussenarrest. Om onnodige herhaling te voorkomen, zal ik bij het bespreken van de klachten die overlappen, volstaan met een verwijzing naar de randnummers waarin ik die klachten reeds heb besproken.
25. Om te beginnen klagen de stellers van het middel dat het oordeel van het hof, “inhoudende dat het horen van A-4186 als getuige niet noodzakelijk is nu het hof geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van het door verbalisant A-4186 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal en de inhoud van dat proces-verbaal steun vindt in gesprekken die daaraan voorafgaand tussen verdachte en diens broer hebben plaatsgevonden”, in het licht van de omstandigheid dat de verklaring voor het bewijs is gebruikt, het feit dat de getuige niet eerder door verdachte is gehoord en bij toepassing van het juiste toetsingskader onjuist en/of onbegrijpelijk is. Met deze klacht miskennen de stellers van het middel wederom dat – zoals ik reeds overwoog onder 15 – een verzoek tot het horen van een getuige die door de rechtbank voor het bewijs is gebruik en die niet eerder door de verdachte is gehoord, in bepaalde gevallen desondanks kan worden afgewezen. Dat de verklaring van A-4186 voor het bewijs is gebruikt, terwijl de getuige niet eerder door de verdachte is gehoord, maakt dan ook niet dat het oordeel van het hof dat het horen van A-4186 als getuige niet noodzakelijk is, zonder meer onjuist en/of onbegrijpelijk is. De eerste klacht faalt derhalve.
26. In de tweede plaats voeren de stellers van het middel aan dat bovengenoemde beslissing niet zonder meer begrijpelijk is gelet op de onderbouwing van het voorwaardelijke verzoek. Aan het verzoek is immers ten grondslag gelegd dat A-4186 een belastende getuige is, de verdachte op een aantal punten hetgeen politioneel informant A-4186 heeft geverbaliseerd betwist – te weten dat de kofferbak open is geweest en de verdachte het geld heeft gegeven –, de overige vier agenten niets hebben geverbaliseerd over een geopende kofferbak, de verdediging politioneel informant A-4186 wenst te confronteren met deze discrepanties en het proces-verbaal van A-4186 is gebruikt voor het bewijs. Daarmee zou volgens de stellers van het middel het belang bij het oproepen en horen van de getuige moeten worden voorondersteld, terwijl de door het hof bij de afwijzing van het verzoek in aanmerking genomen gronden en ook wat is aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek, niet met zich brengen dat dit belang in deze zaak ontbreekt. Daaraan doet niet af dat de begeleider van A-4186 als getuige is gehoord, nu deze slechts kan verklaren wat hij heeft gehoord van A-4186.
27. Met betrekking tot hetgeen wordt aangevoerd over de begeleider van A-4186 en de vier agenten die niets hebben geverbaliseerd over een geopende kofferbak, verwijs ik naar de randnummers 17 en 18. Daarnaast geldt met betrekking tot deze klacht het volgende. Het hof heeft overwogen dat het geen noodzaak ziet tot het horen van A-4186 als getuige, waarbij het in aanmerking heeft genomen dat de inhoud van het proces-verbaal steun vindt in gesprekken die daaraan voorafgaand tussen verdachte en diens broer hebben plaatsgevonden. In deze overweging ligt als oordeel besloten dat het horen van A-4186 geen toegevoegde waarde zal hebben voor de bewijsvoering. Om de onder 20 genoemde redenen, is dat oordeel niet onbegrijpelijk en faalt de tweede klacht eveneens.
28. Ten derde klagen de stellers van het middel dat het oordeel van het hof, inhoudende dat de leden van het observatieteam niet hebben gerelateerd dat de kofferbak van de auto van A-4186 is geopend deze beslissing van het hof niet anders maakt, onbegrijpelijk is. Ter onderbouwing van deze klacht brengen zij naar voren dat juist is betoogd dat de kofferbak niet open is geweest, terwijl A-4186 dat wel heeft geverbaliseerd. Dit zou des te meer klemmen, nu de gesprekken in de auto tussen A-4186 en verdachte niet zijn opgenomen.
29. Zoals ik onder 18 reeds heb uiteengezet, heeft het proces-verbaal van de leden van het observatieteam enkel betrekking op de hoofdlijnen van de gebeurtenissen. Gelet hierop is het wat mij betreft niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat het feit dat in dit proces-verbaal niet is gerelateerd dat de kofferbak open is geweest, zijn beslissing niet anders maakt. Daarmee faalt ook de derde klacht.
30. Tot slot brengen de stellers van het middel naar voren dat het hof heeft verzuimd te toetsen of het proces ‘as a whole fair’ is geweest. Deze klacht is niet voorzien van een verdere toelichting of onderbouwing.
31. Het hof heeft in het eindarrest niet expliciet tot uitdrukking gebracht dat sprake is geweest van een eerlijk proces. Dat hoeft in een geval als het onderhavige evenwel niet problematisch te zijn, gelet op het volgende. [9] Het hof heeft – zoals in het voorgaande is overwogen – om begrijpelijke redenen het verzoek tot het horen van A-4186 als getuige afgewezen omdat dit voor de bewijsvoering geen toegevoegde waarde zal hebben. De bewezenverklaring berust voorts op andere bewijsmiddelen dan de verklaring van A-4186, waaronder de getuigenverklaring van [betrokkene 1], [10] die inhoudt dat de verdachte al een jaar het plan had om [slachtoffer] te vermoorden, evenals de uitgewerkte geluidsopnamen van de gesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 1], [11] waaruit blijkt dat de verdachte een vuurwapen wilde kopen en hij naar aanleiding van de opmerking dat het wapen op 31 januari 2019 geleverd zou worden, gezegd heeft: “als het maar een echte is, niet eentje met een uitgeboorde loop”. Verder is in dit verband nog van belang dat de begeleider van A-4186, tegenover wie A-4186 kort na de pseudokoop heeft verklaard dat hij de vuurwapens aan de verdachte heeft getoond en dat door de verdachte € 1.100,- is betaald, bij de raadsheer-commissaris is gehoord. Aldus is het kennelijke oordeel van het hof dat het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’ niet in de weg staan aan het gebruik voor het bewijs van de door A-4186 afgelegde verklaring, niet onbegrijpelijk.
32. Het middel faalt.

Slotsom

33. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
34. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
35. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.EHRM 19 januari 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD000220516 (Keskin t. Nederland). (https://hudoc.echr.coe.int/)
2.Met weglating van voetnoten.
3.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
4.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
5.Met weglating van voetnoten. Cursiveringen en vetgedrukt als in origineel.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 010294; proces-verbaal van bevindingen, p. 010113 en proces-verbaal van bevindingen, p. 010128.
7.Met weglating van voetnoten. Cursiveringen en vetgedrukt als in origineel.
8.Cursiveringen en onderstrepingen als in origineel.
9.Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930, r.o. 2.5.2.
10.Proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] .
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 010294; proces-verbaal van bevindingen, p. 010113 en proces-verbaal van bevindingen, p. 010128.