Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten en procesverloop
[Groep] B.V.. zulks met de bepaling de uit deze overeenkomst voor koper voortvloeiende verplichtingen voor haar rekening te nemen, welke rechten respectievelijk verplichtingen door de laatstgenoemde worden aanvaard.
[Holding] B.V.in eigendom geleverd aan (...)
[dochtervennootschap 1] B.V.(...).
1. De baten en lasten van de verkochte aandelen zijn te rekenen vanaf een januari tweeduizend vijftien (...) voor rekening van de koper.
[dochtervennootschap 2] B.V..
[dochtervennootschap 1] B.V.en
[dochtervennootschap 3] B.V.gehouden door (...)
[Groep] B.V.’
Niet geleverde vaste materiële activa
Het debiteurensaldo
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Niet geleverde vaste materiële activa
behalve (...) de machines/inventaris in de werkplaats). Dat het, zoals Groep c.s. stellen, de bedoeling was of tussen partijen was overeengekomen dat alle op de kopielijst MVA vermelde activa in eigendom zouden worden overgedragen aan [dochtervennootschap 1] , kan gezien het vorenstaande niet zonder meer worden aangenomen. Wat betreft het aantal (diesel)pompen geldt dat Holding een kopie van een handgeschreven notitie (op papier van [betrokkene 1] ) heeft overgelegd waarop is genoteerd dat het gaat om in totaal 190 + 35 + 5 + 12 (= 242) pompen. Dit aantal komt terug in een door Holding overgelegd Excelloverzicht (prod. 5 bij inleidende dagvaarding) gedateerd 8 januari 2013. Volgens het bepaalde in de koopovereenkomst hebben partijen de aanwezige vaste materiële activa geïnventariseerd. Groep c.s. heeft niet nader toegelicht dat (aanzienlijk) meer (diesel)pompen zijn geïnventariseerd dan later door Holding in eigendom zijn overgedragen. Ook overigens hebben Groep c.s. (behalve in een emailbericht van 25 oktober 2018, waarover hierna meer) onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat Holding minder (diesel)pompen dan afgesproken heeft geleverd en waar deze (diesel)pompen zich feitelijk dan bevonden/bevinden. Dit klemt temeer nu Groep c.s. niet hebben weersproken dat alle (diesel) pompen van Holding in een automatisch registratiesysteem waren opgenomen, welk systeem, zoals Holding onweersproken heeft uiteengezet, bij de levering van de vaste materiële activa is overgedragen aan Groep c.s.. Groep c.s. hebben voorts niet weersproken dat [eiser 2] vanaf 2012 regelmatig op het terrein en in het kantoor van Holding aanwezig was. Bij emailbericht van 25 oktober 2018 heeft de advocaat van Groep c.s. aan de adviseur van Holding bericht dat de in 5 punten opgesomde zaken nog niet daadwerkelijk zijn ingebracht (omdat deze op een andere locatie waren opgeslagen). De adviseur van Holding heeft daarop op 30 oktober 2018 bericht dat deze zaken (onder voorwaarden) konden worden opgehaald, welk aanbod ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg (zonder de voorwaarden) is herhaald. De slotsom luidt dat de vordering van Groep c.s. wegens niet geleverde vaste materiële activa ook in hoger beroep niet toewijsbaar is. Groep c.s. hebben gezien het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat tussen partijen is overeengekomen dat Holding alle activa die op de door Groep c.s. overgelegde kopielijst MVA staan vermeld in eigendom aan [dochtervennootschap 1] zou overdragen (en daaraan geen uitvoering heeft gegeven); en hebben ook overigens niet voldoende toegelicht dat Holding (behoudens de in voormeld emailbericht genoemde) niet alle wél overeengekomen zaken in eigendom heeft overgedragen aan [dochtervennootschap 1] .’
Haviltex-maatstaf toepasselijk heeft geacht. Evenzeer terecht ontkennen zij ook niet dat, conform waar het hof van is uitgegaan, mede betekenis toekomt aan feiten en omstandigheden van vóór en na de koopovereenkomst en de leveringsakte. Wel klagen Groep c.s. dat het hof de
Haviltex-maatstaf verkeerd heeft gehanteerd, onder meer door in het geheel geen aandacht te besteden aan de tekst van artikel 4.1 van de koopovereenkomst en van de notariële akte.
“de andere ten dienste van de onderneming van [betrokkene 1] staande activa, zoals buizen, slangen en voorraden geïnventariseerd staan”.Zou dat juist zijn dan zou inventarisatie door [eiser 2] en [betrokkene 1] niet meer nodig zijn geweest en zou [de adviseur] / [het adviesbureau] dan vanzelfsprekend ook zowel toegang tot dat systeem aan Groep c.s. hebben gegeven alsook die inventarisatiedocumenten zelf hebben verstrekt. Zodanig systeem was er niet althans is voor Groep c.s. en voor [de adviseur] /Advies verborgen gehouden wanneer die er wel zou zijn geweest. Een dergelijk systeem behoort dan ook krachtens de koopovereenkomst aan Groep c.s. te zijn geleverd, waarvan evenmin sprake is en derhalve een wanprestatie in de nakoming oplevert. (…)
Het debiteurensaldo
“Ten aanzien van de debiteuren als omschreven als in Bijlage (bijlage 7) zal Verkoopster de vennootschappen vrijwaren voor niet (gehele) betaling van de gespecificeerde bedragen, dit voor zover er geen voorziening in de Jaarrekening is getroffen”.Als productie 14 is bijlage 7 in het geding gebracht, zijnde de grootboekkaart debiteuren vermeldende een debiteurensaldo op de voorpagina van bijlage 7 getiteld
“MIS per 31-08-2016 [Holding] ”met als debiteurenopgave door Holding:
“DEBITEUREN 500.703”.
De dividenduitkering
onder 4.1naar stellingen volgens welke (a) Groep c.s. zelf geen partij en dus geen medebeslisser was ten tijde van de dividenduitkering omdat deze is verricht voordat de notariële akte is gepasseerd, (b) van een gezamenlijk besluit tot dividenduitkering geen sprake is geweest, en (c) de ondertekening van de notulen onder druk heeft plaatsgevonden, zodat sprake was van dwang (bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden). Ook heeft volgens
subonderdeel 4.2het hof niets overwogen over de stellingen van Groep c.s. dat (d) een schijnaandeelhoudersvergadering is opgevoerd, (e) er geen daadwerkelijke instemming van [eiser 2] is gebleken, (f) dat sprake is van een schijnconstructie en (g) dat het dividendbesluit vernietigd is. [5] Aan ondertekening van de notulen door [eiser 2] (als notulist) kan volgens het onderdeel
onder 4.3(h) geen bewijskracht worden ontleend ten opzichte van Groep c.s. omdat die handtekening onder druk is gezet. Volgens Groep c.s. is (i) niet relevant dat de levering van de aandelen aanvankelijk gepland was rond 1 januari 2015 omdat de baten en lasten vanaf 1 januari 2015 al voor rekening van Groep c.s. waren zoals vastgelegd in artikel 4 van de notariële akte. Bovendien is (j) in de koopovereenkomsten in art. 12.2 sub 4 opgenomen dat geen dividend voor het lopend boekjaar (2015) uitgekeerd wordt, zoals het hof zelf in rechtsoverweging 2.9 heeft vastgesteld.
Overig
directwaarneembaar is. Als dat onderhoud niet wordt uitgevoerd of een klacht niet direct wordt gemeld, kan dat niet 11 maanden nadat de onderhoudsverplichting op koper is overgegaan alsnog de verkoper worden verweten, laat staan dat dat dan nog met terugwerkende kracht aangetoond kan worden. Bij [eiser 2] lag ook de onderzoeksplicht. Bovendien – zoals hiervoor al aangegeven – was Groep niet een gewone koper, maar een zeer goed ingevoerde.
volgens zijn verklaring [8] pas sinds 2019 werkzaam is als chef werkplaats bij Groep c.s., dus tweeëneenhalf jaar na overdracht van de activa door Holding aan Groep c.s. [9] Aldus bevatte de memorie van antwoord niet een nieuwe feitelijke stelling, een nieuw verweer of een nieuw bewijsmiddel. Dat, zoals het hof overweegt, [betrokkene 2] eerst op 11 februari 2019 bij [dochtervennootschap 1] in dienst getreden, heeft het hof niet ontleend aan de memorie van antwoord, maar aan de door Groep c.s. overgelegde verklaring zelf. Van een schending van hoor en wederhoor is dus geen sprake. Het onderdeel faalt.