ECLI:NL:PHR:2023:710

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
21/04256
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake overschrijding maximumsnelheid en verzoek tot inzage bodycambeelden

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte die is veroordeeld voor het overschrijden van de maximumsnelheid op de A12. De verdachte is op 28 april 2019 betrapt op een snelheid van 194, althans 170 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid 130 kilometer per uur was. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte op 12 oktober 2021 veroordeeld tot een geldboete van 1.080 euro, subsidiair 20 dagen hechtenis, en heeft hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van zes maanden.

In cassatie heeft de verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel richt zich tegen de afwijzing van het verzoek om bodycambeelden te mogen inzien, die door de verbalisanten zijn gemaakt tijdens de aanhouding. De verdachte betwist de inhoud van het aanvullend proces-verbaal waarin staat dat hij zou hebben gezegd dat hij de cruise control op 220 kilometer per uur had staan. Het hof heeft het verzoek afgewezen op basis van het noodzaakscriterium, maar de stellers van het middel zijn van mening dat deze afwijzing onvoldoende gemotiveerd is.

Het tweede middel betreft de overschrijding van de redelijke termijn in cassatie, maar dit behoeft geen bespreking omdat het eerste middel slaagt. De conclusie van de procureur-generaal is dat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en de zaak moet worden terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/04256

Zitting29 augustus 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 12 oktober 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “overtreding van het bepaalde in art. 62, bord A1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990” (overschrijding van de maximumsnelheid) veroordeeld tot een geldboete van 1.080,00,- euro, subsidiair 20 dagen hechtenis, te betalen in termijnen. Daarnaast heeft het hof de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van zes maanden.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

3. Het eerste middel richt zich tegen de afwijzing van het verzoek van de verdachte tot kennisneming van bodycambeelden. Volgens de stellers van het middel getuigt deze afwijzing van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is zij onvoldoende gemotiveerd.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2021, houdt het volgende in:
“De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven- als volgt:
De rechtbank heeft u vrijgesproken. Het openbaar ministerie is vervolgens in hoger beroep gegaan. Het openbaar ministerie heeft een aanvullend proces-verbaal laten opmaken. Verbalisanten hebben verklaard dat ze een zwarte Audi Avant met Duits kenteken zagen rijden.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Het klopt dat ik op 28 april 2018 in een zwarte Audi reed met een Duits kenteken.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven- als volgt:
De verbalisanten hebben verklaard dat ze een Audi Avant met hoge snelheid zagen rijden. Ze zagen continu de achterlichten van deze Audi. Deze Audi reed volgens de verbalisanten tussen de 210 en 230 kilometer per uur. Voorbij de afslag Gouda liepen de verbalisanten iets in op de Audi. Ze hebben uiteindelijk een stopteken gegeven. U bleef in de auto zitten. Ze hoorde dat u tegen de bijrijder zei: Ik had de cruise controle op 220 kilometer per uur staan.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Dat hoor ik nu voor het eerst. Dat is niet gezegd tijdens de zitting bij de rechtbank.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven- als volgt:
Dat klopt dat staat namelijk in het aanvullend proces-verbaal van 7 oktober 2019.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
De agenten hadden een camera op hun borst. Ik wil die beelden van de camera wel zien. Het klopt dat ik in een Audi reed en dat ik staande ben gehouden. Ik kan me niet herinneren dat ik dat gezegd heb. Het kan kloppen dat ik niets verklaard heb. Ik heb een andere Audi voorbij zien racen met een Duits kenteken. Deze Audi reed zo hard. Mijn Audi is niet zo snel. Ik zat in de auto met twee kleine jongens mijn broertjes, dan ga ik geen 230 kilometer per uur rijden.
[…]
Ik heb het gevoel dat de agenten dingen verzinnen. Ik heb dat absoluut niet gezegd. Ik wil graag dat de beelden van de body camera tevoorschijn komen. Ik weet zeker dat ze een grote fout hebben gemaakt. Ik ben niet zo achterlijk dat ik 220 kilometer per uur ga rijden met mijn broertjes in de auto. Ik zag op de kilometerteller 130 kilometer per uur staan. Hij had een body camera. Hij duwde mij op de vluchtstrook. Ik zei kunnen we niet naar een afslag rijden. Toen zei hij volg mij maar. Ik heb gezegd dat ik het 100% niet ben geweest. Een raket kwam mij voorbij gereden. Ik had een standaard Audi. Misschien is het fout gegaan omdat beide auto’s een wit kenteken hadden en hebben ze daardoor een vergissing gemaakt.
[…]
Ik wil dat de beelden van de camera naar voren komen.”
5. Het hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen:
“Volgens de verdachte droegen de verbalisanten een bodycamera. Verdachte heeft verzocht de beelden die door deze camera’s zijn gemaakt te bekijken.
Op dit verzoek is het noodzaakscriterium van toepassing.
Tegen de achtergrond van de overige stukken in het dossier is de noodzaak van het bekijken van de mogelijk (nog) bestaande beelden naar het oordeel van het hof niet gebleken. Het hof acht zich voldoende voorgelicht. Het verzoek wordt afgewezen.”
6. In de onderhavige zaak wordt de verdachte verweten op 28 april 2019 op de A12 ter hoogte van Woerden ongeveer 194, althans 170, kilometer per uur te hebben gereden. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep volgt dat de verdachte de inhoud van een aanvullend proces-verbaal daaromtrent betwist en dat hij ter terechtzitting herhaaldelijk heeft aangegeven beelden van de bodycams van deze verbalisanten te willen zien. De verdachte betwist in het bijzonder dat hij tegen de bijrijder zou hebben gezegd dat hij de cruise control op 220 kilometer per uur had staan, zoals in het aanvullend proces-verbaal is gerelateerd.
7. Het hof heeft ten aanzien van het verzoek van de verdachte om de beelden te kunnen bekijken allereerst geoordeeld dat bij de beoordeling van dit verzoek het noodzaakscriterium van toepassing is en vervolgens het verzoek afgewezen omdat tegen de achtergrond van de overige stukken in het dossier de noodzaak voor het bekijken van de mogelijk (nog) bestaande beelden naar het oordeel van het hof niet is gebleken.
8. Bij de beoordeling van het middel moet gelet op een arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022 het volgende worden vooropgesteld:
“Maatstaf bij de beoordeling van een verzoek tot voeging van stukken bij de processtukken is op grond van artikel 315 lid 1 Sv in verbinding met artikel 415 Sv of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij het nemen van zijn beslissing hierover moet de rechter in aanmerking nemen dat op grond van artikel 149a lid 2 Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Het gaat hierbij dus om de relevantie van die stukken. (Vgl. HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218)
De verdediging kan – mede gelet op het in artikel 6 lid 3, aanhef en onder b, EVRM gewaarborgde recht van de verdachte om te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging en met het oog op het doen van een verzoek tot het voegen van stukken aan het dossier – een gemotiveerd verzoek doen tot het verkrijgen van inzage in specifiek omschreven stukken. Tijdens het vooronderzoek kan een dergelijk verzoek worden gedaan overeenkomstig de in artikel 34 leden 2-4 Sv geregelde procedure. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting beslist de zittingsrechter – zo nodig op basis van de bevindingen van nader onderzoek dat door een ander dan de zittingsrechter, bijvoorbeeld de rechter-commissaris, is verricht naar de aard en de inhoud van de betreffende stukken en gegevens – of en zo ja, in welke mate en op welke wijze, die inzage kan worden toegestaan.” [1]
9. Het hof heeft bij de beoordeling van het verzoek van de verdachte als maatstaf aangelegd of de noodzaak van het verzochte is gebleken en heeft het verzoek kennelijk beschouwd als een verzoek tot voeging van het beeldmateriaal bij de processtukken om de beelden vervolgens ter terechtzitting te bekijken. Op een dergelijk verzoek is art. 315 lid 1 Sv van toepassing.
10. Art. 315 lid 1 Sv luidt:
“Indien aan de rechtbank de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen of van de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt zij, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping dier getuigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging.”
11. In cassatie richten de pijlen zich niet op de toepassing van het noodzaakscriterium, maar wel op de wijze waarop het hof het in art. 315 Sv genoemde criterium van noodzakelijkheid heeft toegepast. Naar het oordeel van de stellers van het middel had het hof bij de beoordeling van het verzoek het noodzaakscriterium nader moeten invullen aan de hand van het verdedigingsbelang en niet tot afwijzing van het verzoek dienen te komen. De redenen daarvoor zijn volgens de stellers van het middel gelegen in de beginselen van een behoorlijke procesorde en de bijzondere omstandigheden van het geval, te weten dat de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, hij pas op de terechtzitting in hoger beroep in kennis is gesteld van het na het vonnis in eerste aanleg opgemaakte aanvullende proces-verbaal en dat door de verdachte het verzoek is gedaan tot inzage van de beelden ter betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verbalisanten, terwijl de bewezenverklaring in belangrijke, zo niet beslissende mate op het betreffende proces-verbaal steunt.
12. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat, gelet op de overige stukken in het dossier, het beeldmateriaal voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen niet van belang is. Uit het bestreden arrest blijkt vervolgens dat het hof bij de verwerping van het door de verdachte gevoerde vrijspraakverweer bijzonder belang hecht aan de omstandigheid dat uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten volgt dat zij tijdens het invullen van documenten hebben gehoord dat de bijrijder zei: “Je hebt toch geen 210 gereden?” en dat de verdachte vervolgens zei: “Jawel ik had de cruisecontrole op de 220 kilometer per uur staan.” Het is juist dit onderdeel van het aanvullend proces-verbaal van bevindingen dat de verdachte betwist, welke betwisting hij met de bodycambeelden heeft willen onderbouwen. Daarmee acht ik het oordeel van het hof dat gelet op de overige stukken in het dossier het beeldmateriaal voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen niet van belang zijn zonder nadere motivering niet zonder meer begrijpelijk. In zoverre is het middel dan ook terecht voorgesteld.
13. Ik heb mij vervolgens afgevraagd of het voorgaande tot cassatie dient te leiden. De verdachte heeft immers na zijn aanhouding geen verklaring willen afleggen en pas ter terechtzitting in hoger beroep om het bekijken van de bodycambeelden verzocht. Hij heeft aldus niet direct aangegeven dat sprake zou zijn van een kennelijke vergissing door de politie. Daarmee rijst de vraag of die bodycambeelden nog beschikbaar zijn. Het hof heeft evenwel uitdrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat deze beelden nog bestaan. Gelet hierop ben ik van mening dat cassatie en terugwijzing is aangewezen.

Het tweede middel

14. Het tweede middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden, waardoor de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden. Nu het eerste middel slaagt, behoeft het tweede middel geen bespreking omdat het tijdsverloop bij de nieuwe behandeling van de zaak door het hof aan de orde kan worden gesteld. [2]

Slotsom

15. Het eerste middel slaagt en het tweede middel behoeft geen bespreking.
16. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900,
2.Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,