HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/05369
Zitting11 juli 2023
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 17 december 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens ‘afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot 45 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft voorts een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opgelegd voor de duur van 5 jaren, met aftrek van tijd gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, en daarbij bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Daarnaast heeft het hof de vordering van een benadeelde partij (deels) toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/05355, 21/05344, 21/05285, 21/05329 en 21/05260. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerstemiddel betreft de verwerping van het verweer dat schendingen van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (verder, in navolging van het hof: AVR) tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dan wel bewijsuitsluiting hadden moeten leiden. Het
tweedemiddel ziet op de afwijzing van het verzoek medeverdachte [medeverdachte 2] als getuige te horen. Het
derdemiddel bevat de klacht dat het hof bij de beoordeling of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn het juiste toetsingskader heeft miskend.
Voordat ik de middelen bespreek, geef ik de bewezenverklaring weer, enkele onderdelen van de bewijsoverwegingen, het verweer inzake schending van de AVR in de pleitnota van de raadsman en de overwegingen waarin dat verweer wordt verworpen. Inzake de verweren die op schendingen van de AVR is (in het bijzonder) ook het woord gevoerd door één van de andere raadslieden; de betreffende onderdelen van diens pleitnota zijn weergegeven in de conclusie in de zaak [medeverdachte 1] (21/05355). Daar is ook de verwerping van dit verweer, die in alle zaken in de kern gelijkluidend is, uitgebreider geciteerd, en in die conclusie zijn ook de relevante passages uit de AVR weergegeven. In de conclusie in de zaak [medeverdachte 1] zijn voorts de bewijsoverwegingen (die in alle zes zaken in belangrijke mate overeenkomen) uitgebreider weergegeven.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
6. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘Primair
hij in de periode van 7 en 8 november 2016 te [plaats ] , en te [plaats ] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of een zak met hennep, toebehorende aan [slachtoffer] en/of zijn zoon en/of een vriend van zijn zoon, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
- een strijkijzer heeft klaargezet en
- die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft gestompt (met handschoenen met rubberen noppen erop aan) en geschopt met geschoeide voet en/of geprobeerd heeft die [slachtoffer] in zijn kruis te trappen (met geschoeide voet) en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze zijn vrouw ook nog wel klein zouden krijgen en
- het strijkijzer heeft getoond en tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze de No Surrender tatoeage met het strijkijzer weg zouden branden en
- die [slachtoffer] meermalen heeft bedreigd met de dood, als er geen geld zou komen en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij geld moest betalen en dat ze wisten waar hij woonde en/of dat ze zijn vingers af zouden knippen en
- die [slachtoffer] een handdoek in zijn mond heeft gepropt en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen mee te rijden in een busje naar een plek nabij de Papiermolen.’
7. Het hof heeft in het bestreden arrest onder meer de volgende bewijsoverwegingen opgenomen (met weglating van verwijzingen en voetnoten):
‘
3.1. Betrouwbaarheid [slachtoffer]
3.2. Feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de verklaring van [slachtoffer]
Vervolgens is nog een ander gesprek van belang, te weten een gesprek tussen [medeverdachte 2] (aangeduid als A) en [betrokkene 1] (aangeduid als F), dat op 13 januari 2017 in de PI [PI] te [plaats ] is opgenomen. Hierin wordt onder andere besproken:
(…)
F: Nee., dat is gewoon kloten. (Onverstaanbare zin). (Lacht). Dus alleen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] moeten doen. Dat ga ik dan regelen.
A: (Onverstaanbaar woordje) advocaat. [medeverdachte 6] , [verdachte] en [medeverdachte 5] zaten in die bus.
F: [verdachte] moet ook...
A: Ze moeten slikken broer, ze moeten...
F: Om de rest vrijuit te krijgen.
A: Ja, ze moeten slikken.
F: Ik ga kijken of dat kan.
A: Ja.
F: Ik zal kijken of dat mogelijk is ik snap het wel.
A: Want dat zei ik toen gelijk al, ik zeg jullie hebben deze fout gemaakt dus jullie moeten zoek het maar uit.’
3.4. Conclusie t.a.v. het primair ten laste gelegde
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] volgens een vooropgezet plan in de woning van [medeverdachte 1] is mishandeld door (in ieder geval) [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] , en dat [medeverdachte 6] ondertussen buiten stond te wachten. [medeverdachte 1] heeft een belangrijke rol gespeeld in het voortraject en het ter beschikking stellen van haar woning en is zowel fysiek als verbaal gewelddadig geweest. Na de mishandeling in de woning zijn verdachten [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , verspreid over de VW Transporter van [medeverdachte 5] en de Renault van [medeverdachte 2] , naar de Papiermolen gereden.
Het gezamenlijke doel van de verdachten was om [slachtoffer] geld of iets anders van waarde afhandig te maken, hetgeen ook daadwerkelijk is gelukt. Bij de Papiermolen is door de zoon van [slachtoffer] immers een tas met inhoud van waarde (vermoedelijk hennep) overhandigd. Daarmee is sprake van een voltooide afpersing in vereniging, zoals primair is ten laste gelegd. Het hof ziet hetgeen na de overdracht van de tas met inhoud is gebeurd, het vervoer naar Glimmen, waar in ieder geval [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] bij aanwezig zijn geweest en alwaar [slachtoffer] uit de bus is gezet, en het gebeuren de volgende dag bij zijn huis, toen er onder dreiging door [medeverdachte 6] om meer geld werd gevraagd, in hetzelfde verband. Het hof ziet dit niet als een nieuwe (poging tot) afpersing zoals subsidiair ten laste gelegd, maar als verlengde van hetgeen in [plaats ] en bij de Papiermolen is gebeurd. Het betreft één feitencomplex.
Dat het een vooropgezet plan was om [slachtoffer] af te persen, kan worden afgeleid uit de berichtenwisseling tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 9] en de verklaring van [betrokkene 3] . Bovendien blijkt uit het hiervoor overwogene dat verdachten met elkaar hebben afgesproken, dat er vervoer is geregeld/er mensen werden opgehaald, waarna er bij de woning van [medeverdachte 1] werd verzameld. Er was sprake van een gezamenlijk doel: het betalen van geld of goederen van waarde in het kader van een ‘bad standing’. De verdachten hebben gedurende de hele avond onderling contact gehouden en hebben de volgende dag in hun opzet gepersisteerd door [slachtoffer] opnieuw op te zoeken en waarbij [medeverdachte 6] gevraagd heeft om (meer) geld, hetgeen vergezeld ging van bedreigingen.
Hoewel de rol van elk van voornoemde personen anders is, en niet iedereen op elk moment fysiek aanwezig is geweest, kunnen zij alle vijf als medeplegers worden aangemerkt. Zoals overwogen is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat zij met een gezamenlijk opzet hebben gehandeld: het opzet om [slachtoffer] met geweld en bedreiging met geweld geld of goederen van waarde af te nemen. Zij hebben daartoe bewust en nauw met elkaar samengewerkt. Dat geldt ook ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] , ook al is [medeverdachte 1] niet bij het gebeuren bij de Papiermolen (en het vervolg daarop) aanwezig geweest, en [medeverdachte 6] niet bij de mishandeling in de woning. Het hof is van oordeel dat de bewijsmiddelen uitwijzen dat het niet anders kan zijn dan dat zij allen van het gehele plan op de hoogte zijn geweest. Elk van de verdachten heeft een eigen rol gehad, niet allemaal gelijk van aard, maar de rol van de ene is niet substantieel belangrijker dan die van de ander. Iedere schakel (het maken van de afspraak, het ter beschikking stellen van de woning, het geweld, het vervoer) was relevant voor het kunnen slagen in het gezamenlijke opzet. De mate van samenwerking die blijkt uit het onderlinge contact, de gemaakte afspraken, het feitelijk samen optreden richting [slachtoffer] toe en de bijdrage die een ieder aan de afpersing heeft geleverd, is van voldoende gewicht om [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] als medeplegers van de afpersing van [slachtoffer] aan te merken.
Verdachte is aanwezig geweest in de woning van [medeverdachte 1] , heeft [slachtoffer] ook zelf mishandeld, en was erbij toen er werd gevraagd om geld en er bedreigingen werden geuit richting [slachtoffer] . Hij was dus op de hoogte van het plan en deed daar ook aan mee. Hij was aanwezig bij de Papiermolen alwaar de zak met inhoud is overhandigd en waar de afpersing mee werd voltooid en heeft zich op geen enkele manier van het handelen van zijn medeverdachten gedistantieerd. Het voorgaande maakt dat verdachte een belangrijke bijdrage aan het delict heeft geleverd en als medepleger kan worden aangemerkt.
Het hof is met de advocaten-generaal van oordeel dat - anders dan in eerste aanleg - ook de ten laste gelegde onderdelen die zien op het dreigen met het strijkijzer en het afknippen van vingers kunnen worden bewezenverklaard. Het dreigen met het strijkijzer komt al in de eerste verklaring van [slachtoffer] voor, is heel specifiek en is daarna bij herhaling in de verklaringen van verdachte aan de orde gekomen. Ook in de verklaring van [betrokkene 3] komt dit terug. Ten aanzien van het afknippen van vingers geldt eveneens dat dit een specifieke uitlating betreft, die zowel op de avond van 7 november 2016 als op 8 november 2016 tegenover [slachtoffer] zou zijn geuit. De verklaring die [slachtoffer] hierover ten overstaan van de rechter-commissaris onder ede heeft afgelegd, acht het hof geloofwaardig.
Waar het hof de advocaten-generaal niet in volgt, is in hun stelling omtrent het gebruik van een pistool en/of een mes. Het hof is daarvan niet overtuigd geraakt. Reden daarvoor is dat [slachtoffer] pas in een latere verklaring met dit belangrijke detail is gekomen en het niet een heel specifieke verklaring betreft. Ook betrekt het hof het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] hierbij, waarin zij bespreken dat het niet waar is dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] wapens hebben gebruikt.
Aldus acht het hof het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna vermeld. Gelet op hetgeen omtrent de gebeurtenis in Glimmen en het gebeuren op 8 november 2016 is opgemerkt, zal het hof verdachte vrijspreken van het onder 1 primair cumulatief ten laste gelegde. Van een nieuwe poging tot afpersing is geen sprake geweest.’
Het verweer inzake schending van de AVR; de verwerping daarvan
8. De inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in hoger beroep heeft op 1, 2, 4 en 5 november 2021 plaatsgevonden. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt onder meer het volgende in:
‘Op
4 november 2021te 09:00 uur wordt het onderzoek ter terechtzitting
hervatvoor het houden van de pleidooien. Het hof bevindt zich in dezelfde samenstelling en de advocaten-generaal De Meijer en Lodder zijn aanwezig. Verdachte is ter terechtzitting aanwezig, alsmede alle raadslieden.
Met betrekking tot de formele verweren is overeengekomen dat mr. Van der Wal en mr. Michels het woord voeren namens alle raadslieden. Zij voeren het woord overeenkomstig door hun overgelegde pleitnota’s, die bij dit proces-verbaal zijn gevoegd en waarvan de inhoud hier geacht moet worden te zijn ingevoegd. De
raadsmanvervolgt zijn pleidooi ten aanzien van zijn eigen cliënt.’
9. De pleitnota van de raadsman van verdachte houdt onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):
‘
Vormverzuimen en consequenties op basis van artikel 359a Sv:
In eerste aanleg was ik wellicht de raadsman met de strafvorderlijk meest bescheiden insteek. Enigszins murw gebeukt door de weinig hoopgevende jurisprudentie van de Hoge Raad, meende ik dat er geen juridische ruimte was voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Ik veronderstelde dat de rechtbank zou opteren voor strafmitigering. De rechtbank koos evenwel voor bewijsuitsluiting vanwege − kort gezegd − de schending van de AVR-procedure en de verbaliseringsplicht van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering.
In hoger beroep staan deze vormverzuimen nog steeds vast. De verdediging verenigt zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank Noord-Nederland, weergegeven op de pagina’s 5 tot en met 8 van het vonnis d.d. 23 april 2019.
Voor wat betreft de schending van de verbaliseringsplicht wijst de verdediging u nog op een arrest van het gerechtshof Den Haag d.d. 29 maart 2021. In dit arrest concludeerde het gerechtshof tot bewijsuitsluiting op basis van de maatstaf van de Hoge Raad d.d. 1 december 2020, ECLI 2020: 1889. Het gerechtshof stelde daarbij vast dat de onregelmatigheden in het verhoor
de betrouwbaarheid en accuraatheid van het verhoor wezenlijk hadden aangetast.
In de appelfase werd op verzoek van de verdediging nader onderzoek verricht aan de opnames van de verhoren van [slachtoffer] . Dit leverde in elk geval de volgende relevante bevindingen op:
a. De overgelegde opnames bleken op voorhand al geen originele, authentieke of integere versies. Het onderzoek kon zich daarom slechts beperken tot de
samenstellingvan de opnames.
b. Kennelijk had voor het 'eerste verhoor' al een 'uitgebreid' gesprek plaatsgevonden.
c. Tussen de opnames zitten meermaals lange tijdsintervallen, bijv. van 27, 22 en 25 minuten.
Deze bevindingen maken het beroep op de bewijsuitsluitingsregel klemmender en de vrees voor (onbedoelde) beïnvloeding groter. Zoals de verbalisant treffend verwoordde:
"We zitten niet met zijn allen de Donald Duck te lezen."
De vastgestelde tijdsintervallen zijn bovendien dusdanig lang dat hierin niet slechts
'een peukje'werd gerookt of
'even een sanitaire stop plaatsvond.'
Gelet op de ernst én de frequentie van de onregelmatigheden, meen ik dat met geen ander gevolg kan volstaan dan bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 359a Sv.
Voor zover u meent dat de schending van de AVR-procedure en de verbaliseringsplicht
mindernadeel heeft opgeleverd voor [verdachte] , deel ik die mening allerminst.
Ook
of misschien juistbij [verdachte] werd wisselend verklaard over (1) zijn aanwezigheid ten tijde van de mishandeling en /
of(2) bij het transport richting de Papiermolen. Waar bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] nog kon worden teruggevallen op de (eveneens gecontamineerde) verklaringen van zoon [betrokkene 2] , was dit bij [verdachte] niet mogelijk.
Bij [verdachte] speelde bovendien de mogelijkheid van een error in persona én de (on)bewuste beïnvloeding door de bewijstechnisch minder relevante aanwezigheid van [verdachte] in de Volkswagen Transporter op de 8ste november 2016.
Ergo, juist [verdachte] heeft substantieel nadeel ondervonden door de schending van de inmiddels vervallen AVR-procedure en de verbaliseringsplicht.
Naast de schending van de AVR-procedure en de verbaliseringsplicht wenst de verdediging u te wijzen op:
1. De gevolgen van het Prokuratuur-arrest van het Hof van Justitie van de EU.
2. In dezelfde orde van grootte mag u het volledig uitlezen van de aan [verdachte] toegeschreven mobiele telefoons plaatsen. Verbalisant 97007 heeft in een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 mei 2017 opgetekend dat
allein beslag genomen toestellen
volledig zijn uitgelezen en wel in belang van het onderzoek.
3. Dat [verdachte] pas ruim 2 maanden na het feitencomplex buiten heterdaad werd aangehouden door de politie.
4. De schending van de redelijke termijn is geen reden voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Gelukkig zijn er meerdere feitenrechters die het herijkte oordeel van de Hoge Raad op dit punt als leidend, maar niet als dwingend beschouwen. Onder de streep wordt dan toch de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie uitgesproken, omdat de termijnschending dient te worden bezien in samenhang met andere vormverzuimen of schendingen van beginselen van een behoorlijk strafproces.
In casu moet worden vastgesteld dat het tijdsverloop in 1ste aanleg én in hoger beroep dwingt tot de conclusies dat de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM werd overschreden.
Het tijdsverloop had zijn effect op meerdere facetten van de procedure, onder andere:
De reproduceerbaarheid van aanvullende onderzoeksgegevens.
Het reëel kunnen effectuering van het ondervragingsrecht. Op dit punt kom ik terug onder 5.
De mogelijkheden van cliënt om voor hem belastende onderzoeksgegevens te kunnen weerleggen.
5. Geen vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, maar wel van belang bij de beoordeling van de
fairness of the procedure as a wholeis de feitelijke inbreuk op de reële effectuering van het ondervragingsrecht bij de verhoren van de getuigen:
a. [betrokkene 3] en
b. [betrokkene 12] .
6. Ik meen dat uw hof ook betekenis zou moeten toekennen aan de nieuwe koers van de Hoge Raad in geval van vastgestelde vormverzuimen. Onder verwijzing naar de arresten van 1 december 2020 en 15 juni 2021 kent de Hoge Raad ook betekenis toe aan de vraag of de vastgestelde vormverzuimen
van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek en / of de verdere vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
Me dunkt dat hiervan in casu sprake is geweest. Het is louter aan de vasthoudendheid van de verdediging te danken geweest dat de schending van de AVR-procedure en de verbaliseringsplicht kon worden vastgesteld. Deze schendingen hebben er toe geleid dat de behandeling van het onderzoek ter zitting aanzienlijke − maar gerechtvaardigde − vertraging heeft opgelopen. Combineert u deze vormverzuimen met (1) de gevolgen van het Prokuratuur-arrest, (2) de laattijdige aanhouding, waardoor afbreuk werd gedaan op het recht op een effectieve verdediging en (3) de koerswijzing van de Hoge Raad, waarbij niet het vormverzuim sec wordt beoordeeld, maar met name de gevolgen voor het verloop van 'the procedure as a whole,’ kan in casu niet worden volstaan met een minder zware gevolgtrekking dan het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in de verdere vervolging van [verdachte] .’
10. Het bestreden arrest houdt onder het kopje ‘Formele verweren’ onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):