Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
Beoordeling van de cassatiemiddelen die namens de verdachte en de benadeelde partij zijn voorgesteld
3.Beslissing
14 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 mei 2021. De zaak betreft een verdachte die is aangeklaagd voor verkrachting (artikel 242 Sr), mishandeling (artikel 300.1 Sr) en beïnvloeding van een getuige (artikel 285a.1 Sr). De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat W.H. Jebbink en de advocaat van de benadeelde partij, E.A. Breetveld, cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft uiteindelijk de beroepen verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.
Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral met betrekking tot de bewijsvoering in zaken van seksuele misdrijven en de ontvankelijkheid van benadeelde partijen in cassatieprocedures. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de toepassing van relevante artikelen in het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie.