Conclusie
1.Het cassatieberoep
2.Aanleiding en verloop van de zaak
3.De beschikking
4.Het middel
klaagschrift van de beslagenegericht tegen een op de voet van art. 94a lid 1, lid 2 en lid 3 Sv gelegd beslag dient de rechter te onderzoeken a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete kan worden opgelegd van de in het betreffende artikellid genoemde categorie en b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een geldboete, ontnemingsmaatregel of schadevergoedingsmaatregel zal opleggen; [8]
beklag van een derde die stelt eigenaar te zijnvan hetgeen ten laste van een ander op grond van art. 94a Sv in beslag is genomen, geldt dat de rechter als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het in beslag genomen voorwerp moet worden aangemerkt. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet. [9] Indien buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 Sv, dient het in beslag genomen voorwerp aan de klager te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde. [10]