2.4Ten aanzien van het bewijs van feit 1 heeft het hof het volgende overwogen:
“
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat er geen bewijs is dat de verdachte een rol heeft gespeeld bij de tenlastegelegde oplichtingshandelingen. Evenmin is gebleken dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met personen die daarvoor wel verantwoordelijk zijn. De raadsvrouw heeft bepleit dat, zelfs als het hof meent dat de verdachte degene was die op 19 oktober 2011 sms’jes heeft verstuurd met namen en rekeningnummers van de katvangers [ betrokkene 16] , [betrokkene 17] , [betrokkene 18] en [betrokkene 19] , dit geen medeplegen of medeplichtigheid aan oplichting oplevert, omdat de banken noch [betrokkene 20] hierdoor zijn bewogen tot de afgifte van enig goed. Evenmin kan het pinnen van geld van de rekening van een katvanger worden gezien als een oplichtingshandeling. Mogelijk kan dit worden aangemerkt als het medeplegen van diefstal met behulp van valse sleutels maar dat is niet tenlastegelegd.
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 primair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe betoogd dat de rechtbank, die de verdachte op dit punt heeft vrijgesproken, een te enge opvatting heeft gehanteerd over de vraag wanneer de oplichting was voltooid. Volgens de rechtbank was het pinnen een handeling na de oplichting. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de oplichting pas was voltooid toen de gelden uit het zicht waren. De bijdrage van de verdachte heeft bestaan uit het doorgeven van de naam van de katvanger aan degene die het geld zou overboeken. Deze bijdrage vond plaats tijdens het begaan van de oplichting. Dit gebeurde ook kort voordat [betrokkene 20] werd benaderd. De verdachte was daarna betrokken bij het pinnen van het geld. Deze oplichting kon alleen slagen door de actieve bijdrage van de verdachte. Het Openbaar Ministerie ziet de opvolgende voor een geslaagde oplichting benodigde handelingen als onlosmakelijk met elkaar verbonden. Daarmee is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarin de verdachte een significante rol vervult. Mocht het hof menen dat dit niet kan worden bewezen, dan vordert de advocaat-generaal bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan de oplichting.
Het hof overweegt als volgt en leidt uit de stukken in het dossier het volgende af.
Het e-mailbericht aan [betrokkene 20]
Op 19 oktober 2011 om 12:23 uur is een e-mailbericht naar [betrokkene 20] verzonden, waarin de indruk is gewekt dat het bericht van de Rabobank afkomstig was en waarin technische werkzaamheden met betrekking tot de installatie van nieuwe beveiligingssoftware voor internetbankieren zijn aangekondigd. In dit e-mailbericht is [betrokkene 20] verzocht via een opgenomen link persoonlijke gegevens te bevestigen. In het e-mailbericht is verder aangegeven dat een medewerker zo snel mogelijk na het bevestigen van die gegevens met de ontvanger ervan contact zal opnemen. [betrokkene 20] heeft dit e-mailbericht gelezen en heeft om de installatie van het nieuwe beveiligingsprogramma te realiseren via de link zijn persoonlijke gegevens ingevuld. Volgens [betrokkene 20] is hij een minuut of vijf daarna door een vrouw gebeld, die - naar later is gebleken - zich voordeed als medewerkster van de Rabobank. Zij gaf aan dat er bij de installatie iets mis was gegaan en stelde voor een en ander telefonisch met [betrokkene 20] in orde te maken, hetgeen ook is geschied. Deze vrouw heeft [betrokkene 20] daarna nog een keer gebeld, omdat de omzetting bij twee van de zes rekeningnummers van [betrokkene 20] nog niet was gelukt. Kort daarna is [betrokkene 20] door [betrokkene 25] , een echte medewerkster van de Rabobank, gebeld onder andere betreffende een overboeking van de rekening van [betrokkene 20] naar ene [betrokkene 17] .
Het hof stelt op grond van de historische gegevens van het telefoonnummer van [betrokkene 20] vast dat het eerste hier bedoelde telefoongesprek tussen [betrokkene 20] en de vrouw heeft plaatsgevonden om 15:06 uur en ongeveer 25 minuten duurde en dat het tweede gesprek plaatsvond om 16:04 uur en ongeveer vijf minuten duurde. Het gesprek met [betrokkene 25] , de echte medewerkster van de Rabobank, vond plaats om 16:18 uur. Het hof leidt uit deze gegevens af dat [betrokkene 20] het betreffende e-mailbericht eerder, te weten in ieder geval vóór 15:06 uur, moet hebben gelezen.
Het telefoonnummer [telefoonnummer] (# [telefoonnummer] )
Op 19 oktober 2011 zijn met # [telefoonnummer] twee sms-berichten verstuurd naar een onbekend gebleven persoon, te weten om 14:53 uur een bericht met de tekst: [ betrokkene 16] [004] R..e [betrokkene 17] [005] en om 15:48 uur een bericht met de tekst: [betrokkene 18] [008] [betrokkene 19] [007] .
De raadsvrouw heeft bepleit dat # [telefoonnummer] op naam is gesteld van [betrokkene 26] en dat niet is komen vast te staan dat de verdachte degene was die op 19 oktober 2011 de bewuste sms-berichten heeft verzonden.
Het hof volgt de raadsvrouw hierin niet en concludeert op grond van na te noemen feiten en omstandigheden dat de verdachte de gebruiker was van # [telefoonnummer] .
Uit het dossier blijkt namelijk dat de verdachte in ieder geval op 14, 18 en 19 oktober 2011 met dit telefoonnummer contact heeft gehad met zijn ex-partner [betrokkene 27] , zijn dochter en zijn moeder. Het hof constateert dat de verdachte dit nummer niet alleen gebruikt om zijn familieleden te bellen, maar dat die familieleden dit nummer ook gebruiken om hem te bereiken. Dit duidt, naar het oordeel van het hof, niet op een incidenteel en toevallig gebruik van andermans telefoon(nummer) door de verdachte. Dat het telefoonnummer op naam van [betrokkene 26] is gesteld, maakt dit niet anders.
Vaststaat dat de verdachte op 19 oktober 2011 omstreeks 14:46 uur met dit telefoonnummer een gesprek met zijn dochter voert. Het hof leidt dit af uit de inhoud van dit gesprek in samenhang bezien met het een dag eerder door [betrokkene 27] naar de verdachte verstuurde sms-bericht. Het hof betrekt daarbij ook het gegeven dat het betreffende telefoonnummer tijdens dit gesprek een zendmast aanstraalt op het Afrikaanderplein in Rotterdam, zijnde een locatie vlakbij de Paul Krugerstraat in Rotterdam, waar de verdachte om 14:47 uur door leden van het observatieteam is gezien.
Het hof constateert dat één van de sms-berichten, waarvan de raadsvrouw stelt dat niet is komen vast te staan dat de verdachte dit heeft verzonden, is verstuurd om 14:53 uur, zijnde slechts enkele minuten na het hiervoor genoemde telefoongesprek tussen de verdachte en zijn dochter.
Gelet op het zeer korte tijdverloop tussen het door de verdachte gevoerde gesprek met zijn dochter en het versturen van het sms-bericht moet het er voor worden gehouden dat de verdachte degene was die dit sms-bericht heeft verstuurd. Aanknopingspunten voor de veronderstelling dat een ander dan de verdachte dit bericht alsmede het tweede sms-bericht heeft verstuurd, ontbreken. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat de verdachte op geen enkel moment in deze procedure een inhoudelijke verklaring heeft gegeven over zijn gebruik van dit telefoonnummer op (onder meer) 19 oktober 2011, op grond waarvan het hof tot een andersluidende conclusie zou moeten komen.
De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat uit het dossier volgt dat na 14.59 uur geen telefoongesprekken en/of sms-berichten meer zijn ontvangen en/of verstuurd met # [telefoonnummer] . Zij heeft ter onderbouwing verwezen naar een op pagina 6 (rechtsonder genummerd) in het proces-verbaal vergaring nummergegevens3 opgenomen passage (bijlage 1 bij pleidooi). Deze passage luidt:
“Vanaf woensdag 19 oktober 2011 omstreeks 14.59 uur worden er geen telefoongesprekken meer gevoerd door middel van het genoemde gsmnummer. Vanaf genoemde datum worden ook geen sms-berichten van genoemd gsmnummer meer ontvangen of verstuurd.”
Nog daargelaten dat de raadsvrouw aan de door haar gemaakte opmerking geen conclusie heeft verbonden, treft het gestelde geen doel reeds omdat uit deze passage niet de door de raadsvrouw beoogde conclusie kan worden getrokken. Het genoemde tijdstip is immers uitdrukkelijk gekoppeld aan telefoongesprekken en niet aan sms-berichten waar slechts genoemde datum aan is gekoppeld. Het hof ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de gerelateerde bevindingen met betrekking tot die sms-berichten. Het hof overweegt dat ook overigens niet is gebleken van redenen om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
De raadsvrouw heeft ten slotte opgemerkt dat # [telefoonnummer] blijkens het BOB-dossier om administratieve redenen door de provider is afgesloten. Ook dit brengt het hof niet tot een ander oordeel nu uit deze passage niet blijkt op welk moment dat is gebeurd. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, volgt hieruit in ieder geval niet dat het sms-bericht van 15:48 uur niet kan zijn verstuurd met telefoonnummer # [telefoonnummer] .
Overboekingen en geldopnames
Op 19 oktober 2011 zijn via meerdere spoedopdrachten geldbedragen van de bankrekening van [betrokkene 20] overgeboekt naar bankrekeningen van katvangers, onder wie: [ betrokkene 16] , [betrokkene 17] , [betrokkene 23] , [betrokkene 18] en [betrokkene 19] .
Uit het dossier blijkt dat bij de pinautomaat van de ING aan de [a-straat 1] in Rotterdam met betrekking tot rekeningen van [betrokkene 23] , [betrokkene 18] en [betrokkene 19] de volgende handelingen zijn verricht, te weten:
- om 16:15:11 uur is het saldo op de rekening van [betrokkene 18] gecheckt;
- om 16:15:25 uur is € 1.000,00 opgenomen van de rekening van [betrokkene 18] ;
- om 16:19:07 uur is het saldo op de rekening van [betrokkene 23] gecheckt;
- om 16:19:21 uur is € 1000,00 opgenomen van de rekening van [betrokkene 23] ;
- om 16:18:25 uur is het saldo op de rekening van [betrokkene 19] gecheckt; en
- om 16:19:36 is € 250,00 opgenomen van de rekening van [betrokkene 19] .
Uit de waarnemingen van het observatieteam leidt het hof af dat de verdachte en NN1 zich op die momenten bij de betreffende pinautomaat bevonden. Hoewel niet is gebleken wie van hen welke handelingen heeft verricht, ziet het hof hun rollen als onderling inwisselbaar. Het hof overweegt in dit verband dat de verdachte en NN1 op 19 oktober 2011 vanaf omstreeks 14:00 uur tot ruimschoots 17:00 uur samen zijn opgetrokken en dat zij op genoemde tijdstippen kort na elkaar (NN1 eerst en de verdachte daarna) handelingen hebben verricht bij deze pinautomaat. Het hof betrekt daarbij ook dat de verdachte en NN1 aansluitend in dezelfde volgorde handelingen hebben verricht bij de pinautomaat van het GWK-kantoor (gelegen tegenover de pinautomaat van de ING-bank) en dat vrijwel direct nadat de verdachte en NN1 in de Pretorialaan te Rotterdam bij de AirTelcom worden gezien, daar wordt geprobeerd betalingen te doen van de rekeningen van [betrokkene 18] en [betrokkene 19] .
Medeplegen van oplichting
Oplichting als bedoeld in artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is het door aanwending van een of meer oplichtingsmiddelen een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, te weten de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld. Degene die zich aan oplichting schuldig maakt, handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen en bedient zich daartoe ten minste van één van de oplichtingsmiddelen als genoemd in artikel 326 lid 1 Sr dan wel een combinatie daarvan.
Het behoeft naar het oordeel van het hof geen betoog dat [betrokkene 20] op 19 oktober 2011 door een combinatie van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen is bewogen tot het beschikbaar stellen van zijn gegevens, welke gegevens vervolgens zijn gebruikt om toegang te krijgen tot de geldbedragen op zijn bankrekeningen. Het behoeft evenmin betoog dat is gehandeld met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
Vooropgesteld wordt dat de in het kader van deze oplichting te verrichten handelingen op een gezamenlijk en vooropgezet plan duiden. Het opstellen van het e-mailbericht en het verzenden ervan vergt planning. Dat geldt ook voor het kunnen beschikken van bankrekeningen en bankpassen van katvangers en het klaar hebben staan van mensen die met die bankpassen geldbedragen gaan opnemen. Daar waar nog enige tijd kan liggen tussen het moment waarop het e-mailbericht wordt verzonden en het moment waarop de ontvanger ervan via de link zijn gegevens invult, is in ieder geval vanaf dat moment snelheid geboden. De daaropvolgende handelingen, te weten het bellen met de ontvanger om toegang te krijgen tot zijn bankrekeningen, het overboeken van geldbedragen van diens rekening naar de bankrekeningen van katvangers en het met de bankpassen opnemen van de overgeboekte geldbedragen (en/of zorgen dat anderen dat doen), dienen immers te geschieden voordat de frauduleuze overboekingen worden ontdekt en de betreffende geldbedragen kunnen worden gestorneerd en/of de betreffende bankrekeningen kunnen worden geblokkeerd.
Het hof stelt vast - zoals de raadsvrouw ook heeft bepleit - dat er geen bewijs is dat de verdachte degene was die het betreffende e-mailbericht heeft opgesteld en/of heeft verzonden naar [betrokkene 20] , dan wel dat hij die handelingen heeft verricht ten behoeve van de overboekingen naar rekeningen van de katvangers. Evenmin heeft de verdachte [betrokkene 20] telefonisch benaderd, dat was immers een vrouw.
De vraag die het hof heeft te beantwoorden is of de verdachte niettemin, als medepleger, bij deze oplichting betrokken was. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Zoals hiervoor overwogen, gaat het hof ervan uit dat de verdachte op 19 oktober 2011 de gebruiker was van # [telefoonnummer] . Dit brengt mee dat hij degene was die op 19 oktober 2011 om 12:23:56 uur een sms-bericht heeft verstuurd naar een onbekend gebleven persoon met de tekst: “Ok check groen straks en s, zo beginnen”. Het hof stelt vast dat precies op dat moment het e-mailbericht naar [betrokkene 20] is verstuurd. Vervolgens heeft de verdachte twee sms-berichten verstuurd met daarin namen en rekeningnummers van katvangers. Niet is komen vast te staan aan wie de verdachte deze berichten heeft verstuurd, zodat niet duidelijk is geworden welke rol diegene in het geheel heeft vervuld. Wat daarvan ook zij, opvallend is dat deze sms-berichten worden verstuurd vóórdat de overboekingen van [betrokkene 20] naar de rekeningen van de katvangers zijn gedaan. Ook dit duidt naar het oordeel van het hof op een verdergaande betrokkenheid en wetenschap aan de zijde van de verdachte. Het hof betrekt bij zijn oordeel ook dat het dossier (hoewel de van de verdachte bekende telefoonnummers werden getapt) geen aanwijzingen bevat waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte op enig moment is geïnformeerd over het tijdstip waarop en de passen waarmee door hem geldopnames konden worden gedaan, maar dat wel is gebleken dat hij pinopnames heeft gedaan van rekeningen van katvangers waarnaar geldbedragen afkomstig van [betrokkene 20] kort daarvoor waren overgeboekt.
Hieruit volgt dat de verdachte niet alleen nauw overleg moet hebben gehad met zijn medeverdachte(n) aangaande de planning van de oplichting, maar ook dat de verdachte daaraan voorafgaand en daarna handelingen heeft verricht die verder reikten dan het enkel behulpzaam zijn bij de uitvoering en die te herleiden zijn tot een vooropgesteld gezamenlijk plan. Er is aldus sprake geweest van een hechte en intense samenwerking en betrokkenheid tussen de verdachte en de medeverdachte(n). Het hof leidt uit genoemde redengevende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, derhalve af dat bij de oplichting van [betrokkene 20] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen diverse personen die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaraan de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Het hof betrekt daarbij dat de verdachte geen (plausibele) verklaring heeft afgelegd die een andere interpretatie van deze hem belastende feiten rechtvaardigt.
Het hof acht aldus bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan deze oplichting. Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte betrokken was bij de geldopnames in Eindhoven van de bankrekeningen van [betrokkene 22] en [betrokkene 21] . In zoverre zal het hof de verdachte vrijspreken. Dat geldt ook voor de pinopnames bij de ABN-AMRO bank in Rotterdam om 16:17 uur van de bankrekening van [betrokkene 18] en/of om 16:19 uur van de bankrekening van [betrokkene 19] . Mogelijk heeft het sms-bericht dat de verdachte om 15:48 uur heeft verstuurd hierop betrekking. Hard bewijs daarvoor biedt het dossier echter niet.”