ECLI:NL:PHR:2023:279

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
21/02686
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vervoeren en voorbereidingshandelingen cocaïnehandel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren van cocaïne en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de cocaïnehandel. De feiten dateren van 5 januari 2016, toen de verdachte in [plaats] een ontmoeting had met medeverdachten in een woonwagen, waar gesproken werd over de verkoop en levering van cocaïne. De verdachte heeft twee middelen van cassatie ingediend. Het eerste middel betreft een bewijsklacht tegen de bewezenverklaring van het vervoeren van cocaïne en de meerdaadse samenloop. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte op 5 januari 2016 een kilo cocaïne heeft afgenomen en vervoerd, wat door de bewijsconstructie wordt ondersteund. Het tweede middel betreft de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, wat door de procureur-generaal is erkend. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verlaging van de straf wegens deze overschrijding, maar de overige klachten worden verworpen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden en drie weken, maar deze straf zal worden verlaagd als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02686
Zitting7 maart 2023
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte
Inleiding
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 25 juni 2021 wegens onder 1 “
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en onder 2 “
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden en drie weken onder aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 21/02662, 21/02661, 21/02787, 21/02851, 21/02907, 21/02885, 21/02886, 21/02673, 21/02675 en 21/02767. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen
4. Het eerste middel valt in twee deelklachten uiteen. De eerste deelklacht komt op tegen de bewezenverklaring van feit 1 (opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod). Volgens de stellers van het middel kan uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen dat de verdachte op 5 januari 2016 in [plaats] een gesprek heeft gevoerd in verband met de verwerving van een hoeveelheid van één kilogram cocaïne, maar niet, althans niet zonder meer, dat de verdachte die hoeveelheid ook heeft vervoerd. De tweede deelklacht behelst de klacht dat het klaarblijkelijke oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop tussen het vervoeren van de kilogram cocaïne (feit 1) en voorbereidingshandelingen (feit 2) onjuist dan wel onbegrijpelijk is, zodat het arrest onvoldoende met redenen is omkleed. Het tweede middel omvat de klacht dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
De bewijsconstructie van het hof
5. Voorafgaand aan de bespreking van de middelen, zal ik eerst – voor zover relevant – de bewezenverklaring en de bewijsconstructie weergeven.
6. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1. hij op 5 januari 2016 te [plaats] opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 1 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
2. hij op 5 januari 2016 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten: het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne voor te bereiden en/of bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffenimmers hebben verdachte en zijn mededader tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk:een ontmoeting gehad en gesproken in versluierd taalgebruik in een woonwagen aan de [a-straat 1] te [plaats] over (kilo)prijzen, een hoeveelheid, geldbedrag, aflevering, betaling, verkoop van en met betrekking tot cocaïne.”
7. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

“De bewijsmiddelen1. Een proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar 238 (zaaksdossier C01, map 4, BEV-09 001 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:

Binnen het onderzoek 26Melogale werden ten aanzien van de verdachte [betrokkene 1] onder meer de navolgende opsporingsmethodieken aangewend:
Plaatsing observatie-cameraOp 19 november 2015 is, op grond van een afgegeven bevel stelselmatige observatie, een observatiecamera geplaatst op de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] in [plaats]. Deze woning betreft een woonwagen op een woonwagenkamp.
Opnemen vertrouwelijk communicatie (OVC)Met ingang van 1 januari 2016 is, op grond van een afgegeven machtiging tot opnemen vertrouwelijke communicatie, met behulp van een technisch hulpmiddel, de vertrouwelijke communicatie gevoerd in de woonkamer van perceel [a-straat 1] te [plaats] afgeluisterd en opgenomen.
ANPR-registratieMet ingang van 8 januari 2016 is er een vaste Automatic Number Plate Recognition (ANPR) geplaatst op de twee toegangswegen naar de [a-straat] te [plaats].
Afkortingen:OBS = observatieOPM = opmerking verbalisantOVC = opnemen vertrouwelijke communicatieNTV = niet te verstaanCAM = camerabeelden
OBS datum: 5 december 2015CAM Omstreeks 14:40 uur wordt een Opel Astra geparkeerd in de [a-straat] ter hoogte van [a-straat 2]. De bestuurder wordt later geïdentificeerd als [verdachte]. [verdachte] gaat de woning van [betrokkene 1] binnen. Omstreeks 14:45 uur verlaat [verdachte] de woning van [betrokkene 1].
OBS- en OVC-datum: 5 januari 2016CAM [verdachte] gaat omstreeks 11:30 uur de woning van [betrokkene 1] binnen.OVC(...)[betrokkene 1]: Die zijn ook goed man. Techno Marin (fon) ook Audi’s (fon).(...)[betrokkene 1]: Blijf ff wachten ja. Ik ga ffies kijken wat ik daar...(Opmerking luisteraar: Er is een klap te horen, vermoedelijk van een deur. Verder stilte).(...)CAM Omstreeks 11:51 uur verlaat [betrokkene 1] zijn woonwagen.CAM [betrokkene 2] komt omstreeks 11:55 uur aanrijden in zijn Caddy, stapt uit en gaat de woonwagen binnen.
OVC[betrokkene 2]: Waar is hij heen die grote?[verdachte]: (...) pakken
CAM Omstreeks 11:56 uur verlaat [betrokkene 2] de woonwagenCAM Omstreeks 12:04 uur gaat [betrokkene 1] zijn woning binnen.OPM [betrokkene 1] draagt nu een grijs/oranje sporttas, die hij niet bij zich had toen hij zijn woning eerder verliet.
OVC[betrokkene 1]: ...een beetje koken (ntv)[verdachte]: Heb jij gekookt of andere mensen gewoon?[betrokkene 1]: Wil je ammoniak of gewoon uhh...?[verdachte]: En welke zijn die andere? Is van Mexicaan of zo?[betrokkene 1]: Watte?[verdachte]: Mexicaan of zo.[betrokkene 1]: Ja, dat is Poker.[verdachte]: En dit is?[betrokkene 1]: J10[verdachte]: Niet goed?[betrokkene 1]: Jawel, het allemaal een beetje hetzelfde.[verdachte]: Deze geur is...[betrokkene 1]: Wat is der?[verdachte]: De geur van deze is anders...[betrokkene 1]: Ja, maar die is net ff iets andere lucht. Maar deze ruikt die goed of niet?[verdachte]: Die ruikt wel goed.[betrokkene 1]: Alleen koken iets minder. Er zijn er maar 10 van hoor?[verdachte]: Ja?[betrokkene 1]: Moest jij nog wat voordat ik het weg ga (ntv)[verdachte]: Ik ken er maar één van die euhhh... van die euhhh...[betrokkene 1]: Wil je gelijk kopen/koken (onduidelijk) of uhh koud?[verdachte]: Nee ik (ntv) gelijk er achteraan.(...)[verdachte]: Kom ik je 3 duizend euro geven van mijn schuld.(…)[betrokkene 1]: Puma is dof, maar is ook wel goed. Ze zijn allemaal een beetje hetzelfde. Wil je er één meenemen?[verdachte]: Ik neem die mee.[betrokkene 1]: Die verkoop je gelijk he?[verdachte]: Ja.[betrokkene 1]: Kom je dadelijk geld brengen man.[verdachte]: Straks voor je geld. Oke, deze betaal ik gewoon 27 van. We gaan wel over prijzen praten.[betrokkene 1]: Hoe bedoel je? Ja, wat willen ze hebben. Als je met 20 komt... Ja, een grote kopen. Dat heeft het nog nut. Wat heeft het nou voor nut als je er één pakt.[verdachte]: Ja, ik weet het maar wat kan ik vragen?OPM Er is een geluid te horen alsof er plakband van een rol wordt getrokken.OVC(…)[betrokkene 1]: Ik geef je nou mee en ik verwacht je vanavond gewoon met betalen ja.[verdachte]: Ik ga met mijn jongens praten. Met mijn neef.(…)[verdachte]: Heey als het een goeie grote aantal is...[betrokkene 1]: Dan ken ik wel iets doen. Dan wil ik iets doen. Dan maakt het mij niet uit want dan ben ik een pluk kwijt, snap je?[verdachte]: Oke.[betrokkene 1]: Dan pak ik zelf wel iets minder.[verdachte]: Oke, is goed.
CAMERA Omstreeks 12:26 uur komt [verdachte] uit de woning van [betrokkene 1].
OBS datum: 1 februari 2016CAMERA Omstreeks 23:02 uur loopt [verdachte] de woning van [betrokkene 1] binnen.
2. Een proces-verbaal van identificatie van 13 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar 454 (zaaksdossier C01, map 4, BEV-09 017 e.v.).Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Op de camerabeelden van de camera gericht op de woning van [betrokkene 1] is te zien dat op 5 december omstreeks 14.40 een NNman aankomt in een Opel Astra, met kenteken [kenteken 1], bij de woning van [betrokkene 1]. Vervolgens loopt deze NN-man de woning van [betrokkene 1] binnen. Op 5 december 2015 omstreeks 14.46 uur komt de NN-man weer uit de woonwagen van [betrokkene 1] en vertrekt in dezelfde Opel Astra.
Ik zag in het cameraverslag dat diezelfde NN-man op 1 februari 2016 omstreeks 23.04 uur aankomt en de woonwagen van [betrokkene 1] binnen gaat. Omstreeks 23.47 uur komt de NN-man weer uit de woonwagen van [betrokkene 1]. Aankomst en vertrek op 1 februari 2016 van de NN-man is in een Peugeot 208 met kenteken [kenteken 2].
Vanuit de ANPR registratie blijkt dat het voertuig met kenteken [kenteken 2], te weten een Peugeot 208, op 1 februari 2016 op 22.59 uur en 23.48 uur gezien wordt in omgeving [a-straat]. Aankomst van het genoemde voertuig is dus 22.59 uur en vertrek rond 23.48 uur.
Bij raadpleging van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat de Opel Astra met kenteken [kenteken 1] op dag van komst NN-man op naam te staan van [betrokkene 3] ([geboortedatum]-1992). Het voertuig stond op zijn naam van 27-07-2015 tot en met 08-01-2016. Bij raadpleging van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat het voertuig met kenteken [kenteken 2] op de dag van bezoek NN-man aan [betrokkene 1] op naam stond van autoverhuurbedrijf: Europcar B.V. Vervolgens heb ik via een machtiging historische gegevens bij het autoverhuurbedrijf Europcar B.V. opgevraagd wie het voertuig met kenteken [kenteken 2] op 1 februari 2016 huurde. Het verhuurbedrijf gaf aan dat het voertuig die dag is gehuurd door [betrokkene 3] ([geboortedatum]-1992). Het voertuig werd door [betrokkene 3] gehuurd vanaf 07-01-2016 tot en met 07-06-2016.
Ik heb de camerabeelden van de NN-man vergeleken met de foto’s van [verdachte] in het politiesysteem en met een door mij bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente Amsterdam opgevraagde paspoortfoto van [verdachte]. Aan de hand van de bewegende camerabeelden, de foto verkregen via BVI-IB en de paspoortfoto kan ik vaststellen dat dit één en dezelfde persoon betreft, te weten: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats].
3. Een proces-verbaal herkenning van 14 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (zaaksdossier C01, map 4, BEV-09 023 e.v.).Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Op 11 oktober 2016 te 07:30 uur werd een briefing gehouden, waarbij een foto werd getoond waarin herkenning van een man werd gevraagd. In hetzelfde bericht werd de naam [betrokkene 3] genoemd. Hierop heb ik een onderzoek ingesteld naar de contacten van [betrokkene 3]. Uit een registratie in het politiesysteem Basis Voorziening Handhaving bleek een man als relatie van [betrokkene 3] gekoppeld te zijn. Deze man is genaamd [verdachte], geboren [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats]. In het politiesysteem Bluespot bleek een foto van [verdachte] beschikbaar te zijn. Ik zag dat de gezichtskenmerken van [verdachte] overeen kwamen met de gezichtskenmerken van de gezochte man uit de briefing.
4. Een proces-verbaal stemherkenning van 12 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar 238 (zaaksdossier C01, map 4, BEV-09 034 e.v.).Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Ik ben binnen onderzoek 26Melogale belast met het uitluisteren van de OVC gesprekken. In combinatie met de camerabeelden heb ik op enkele momenten de stem van [verdachte] kunnen vastleggen en kunnen beluisteren:
• Op 5 januari 2016 omstreeks 11.30 uur verschijnt [verdachte] aan de [a-straat] in [plaats] en gaat hij de woonwagen van [betrokkene 1] binnen. [verdachte] voerde een lang gesprek met [betrokkene 1] en een kort gesprek met [betrokkene 2].• Op 1 februari 2016 tussen 23.02 uur en 23.47 uur voerde [verdachte] wederom een gesprek in de woonwagen met [betrokkene 1]. [verdachte] praat met een Arabisch en Rotterdams accent. Op 10, 11 en 12 januari 2017 werd hij door mij als verdachte gehoord. Ik herkende zijn stem als de stem die ik heb waargenomen tijdens bovengenoemde sessies.
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar 240 (algemeen dossier, map 1, BA-434 e.v.).Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Binnen onderzoek 26Melogale heeft op 19 april 2016 een doorzoeking plaatsgevonden in perceel [b-straat 1] te [plaats] in aanwezigheid van de bewoner [betrokkene 2]. Daarbij is een BlackBerry in beslag genomen, die een PGP telefoon bleek te zijn. In de BlackBerry lijkt in notities een soort administratie bijgehouden te zijn.
Bijlage 3 bij dit proces-verbaal (BA-458 e.v):
TMeiden05-01 blackbeard 1 toyota zoon gegeven
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 10 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 238 en 247 (zaaksdossier C01, map 4, BEV-09 036 e.v.).Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 januari 2015 tegenover voornoemde verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
V. Wij hebben jou eerder bij hem (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) in de straat gezien, namelijk in december 2015. Het gaat om de [a-straat] in [plaats].V. Wij tonen jou een foto, nummer 3 (foto van [betrokkene 3], 1992). Ken jij deze jongeman? A. Ja dat is mijn vriend.
V. Waarom gebruikte je een voertuig van hem?A. Ik heb toch geen voertuig, we zitten onder elkaar en zodoende lenen wij wel eens voertuigen van elkaar.
V. Op 5 januari 2016 zien we jou weer in de [a-straat] en loop je [a-straat 1], de woning van [betrokkene 1], wederom binnen. Op dat moment konden wij de gesprekken die in de woning plaatsvonden opnemen en beluisteren. Kan jij je die dag nog herinneren?A. Nee, ik kan mij amper herinneren dat ik daar de woning binnen ben geweest.
V. Op 1 februari 2016 omstreeks 23.02 uur verschijn jij weer in de [a-straat] en ga jij de woning van [betrokkene 1] binnen. Wij tonen jou foto nummer 6 (het hof begrijpt: de foto op BEV-09 049). Jij maakt op dat moment gebruik van een witkleurige Peugeot voorzien van het kenteken [kenteken 2], wederom een voertuig dat op dat moment gehuurd werd door [betrokkene 3]. Wat kan je hierover verklaren?A. Kijk....weer geleend.
V. Dus je zegt dat je daar dus was?A. Wie zegt dat dit diezelfde straat is.
V. Dat zeggen wij.A. Die auto had ik geleend van die vriend.”
8. Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voor zover relevant en met weglating van voetnoten het volgende overwogen:

“Ten aanzien van feit 1

Hiervoor is vastgesteld dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2], vanuit de woonwagen van [betrokkene 1], kiloblokken cocaïne verhandelden met verschillende stempels of opschriften. Uit de - in de bijlage opgenomen - bewijsmiddelen blijkt verder dat op 5 december 2015, 5 januari 2016 en 1 februari 2016 een persoon naar de woonwagen van [betrokkene 1] is gekomen en daar naar binnen is gegaan, waarvan de politie heeft vastgesteld dat het steeds dezelfde persoon betreft. Volgens de politie is deze persoon [verdachte].
Bij de beoordeling van de vraag of het [verdachte] was die op voornoemde data de woonwagen van [betrokkene 1] heeft bezocht, zijn de volgende uit de bewijsmiddelen gebleken feiten en omstandigheden van belang:
■ Twee opsporingsambtenaren hebben, onafhankelijk van elkaar, [verdachte] aan de hand van foto’s herkend als degene die bij de woonwagen van [betrokkene 1] was, waarbij van belang is dat één van hen de herkenning heeft gedaan na bestudering van de bewegende camerabeelden.
■ Een derde opsporingsambtenaar, die [verdachte] driemaal als verdachte heeft gehoord, heeft de opnames beluisterd van de gesprekken die op 5 januari 2016 (vanaf omstreeks 11:30 uur) en op 1 februari 2016 (vanaf omstreeks 23:02 uur) in de woonwagen van [betrokkene 1] zijn gevoerd, zijnde telkens de tijdstippen waarop voornoemde persoon de woonwagen van [betrokkene 1] is binnengegaan. De verbalisant heeft de stem die hij hoorde bij beide gesprekken herkend als die van [verdachte].
■ Door de politie is waargenomen dat voornoemde persoon bij de bezoeken op 5 december 2015 en 1 februari 2016 gebruik heeft gemaakt van een auto, respectievelijk een Opel Astra en een Peugeot 208. Uit onderzoek is gebleken dat de Opel Astra op naam stond van [betrokkene 3]; de Peugeot 208 stond op naam van een autoverhuurbedrijf en was op 1 februari 2016 verhuurd aan [betrokkene 3]. [verdachte] heeft tijdens het verhoor bij de politie op 10 januari 2017 verklaard dat [betrokkene 3] een vriend van hem is en dat hij wel eens voertuigen van hem leent.
Naar het onderdeel van het hof zijn voornoemde feiten en omstandigheden redengevend voor de conclusie dat [verdachte] degene is die de woning van [betrokkene 1] op voornoemde data heeft bezocht. Dit zou anders zijn, indien [verdachte] een verklaring zou hebben afgelegd die deze redengevendheid ontzenuwt. Dit is niet het geval. Bij de verhoren door de politie heeft [verdachte] juist verklaard dat hij zich ‘amper kan herinneren’ dat hij in de woning van [betrokkene 1] is geweest en heeft hij over de Peugeot 208, die op 1 februari 2016 bij de woonwagen van [betrokkene 1] is waargenomen, verklaard dat hij die auto ‘weer heeft geleend’ van [betrokkene 3]. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [verdachte] weliswaar verklaard dat hij niet de persoon is die door de politie op de beelden is herkend, maar hij heeft deze verklaring niet op enige wijze handen en voeten gegeven. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij dit niet gedaan; hij is niet verschenen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dus dat het [verdachte] was die op 5 januari 2016 de woonwagen van [betrokkene 1] heeft bezocht en daar met [betrokkene 1] in gesprek is geraakt. Tijdens dit gesprek gebruikt [betrokkene 1] de termen ‘Techno Marin’ en ‘Audi’. [betrokkene 1] zegt tegen [verdachte] dat hij even moet wachten en dat hij even gaat kijken. De politie neemt vervolgens waar dat [betrokkene 1] de woonwagen verlaat en 13 minuten later weer terugkomt. In de tussentijd is [betrokkene 2] bij de woonwagen gearriveerd. [betrokkene 2] vraagt aan [verdachte] waar ‘die grote’ heen is. [verdachte] zegt: “[...] pakken.” Als [betrokkene 1] weer terugkomt in de woonwagen, wordt er gesproken over koken. [betrokkene 1] vraagt aan [verdachte] of hij ammoniak wil: [betrokkene 1] zegt vervolgens: “Dat is Poker”. Als [verdachte] vraagt: “En dit is?”, zegt [betrokkene 1]: “J10”. Een paar minuten later vraagt [betrokkene 1]: “Wil je er een meenemen?”, waarna [verdachte] reageert: “Ik neem die mee [...] deze betaal ik gewoon 27”. [betrokkene 1] zegt dat hij het meegeeft en dat hij [verdachte] die avond verwacht met betalen. In de administratie op de telefoon van [betrokkene 2] staat dat ‘Blackbeard’ op ‘05-01 1 Toyota aan zoon’ heeft gegeven.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat [verdachte] op 5 januari 2016 ongeveer één kilo cocaïne heeft afgenomen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], waarna hij deze in zijn auto heeft vervoerd.

Ten aanzien van feit 2

Ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen stelt het hof het volgende voorop. Deze voorbereidingshandelingen zouden hebben bestaan uit het hebben van meerdere ontmoetingen in de woonwagen van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te [plaats], waarbij zou zijn gesproken over onder andere verborgen laadruimtes, dekladingen, douanecontroles, kiloprijzen, koop en verkoop van cocaïne. Deze - en de overige in de tenlastelegging - genoemde termen komen op zichzelf voldoende feitelijke betekenis toe. Dat is ook niet door de verdediging of de advocaat-generaal bestreden, maar bij het hof dringt wel de vraag op waar de tenlastelegging precies op doelt in het licht van de verschillende OVC-gesprekken die in het dossier zijn opgenomen. Het valt bovendien op dat ook in de zaken tegen de medeverdachten voorbereidingshandelingen ten laste zijn gelegd en de tenlasteleggingen in alle zaken (nagenoeg) gelijkluidend zijn. Niet heel concreet is in de tenlastelegging aangegeven waaruit de voorbereidingshandelingen hebben bestaan of beter geformuleerd: blijkt uit de tenlastelegging niet zonder meer op welke onderdelen uit de OVC-gesprekken deze betrekking hebben.
Deze wijze van ten laste leggen betekent dat het hof zelf uit de OVC-gesprekken gespreksonderdelen moet benoemen die kwalificeren als de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. De in het dossier opgenomen OVC-gesprekken gaan onmiskenbaar over de handel in drugs, maar de inhoud en strekking is niet altijd even helder. Voor zover duidelijk is dat gesprekken gaan over drugstransacties die al hebben plaatsgevonden levert dat geen voorbereidingshandelingen op. Voor zover gespreksonderdelen (van het OVC-gesprek op 5 januari 2016) zijn aan te wijzen die gaan over de op dat moment door [verdachte] afgenomen kilo cocaïne, zijn ze zo weinig specifiek en vallen ze in tijd en plaats zo nauw samen met de daadwerkelijk afname van de cocaïne, dat daaraan geen betekenis toekomt als zelfstandig strafbare voorbereidingshandeling. In zoverre moet de verdachte worden vrijgesproken.
[betrokkene 1] en [verdachte] bespreken op 5 januari 2016 echter kennelijk ook over een volgende drugsdeal. [verdachte] zegt immers - zo leidt het hof uit het gesprek af - dat hij voor de dan af te nemen kilo € 27.000,00 zal betalen, maar dat hij wel ‘over prijzen wil praten’. De hof begrijpt de reactie van [betrokkene 1] daarop dat praten over het verlagen van prijzen alleen zin heeft bij een grotere partij cocaïne. [verdachte] gaat met zijn ‘jongens praten’ en zegt: “Hey als het een goeie aantal is....”. [betrokkene 1] wil dan wel iets dan doen want dan is hij een ‘pluk kwijt’ en dan ‘pakt hij zelf wel iets minder’. Dit onderdeel van het gesprek betrof onmiskenbaar de voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet.”
Het eerste middel
9. De eerste deelklacht van het eerste middel stelt dat het bewezen verklaarde vervoeren van één kilogram cocaïne (feit 1) niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Aan deze deelklacht is niet veel meer ten grondslag gelegd dan dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte op 5 januari 2016 in een woning een gesprek heeft gehad over (zoals door het hof is vastgesteld) de aankoop van één kilogram cocaïne. De stellers van het middel beamen dat uit de bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte op 5 januari 2016 de woning heeft verlaten, maar niet, althans niet zonder meer, dat de verdachte op die datum vervolgens (in zijn auto) cocaïne heeft vervoerd, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
10. De tweede deelklacht houdt in dat, nu uit het arrest en de bewijsmiddelen volgt dat de bewezen verklaarde feiten naar de kern genomen betrekking hadden op een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex bestaande uit gesprekken over de koop en verkoop van verdovende middelen die hebben geresulteerd in de daadwerkelijke (ver)koop en vervolgens vervoer van één kilogram harddrugs, het klaarblijkelijke oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop, onjuist/onbegrijpelijk is, zodat het arrest onvoldoende met redenen is omkleed. In de toelichting op deze deelklacht wijzen de stellers van het middel erop dat de rechtbank bij de strafoplegging rekening heeft gehouden met eendaadse samenloop. Vervolgens doen de stellers van het middel een beroep op vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waaruit volgt dat indien de bewezen verklaarde feiten naar de kern genomen betrekking hebben op een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex – waarvan in casu sprake zou zijn – de bepalingen van eendaadse samenloop van toepassing zijn.
Het beoordelingskader
11. De ter beantwoording van dit middel relevante wetsartikelen luiden als volgt:
Artikel 55 Sr:
“1. Valt een feit in meer dan één strafbepaling, dan wordt slechts één van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.
2. Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.”
Artikel 57 Sr:
“1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.”
12. Over de samenloopbepalingen heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831, het volgende heeft overwogen:
“3.3.1. In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over deeendaadse samenloop
en devoortgezette handeling
gegeven. De overwegingen uit voornoemde arresten laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.Deeendaadse samenloop
en devoortgezette handeling
vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten.Voor deeendaadse samenloop
komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor devoortgezette handeling
komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het "wilsbesluit") zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.Het toepassingsbereik van deze regelingen is ruimer dan wellicht kon worden afgeleid uit eerdere rechtspraak waarin vooral de verschillen in de strekking van de betrokken strafbepalingen centraal stonden. Die ruimte vooreendaadse samenloop
envoortgezette handeling
vindt mede steun in het vooral met art. 55, eerste lid, Sr verwante art. 68 Sr dat ook dubbele bestraffing wil voorkomen. Ook in dat verband is immers bij de beantwoording van de vraag of sprake is van “hetzelfde feit” - naast de aan de orde zijnde gedraging van de verdachte - de juridische aard van de aan de orde zijnde feiten relevant, waarbij geen identieke strekking van de desbetreffende strafbepalingen is vereist, maar waarbij vooral van belang is of hun strekking niet wezenlijk uiteenloopt.Wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde in geval vaneendaadse samenloop
is het in beginsel aan de feitenrechter om de vraag te beantwoorden of hij in geval vaneendaadse samenloop
het bewezenverklaarde enkelvoudig kwalificeert (onder de zwaarste strafbepaling) dan wel of hij meervoudig kwalificeert en vervolgens de zwaarste strafbepaling toepast bij de straftoemeting. Denkbaar is dat de feitenrechter, teneinde onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, een enkelvoudige kwalificatie aangewezen acht. Bij eenvoortgezette handeling
ligt dat echter niet in de rede.
3.3.2. De Hoge Raad heeft in de hiervoor genoemde arresten tevens overwogen dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr in zijn recente rechtspraak zelden aan de orde komen en dat daarbij een belangrijke rol speelt dat hierop betrekking hebbende klachten doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen omdat - kort gezegd - de opgelegde straf ver onder het strafmaximum ligt dat zou gelden als met de steller van het middel vaneendaadse samenloop
ofvoortgezette handeling
zou worden uitgegaan. Vanwege het belang dat het thema heeft met name in feitelijke aanleg, heeft de Hoge Raad de onder 3.3.1 samengevat weergegeven opmerkingen gemaakt over de uitleg en de toepassing van voornoemde wetsbepalingen, met de kanttekening dat de zeer beperkte toetsing in cassatie niet zal veranderen.
In verband met die toetsing in cassatie is van belang dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr weliswaar het in een concreet geval geldende strafmaximum (mede) bepalen, maar dat binnen de grenzen van dat strafmaximum de strafoplegging door uiteenlopende factoren wordt bepaald, waaronder de concrete ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De feitenrechter is binnen de grenzen van het ter zake geldende strafmaximum - vrij in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht (vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805). Dientengevolge brengt de enkele omstandigheid dat de rechter ten onrechte is uitgegaan vanmeerdaadse samenloop
in plaats vaneendaadse samenloop
dan welvoortgezette handeling
, nog niet met zich dat in die concrete zaak van onevenredige bestraffing sprake is. Een en ander laat onverlet dat de Hoge Raad in cassatie aangevoerde klachten kan bespreken – ook zonder dat zulks leidt tot vernietiging en terugwijzing – met het oog op het aanduiden van de voor de feitenrechter bestaande ruimte tot toepassing van art. 55, eerste lid, en 56 Sr. [1]
13. Over de straftoemeting nog het volgende. De feitenrechter beschikt over een grote straftoemetingsvrijheid. Dat betekent ook dat het hof vrij is een hogere straf op te leggen dan de rechtbank, zolang de strafmotivering begrijpelijk is en de straf geen verbazing wekt. [2]
De beoordeling van het eerste middel
14. Het hof heeft overwogen (ik herhaal):
“Uit de bewijsmiddelen volgt dus dat het [verdachte] was die op 5 januari 2016 de woonwagen van [betrokkene 1] heeft bezocht en daar met [betrokkene 1] in gesprek is geraakt. Tijdens dit gesprek gebruikt [betrokkene 1] de termen ‘Techno Marin’ en ‘Audi’. [betrokkene 1] zegt tegen [verdachte] dat hij even moet wachten en dat hij even gaat kijken. De politie neemt vervolgens waar dat [betrokkene 1] de woonwagen verlaat en 13 minuten later weer terugkomt. In de tussentijd is [betrokkene 2] bij de woonwagen gearriveerd. [betrokkene 2] vraagt aan [verdachte] waar ‘die grote’ heen is. [verdachte] zegt: “[...] pakken.” Als [betrokkene 1] weer terugkomt in de woonwagen, wordt er gesproken over koken. [betrokkene 1] vraagt aan [verdachte] of hij ammoniak wil: [betrokkene 1] zegt vervolgens: “Dat is Poker”. Als [verdachte] vraagt: “En dit is?”, zegt [betrokkene 1]: “J10”. Een paar minuten later vraagt [betrokkene 1]: “Wil je er een meenemen?”, waarna [verdachte] reageert: “Ik neem die mee [...] deze betaal ik gewoon 27”. [betrokkene 1] zegt dat hij het meegeeft en dat hij [verdachte] die avond verwacht met betalen. In de administratie op de telefoon van [betrokkene 2] staat dat ‘Blackbeard’ op ‘05-01 1 Toyota aan zoon’ heeft gegeven.”
15. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 5 januari 2016 naar de woonwagen van medeverdachte [betrokkene 1] is gekomen en daar naar binnen is gegaan. Tijdens een gesprek met [betrokkene 1] zegt deze tegen de verdachte dat “
hij even moet wachten en dat hij even gaat kijken”. [betrokkene 1] verlaat dan de woonwagen en komt dertien minuten later terug. Onderwijl arriveert [betrokkene 2] bij de woonwagen en vraagt aan de verdachte waar ‘die grote’ heen is, waarop de verdachte zegt: “
[…] pakken”. Het gesprek gaat vervolgens over koken, ammoniak, Poker en J10. [betrokkene 1] vraagt “
Wil je er een meenemen?”, waarna de verdachte reageert: “
Ik neem die mee [...] deze betaal ik gewoon 27”. Daarop bevestigt [betrokkene 1] het meegeven en ook is daarover een notitie gemaakt in de administratie op de telefoon van [betrokkene 2]. Vastgesteld is dat de verdachte de woning vervolgens verlaat.
16. Met name uit hetgeen ik in de laatste drie volzinnen heb weergegeven, heeft het hof
kunnenafleiden dat de verdachte de woning van [betrokkene 1] heeft verlaten terwijl hij in het bezit was van één kilo cocaïne. [3] Zodoende acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer één kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, niet onbegrijpelijk. Dit oordeel is toereikend gemotiveerd.
17. De eerste deelklacht faalt.
18. Dan kom ik nu toe aan de bespreking van de tweede deelklacht. Het hof heeft overwogen (ik herhaal):
“(…) Voor zover duidelijk is dat gesprekken gaan over drugstransacties die al hebben plaatsgevonden levert dat geen voorbereidingshandelingen op. Voor zover gespreksonderdelen (van het OVC-gesprek op 5 januari 2016) zijn aan te wijzen die gaan over de op dat moment door [verdachte] afgenomen kilo cocaïne, zijn ze zo weinig specifiek en vallen ze in tijd en plaats zo nauw samen met de daadwerkelijk afname van de cocaïne, dat daaraan geen betekenis toekomt als zelfstandig strafbare voorbereidingshandeling. In zoverre moet de verdachte worden vrijgesproken.
[betrokkene 1] en [verdachte] bespreken op 5 januari 2016 echter kennelijk ook over een volgende drugsdeal. [verdachte] zegt immers - zo leidt het hof uit het gesprek af - dat hij voor de dan af te nemen kilo € 27.000,00 zal betalen, maar dat hij wel ‘over prijzen wil praten’. De hof begrijpt de reactie van [betrokkene 1] daarop dat praten over het verlagen van prijzen alleen zin heeft bij een grotere partij cocaïne. [verdachte] gaat met zijn ‘jongens praten’ en zegt: “Hey als het een goeie aantal is....”. [betrokkene 1] wil dan wel iets dan doen want dan is hij een ‘pluk kwijt’ en dan ‘pakt hij zelf wel iets minder’. Dit onderdeel van het gesprek betrof onmiskenbaar de voorbereiding of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet.”
19. Hiertegen brengen de stellers van het middel (kortweg) in dat nu uit de bewijsmiddelen en het arrest volgt dat de bewezen verklaarde feiten naar de kern genomen betrekking hadden op een zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex, het oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop (artikel 57 Sr) onjuist c.q. onbegrijpelijk is.
20. In de onderhavige zaak heeft het hof, gelet op de in het bestreden arrest aangehaalde wetsartikelen, geoordeeld dat met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 sprake is van meerdaadse samenloop. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte enerzijds (feit 1) een kilogram cocaïne heeft vervoerd en anderzijds (feit 2) heeft medegepleegd: voorbereidingshandelingen tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 lid 4 Opiumwet. Op basis van de bewijsmiddelen komt het hof tot zijn oordeel dat allereerst (feit 1) een drugsdeal is gesloten omtrent de kilo cocaïne die de verdachte vervolgens heeft vervoerd. Voor zover gespreksonderdelen gaan over die kilo cocaïne, komt het hof tot het oordeel dat die gespreksonderdelen zo weinig specifiek zijn en in tijd en plaats zo nauw samenvallen met de daadwerkelijke afname van cocaïne, dat daaraan geen betekenis toekomt als zelfstandige strafbare voorbereidingshandeling. Het hof spreekt de verdachte hiervan – in het kader van het als feit 2 ten laste gelegde – (partieel) vrij en bakent de handelingen daarmee scherp af met de daaropvolgende handelingen van de verdachte. Het hof oordeelt namelijk dat op 5 januari 2016 tevens een
volgendedrugsdeal wordt besproken. Voor feit 1 wordt een prijs en tijdstip van betaling overeengekomen, maar voor een nieuwe deal wil de verdachte wel over prijzen praten (“
Oke, deze betaal ik gewoon 27 van. We gaan wel over prijzen praten.”). Daarop volgt een conversatie tussen [betrokkene 1] en de verdachte over voorwaarden daartoe
(“Ik ga met mijn jongens praten. Met mijn neef.”, “Heey als het een goeie grote aantal is…”, “Dan ken ik wel iets doen. Dan wil ik iets doen. Dan maakt het mijn niet uit want dan ben ik een pluk kwijt, snap je?”).
21. Het kennelijke oordeel van het hof dat géén sprake is van een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt, getuigt, gelet hierop en op hetgeen de Hoge Raad (door mij onder randnummer 12 weergegeven) heeft overwogen, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook acht ik deze beslissing voldoende gemotiveerd.
22. Ten aanzien van de klacht over de oplegging van een aanzienlijk zwaardere straf dan de rechtbank (die eendaadse samenloop heeft aangenomen) heeft opgelegd, wijs ik er nog op dat de feitenrechter beschikt over een grote mate van straftoemetingsvrijheid. Het hof is daarom vrij een hogere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan, zolang de strafmotivering begrijpelijk is en de straf geen verbazing wekt. Met het oog op hetgeen ik hiervoor heb overwogen, acht ik de beslissing van het hof ook op dit punt niet onbegrijpelijk, en voldoende gemotiveerd.
23. Ook indien uw Raad mij in het voorgaande niet volgt, behoeft dit niet tot cassatie te leiden. Gelet op de in geval van artikel 55 lid 1 Sr respectievelijk artikel 57 lid 1 Sr toepasselijke strafmaxima en de in het onderhavige geval opgelegde straf, bestaande uit een gevangenisstraf van tien maanden en drie weken, ontbreekt het belang van de verdachte bij cassatie. [4]
24. De tweede deelklacht faalt.
Het tweede middel
25. Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
26. Namens de verdachte is op 29 juni 2021 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 3 mei 2022 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen, derhalve tien maanden en vier dagen na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden met twee maanden en vier dagen is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.
27. Het tweede middel slaagt.
Slotsom
28. Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
29. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
30. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831,
2.Vgl. bijv. HR 25 februari 1947,
3.Ten overvloede merk ik nog op dat voor zover het hof in het slot van zijn bewijsoverweging concludeert dat de verdachte op 5 januari 2016 ongeveer één kilo cocaïne heeft afgenomen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], waarna hij deze
4.HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831,