Conclusie
[eiseres]respectievelijk
[verweerder].
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten
Stoomhamer) en de zogenoemde Stoomhamergroep, waarvan in ieder geval [verweerder] en zijn [zakenpartner] de uiteindelijke belanghebbenden (UBO) waren. [eiseres] was vanaf 1 januari 1997 een van de bestuurders van Stoomhamer.
het appartement). [verweerder] heeft [eiseres] toestemming gegeven in het appartement te verblijven als zij voor werkzaamheden voor de Stoomhamergroep in Nederland was.
Overeenkomst tot vestiging van hypotheek en pand
vijfhonderdvijftigduizend euro (€ 550.000,00);
tweehonderdtwintigduizend euro (220.000,00),
zevenhonderdzeventigduizend euro (€ 770.000,00);
de rechtbank). [verweerder] heeft gevorderd, samengevat, dat [eiseres] wordt veroordeeld om tegen betaling van € 406,96, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, de hypotheek op het appartement door te halen althans aan die doorhaling mee te werken, op straffe van een dwangsom. [4]
- dat [verweerder] wordt veroordeeld aan haar uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening een bedrag van € 838.860,28 terug te betalen, vermeerderd met een rente van 5% op jaarbasis; [5] - dat voor recht wordt verklaard dat het door [verweerder] aan [eiseres] verschuldigde geldbedrag uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening, valt onder het door [verweerder] aan [eiseres] verleende recht van hypotheek; en
- dat voor recht wordt verklaard dat [eiseres] bevoegd is het recht van parate executie ten aanzien van het recht van hypotheek uit te oefenen. [6]
in privédit bedrag verschuldigd is op grond van geldlening.
primair) dat de in dit geding bedoelde betalingen in de rechtsverhouding tussen partijen hebben te gelden als betalingen van [eiseres] aan [verweerder] in de zin van de in de hypotheekakte gegeven omschrijving van hetgeen is gedekt door het recht van hypotheek, althans (
subsidiair) dat [verweerder] door zijn verklaringen en gedragingen bij [eiseres] het vertrouwen heeft gewekt, waarop zij is afgegaan, dat de door haar gedane betalingen in de rechtsverhouding tussen partijen hebben te gelden als door dat recht van hypotheek gedekt.
conventiehet gevorderde afgewezen. In
reconventieheeft de rechtbank, verkort weergegeven:
- [verweerder] veroordeeld om binnen twee weken na vonnisdatum een bedrag van € 765.883,09 aan [eiseres] te voldoen, te vermeerderen met een rente van 5% op jaarbasis, en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- voor recht verklaard dat de voldoening van dit bedrag is verzekerd door het door [verweerder] aan [eiseres] verleende recht van hypotheek op het aan hem toebehorende appartementsrecht;
- voor recht verklaard dat [eiseres] bevoegd is het hieruit voortvloeiende recht van parate executie met betrekking tot het appartementsrecht uit te oefenen indien [verweerder] niet aan de hiervoor vermelde veroordeling voldoet; en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
het hof). Hij heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – zijn in hoger beroep gewijzigde vorderingen zal toewijzen en de vorderingen van [eiseres] zal afwijzen. [verweerder] vordert in hoger beroep veroordeling van [eiseres] tot betaling van: [7] - € 885.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 december 2019, als schadevergoeding voor de verkoop van het appartement ten behoeve van [eiseres] ;
- € 180.594,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 augustus 2019, als onbetaald gebleven huurpenningen voor het appartement;
- € 343.091,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 december 2019, wegens onrechtmatige onttrekkingen door [eiseres] aan de privérekening van [verweerder] .
- dat voor recht wordt verklaard dat een eventueel door [eiseres] aan [verweerder] terug te betalen bedrag door haar mag worden verrekend met de tot nu toe onbetaalde proceskosten van het kortgedingvonnis van 20 december 2019 en met hetgeen haar wordt toegewezen in haar procedure tegen onder anderen [verweerder] bij de rechtbank van Tel Aviv-Jaffo te Israël en betaling mag opschorten totdat dat vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
het arrest) heeft het hof [10] in het principaal en incidenteel appelhet eindvonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende:
(i) de in eerste aanleg door [eiseres] ingestelde vorderingen tot betaling en tot verklaring voor recht afgewezen;
(ii) [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 881.390,02, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 december 2019 tot de voldoening;
(iii) voor recht verklaard dat [eiseres] met het bovengenoemde bedrag mag verrekenen de onbetaalde proceskosten van het kortgedingvonnis van 20 december 2019.
Zo ja:
- zijn alle als lening betaalde bedragen afkomstig van [eiseres] ?
- welke rente is toewijsbaar over welke periode?
- kunnen de vennootschappen van de Stoomhamergroep zich beroepen op verrekening wegens onttrekkingen door [eiseres] ?
* Zijn partijen met betrekking tot het appartement een huurovereenkomst aangegaan?
* Heeft [eiseres] onrechtmatig gelden onttrokken aan de privérekening van [verweerder] ?
* Kan [eiseres] zich tegenover [verweerder] op verrekening beroepen?”
€ 881.390,02 met rentemoet betalen. Het beroep op verrekening dat [eiseres] daar tegenover heeft gedaan slaagt ten aanzien van de proceskostenveroordeling uit het kortgedingvonnis van 20 december 2019. Slechts) in zoverre is de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar (rov. 3.23). Het beroep op verrekening slaagt niet ten aanzien van de uitkomst van de Israëlische procedure (rov. 3.24).
4.Bespreking van het cassatiemiddel
aan [verweerder] in privéheeft verstrekt. Onderdeel 3 richt zich tegen het oordeel met betrekking tot de rente over een aan [verweerder] in privé verstrekte lening van € 3.500,-.
tegenbewijsaan te merken en als onvoldoende te verwerpen. Voor het geval het hof wél als uitgangspunt heeft genomen dat de stelplicht en bewijslast op [verweerder] rusten, “
dan wel dat de beoordeling van het verweer van [verweerder] en de overige afgelegde (getuige)verklaringen, tot het oordeel moeten leiden dat de door [verweerder] gegeven alternatieve verklaring niet als onjuist kan worden aangemerkt”, heeft het hof dat gedaan op een wijze die blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en heeft het zijn oordeel bovendien niet (voldoende) met redenen omkleed. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat enkel [verweerder] heeft verklaard dat de hypotheek als schijnconstructie was bedoeld en dat bovendien summierlijk en zonder enige onderbouwing heeft gedaan.
rechtsgevolgwaarop die partij zich beroept. [verweerder] beroept zich met zijn stelling dat de hypotheek een schijnconstructie was mijns inziens niet op een zelfstandig rechtsgevolg. De stelling heeft betekenis in het kader van het beroep van [eiseres] op het hypotheekrecht, in het bijzonder in verband met haar betoog dat zij erop heeft mogen vertrouwen dat alle door haar verstrekte leningen (ongeacht op wiens rekening de bedragen zijn gestort) door de hypotheek op het appartement waren gedekt. [13] Dit vindt bevestiging in rov. 3.10, waarin het hof op basis van hetgeen is overwogen in rov. 3.6.1-3.9.6 tot de volgende slotsom komt:
hemrustte. Bij die lezing faalt de klacht van het onderdeel evenzeer, omdat het hof dan niet heeft miskend wat het volgens het middel zou hebben miskend. Voor zover het onderdeel er in dat verband over klaagt dat het hof het door [eiseres] gevoerde verweer tegen de stelling van [verweerder] als
tegenbewijsheeft aangemerkt (procesinleiding onder 7, vierde alinea), ziet het er aan voorbij dat tegenbewijs juist op de weg ligt van de partij die
nietde stelplicht en bewijslast draagt (en volgens het onderdeel is dat [eiseres] ). [14]
zou kunnen zijnvoor de juistheid van de stellingen van [eiseres] . Toch ziet het hof, gelet op de context (een terloopse mededeling in een lange e-mail die een geheel andere strekking had), aanleiding om daaraan niet te veel gewicht toe te kennen. Dat laatste is overigens, anders dan het onderdeel lijkt te veronderstellen, niet een oordeel over de
uitlegvan de in de e-mail vervatte mededeling van [eiseres] , maar een aan de feitenrechter voorbehouden feitelijke
weging, die in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst.
And again, all of the above (…)” niet duiden op een terloopse mededeling; (iv) [verweerder] ook in de e-mailberichten van 24 september 2012 niet de gelegenheid te baat heeft genomen om alsnog een reactie te geven; en (v) ook nadien een reactie is uitgebleven. Het onderdeel acht het zonder nadere motivering onbegrijpelijk dat het hof beslissende betekenis toekent aan de alternatieve verklaring van [verweerder] dat de hypotheek een schijnconstructie was en dat aan de mededeling in het e-mailbericht niet te veel gewicht moet worden toegekend.
in eerste aanlegaanspraak gemaakt op een rente van 5% op jaarbasis over het gehele bedrag dat [verweerder] aan haar verschuldigd zou zijn uit hoofde van een of meer overeenkomsten van geldlening. [19] Dat bedrag, in het totaal met rente € 838.860,28, omvatte ook het bedrag van € 3.500,- (vermeerderd met rente) dat [eiseres] onbetwist aan [verweerder] (in privé) heeft betaald. [20] [verweerder] heeft wél bestreden dat partijen ter zake van deze lening van € 3.500,- rente zijn overeengekomen. [21]
tussenvonnisvan 5 september 2018 geoordeeld dat wat betreft de omvang van de door de hypotheek gedekte vorderingen wordt uitgegaan van het door [eiseres] gestelde bedrag van € 838.860,28. Met betrekking tot de gevorderde rente over de periode vanaf 15 maart 2017 overweegt de rechtbank (rov. 2.29):
eindvonnisvan 26 juni 2019 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, in rov. 2.49 overwogen (mijn onderstreping):
Ook de gevorderde rente van 5% op jaarbasis, hoewel niet per jaar gespecificeerd, is toewijsbaar. Aangenomen wordt dat partijen zich over deze specificatie met elkaar zullen verstaan. Voor zover zij elkaar dienaangaande niet vinden, kunnen zij eventueel een executiegeschil aanhangig maken.”
incidenteel hoger beroepheeft [eiseres] gevorderd zoals weergegeven in rov. 3.3 van het arrest (mijn onderstreping):
tot betaling van de contractuele rente van 5 procent op jaarbasis (rente op rente) over de hoofdsom ten bedrage van € 765.883,09 vanaf 15 maart 2017tot de voldoening;
heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij een rente van 5 procent per jaar verschuldigdis over de verstrekte leningen (r.o. 2.29 van het tweede tussenvonnis) of tegen de toewijzing van de in de hoofdsom opgenomen
rente tot en met 31 december 2016(
voor de lening aan [verweerder] betrof dit een samengestelde rente ten bedrage van € 1.439,02). Hier (…) moet dus als vaststaand vanuit worden gegaan.
[verweerder] heeft wel verweer gevoerd tegen de grief van [eiseres] , die inhoudt dat de rechtbank in het dictum ten onrechte niet tevens de rente over de hoofdsom heeft toegewezen vanaf 15 maart 2017. Naar het oordeel van het hof heeft [eiseres] onvoldoende gemotiveerd waarom zou moeten worden aangenomen dat de rente van 5 procent per jaar die gold voor de leningen aan de groepsvennootschap[p]en,
ook gold voor de enige lening van [eiseres] aan [verweerder] in privé.
Het hof kan daarom niet ervan uitgaan dat deze lening rentedragend is geweest. Alleen de rente tot en met 31 december 2016 is dus toewijsbaar, wat leidt tot een totale vordering op [verweerder] van € 4.939,02.”