III.
Verzoeken van de verdediging in hoger beroep
6. Het eerste en het tweede middel hebben betrekking op (voorwaardelijke) verzoeken – met betrekking tot het horen en het aanwijzen van een deskundige en het horen van een aantal getuigen – die door de verdediging in de fase van hoger beroep zijn gedaan. Vooraf aan de bespreking van deze middelen, wijs ik op het volgende.
7. De voormalige raadsvrouw van de verdachte heeft bij appelschriftuur van 12 juli 2019 onder meer verzocht [betrokkene 1] als getuige te horen. Op 31 augustus 2020 heeft de nieuwe raadsman van de verdachte het hof bericht de zaak over te nemen.Bij voorzittersbeslissing van 28 april 2020 is meegedeeld dat de in de appelschriftuur genoemde getuigen kunnen worden gehoord. Het verhoor van [betrokkene 1] heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021 in het bijzijn van de advocaat van de verdachte. Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat per e-mail van 5 april 2021 nadere onderzoekswensen aan het hof gestuurd. Op 30 april 2021 is de raadsman bericht dat de voorzitter van het hof de verzoeken vooralsnog heeft afgewezen en dat de raadsman desgewenst zijn verzoeken op de terechtzitting kan herhalen.
8. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 augustus 2021 blijkt dat de raadsman van de verdachte het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota die aan het hof is overgelegd en aan het proces-verbaal van de terechtzitting is gehecht. Daarin is onder meer het volgende verzoek opgenomen (hier met weglating van de voetnoten):
“
Inleiding
Het namens de verdediging ingediende verzoek bij uw hof tot nader deskundigenonderzoek en aanvullend getuigenverhoor, is door een lid van uw hof echter afgewezen, op gronden die deze niet zonder meer kunnen dragen, bezien in het licht van al hetgeen daaromtrent is aangevoerd. In geval uw hof een bewezenverklaring overweegt, verzoek ik (als zgn. voorwaardelijk verzoek) dat die verzoeken alsnog ingewilligd dienen te worden.
Ook deskundigenonderzoek geeft geen eenduidige uitsluitsel hetgeen werkelijk op de plaats delict is voorgevallen, op welk moment de tape uitgerekt is en treksporen zijn gemaakt en of mijn cliënt strafbare dader zou zijn, terwijl onvoldoende wettig overtuigend steunbewijs met zelfstandige betekenis zich bij de stukken bevind en de feiten zoals gezegd niet eenduidig zijn vast te stellen, ook niet na terug verwijzing van de zaak naar het kabinet rhc.
Deskundigenonderzoek moet niet overschat worden. 'Stille getuigen' spreken niet voor zich. Het gaat slechts om interpretatie van de deskundige. Gelijk ieder mens wordt de waarneming van de onderzoeker vertroebeld door verwachtingseffecten en andere cognitieve vertekeningen.
Het interpreteren van waarnemingen vergt toegang tot achtergrondgegevens in de zaak. Die waren hier echter nagenoeg niet aanwezig bij de forensisch onderzoekers, zodat bescheidenheid bij het eigen interpretatievermogen en terughoudende bij het trekken van conclusies passend zou zijn.
Op wetenschappelijke interpretaties gestoelde uitspraken zijn in de regel, probabilistisch van karakter. De werkelijkheid laat zich doorgaans niet met zekerheid kennen. In zoverre onderscheidt het oordeel van een wetenschapper zich niet van dat van anderen. Niettemin zijn op wetenschappelijke interpretaties gestoelde uitspraken in de regel probabilistisch van karakter. De werkelijkheid laat zich doorgaans niet met zekerheid kennen. In zoverre onderscheidt het oordeel van een wetenschapper zich niet van dat van anderen. De bewijsvraag wordt echter beantwoord door de strafrechter, en niet door een wetenschapper.
Terug naar de onderhavige casus. In het oog springt, dat er enige tijd ligt tussen het verlaten van het pand door de daders en het feitelijk veilig stellen en in beslag nemen door de politie en forensisch onderzoek aan de tape.
Het is dus niet zo, dat de politie de woning binnenstormt en direct een geboeid slachtoffer bevrijd van diens vastgetapte ‘boeien’ en deze direct in beslag neemt en laat onderzoeken.
Als gevolg daarvan kan van alles zijn gebeurd met de tape en is het ook mogelijk dat dit op de pd is achtergelaten als desinformatie of om cliënt ten onrechte te belasten. Een in scene gezette overval valt door beide onbetrouwbare, niet consistent en niet consequent verhalen vertellende, heren, die zich in de drugscène bevinden, niet uit te sluiten.
Dat klemt temeer, daar je juist meer vingersporen en ook DNA sporen op de tape en op andere svo’s zou verwachten. Die zijn echter niet aangetroffen, zo kan feitelijk worden vastgesteld. Dat is ontlastend.
Het behoeft ook geen verbazing, dat cliënt zich zelfs heeft afgevraagd, of de politie, die hem al jarenlang vergeefs probeert op te sluiten, hem ten onrechte in een slecht daglicht heeft willen plaatsen, ook al kan de verdediging dat niet bewijzen. Er gebeuren echter wel vaker opmerkelijke zaken.
Dacty is weliswaar een biometrisch gegeven, doch is slechts indirect bewijs en zegt bovendien in de onderhavige zaak niets over de leeftijd daarvan (dus wanneer het is achtergelaten?). De politie kan dat wel nagenoeg exact stellen, doch heeft dat echter in de onderhavige zaak nagelaten, als gevolg waarvan cliënt in zijn belangen is geschaad. Er zijn bovendien géén ondubbelzinnige conclusies van de deskundigen over de wijze van vastbinden, hetgeen in het oog springt.
De enkele match op de buitenzijde van een stukje bruinkleurig plakband/inpaktape met een bruine lijmlaag, zonder hoogste conclusie van waarschijnlijkheid en zonder lichaamsmateriaal op de andere zijde, wordt hier bovendien niet expliciet bevestigd door andere wettige bewijsmiddelen met zelfstandige betekenis, temeer je zou verwachten dat er van de dader zonder gezichtsbedekking of handschoenen wel meer lichaamsmateriaal op de plaats delict en voorwerpen zou zijn aangetroffen.
Feitelijk en wetenschappelijk is echter niet vastgesteld, dat met het onderzochte tape de handen van aangever [aangever] zijn vast getaped op de plaats delict, zo bevestigde deskundige Wiarda desgevraagd bij de rhc.
Over de wijze van vastbinden en op de vraag, of de tape eenmaal of vaker was gebruikt, kon hij ook geen antwoord geven. Ook niet of er sporen van derden op de stukken tape zijn aangetroffen en forensisch zijn onderzocht.
Er is bovendien geen DNA van cliënt op de tape aangetroffen, hetgeen je volgens deskundige Wiarda wel op het tape zou verwachten als iemand zonder handschoenen deze tape gebruikt om het slachtoffer vast te binden, zo is eveneens bij de rhc desgevraagd expliciet bevestigd.
Daar komt nog bij, dat [betrokkene 1] bovendien bij de rhc grotendeels terug komt op zijn eerdere verklaring en het tapen niet heeft bevestigd, hetgeen voor de rhc echter geen reden was voor alsnog beëdiging. Dat alles geeft te denken en dient als ontlastend voor cliënt te worden uitgelegd.
Forensisch bewijs heeft bovendien valkuilen, zeker als dit gemotiveerd door de verdediging wordt betwist en er geen direct steunbewijs is, zoals thans aan de orde. De subjectieve interpretatie door de deskundigen is hier niet sluitend. Dit summiere bewijs dient thans anders geïnterpreteerd te worden, dan de rechtbank in het aangevallen strafvonnis heeft gedaan.
Niet voor niets is bijvoorbeeld ook in de geruchtmakende zaak van [naam 1] . forensisch bewijs voorwerp van veel discussie.
Ook de enkele match in de zaak rond de moord en verkrachting van [naam 2] was op zich essentieel, maar leverde geen onomstotelijk bewijs op. Het komt altijd neer op aanvullend bewijs met zelfstandige betekenis. Dat ontbreekt hier echter.
Zo wijst Van Koppen in de doctrine erop, dat lichaamsmateriaal op de plaats delict alleen maar bewijst, dat DNA of dacty dat daar gevonden is, van de verdachte is. Of hij ook de dader is, blijft echter volgens Van Koppen de vraag. Is het DNA of de dacty echt van de dader of is het toevallig daar terechtgekomen? Zijn DNA of dacty bewijst nog niet dat hij de dader is. Je moet ontzettend voorzichtig zijn bij de beoordeling van een DNA-of dacty spoor. De Schiedammer parkmoord-zaak heeft ons dat geleerd. Voordat je het weet, trek je onjuiste conclusies uit een zo’n spoor. Of is een overdraagbaar DNA- of dacty spoor multi-interpretabel.
Zo ook in het geval van cliënt in de onderzochte woning, waar het voorwerp inderdaad overdraagbaar was.
Om de op een svo aangetroffen vingerafdrukken als daderspoor aan te merken, zullen andere bewijsmiddelen het scenario, dat de verdachte een actieve betrokkenheid heeft gehad bij het feit, nader moeten onderbouwen. Dat ontbreekt echter om redenen hiervoor uiteengezet.
Het bij de rechtbank voorgestelde alternatieve scenario van de verdediging, inhoudende dat degene die de tape ten tijde van de woningoverval heeft gehanteerd wel handschoenen heeft gedragen en daardoor op dat moment geen vingerafdrukken op de tape heeft achtergelaten terwijl de gevonden vingerafdrukken slechts onschuldig contact met een rol tape inhouden, thans uitdrukkelijk namens cliënt herhaald, kan niet zonder meer worden uitgesloten en is evenmin toereikend door de rechtbank onderzocht en met voldoende redenen omkleed weerlegd.
Het door de rechtbank gebezigde bewijs van de telastegelegde woningoverval steunt slechts "in overwegende mate op de resultaten van een dactiloscopische interpretatie, terwijl dat voor meerdere uitleg vatbaar is en op cruciale vragen geen antwoord geeft, terwijl wettig steunbewijs met zelfstandige betekenis ontbreekt. Ook indirect bewijs is er niet in voldoende mate en is dus niet redengevend.
De bewijsvraag in de onderhavige zaak is bij deze stand van zaken gecompliceerd, zodat gerede twijfel resteert.
Het forensisch onderzoek en interpretatie van dactyloscopische resultaten in de onderhavige zaak staat daarmee op zich, en biedt derhalve onvoldoende aanknopingspunten en levert geen sluitend, bewijs op, om daadwerkelijk vast te kunnen stellen, dat cliënt in nauwe en bewuste samenwerking met een ander een significante rol zou hebben gespeeld bij het toegepaste geweld, bedreiging en/of het wegnemen van geld van aangever uit diens woning in [plaats] op 3 juni 2015.
Ten onrechte hebben de deskundigen mede gelet op het uitzonderlijke casus en elkaar tegensprekende bewijsmiddelen nagenoeg geen kennis gehad van de inhoud van het dossier en is onvoldoende op basis van activiteitenniveau forensisch toereikend onderzocht.
Het deskundigenonderzoek is bij deze stand van zaken niet volledig geweest, terwijl niet geheel op inzichtelijke wijze verslag wordt gedaan van het onderzoek en gestelde relevante vragen onbeantwoord zijn gebleven.
De ingebrachte scenario’s zijn bovendien niet geheel op navolgbare wijze getoetst, terwijl de door de deskundigen getrokken conclusies niet zonder meer logisch zijn en teveel vragen oproepen.
Bij die stand van zaken kan niet van cliënt na al die tijd worden gevergd, dat hij een redelijke, de oorzaak ontzenuwende verklaring dient te gegeven voor de aanwezigheid van forensisch bewijsmateriaal op de plaats delict.
Concluderend kan het volgende feitelijk worden vastgesteld. Niet met absolute zekerheid is vast te stellen of, en zo ja door wie en op welk tijdstip en waar de bewuste dacty op de tape is achtergelaten. De enkele aanwezigheid van dacty op een stuk tape welke pas later is onderzocht, zonder ander wettig steunbewijs met zelfstandige betekenis, maakt deze verdachte nog geen strafbare dader.
Het bedreigen en tapen van de handen en polsen van [betrokkene 1] kan al helemaal niet (forensisch) wettig worden bewezen verklaard, gelet op zijn expliciete ontkenning bij de rhc en ook gelet op het elkaar tegensprekend bewijs op dat punt.
Vrijspraak behoort bij deze stand van zaken vanwege minimaal gerede twijfel alsnog plaats te vinden, met afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de door en namens cliënt betwiste vordering benadeelde partij, dan wel aanhouding van de behandeling van de zaak, ter fine van onafhankelijk deskundigenonderzoek van alle svo’s door [betrokkene 5] van IFS en verhoor van de bij de rhc opgegeven getuigen, om redenen eerder uiteengezet.”
9. In bovengenoemd proces-verbaal van ’s hofs terechtzitting is onder meer het volgende gerelateerd:
“
De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
[…]
U vraagt mij of ik een aannemelijke verklaring heb voor het bewijs dat er tegen mij ligt. Ik heb geen dagboek of agenda bijgehouden. Ik ben niet op de plaats delict geweest en heb er niets mee te maken. Ik kan u niet eens vertellen waar ik vier weken geleden was.
Ik heb stage gelopen bij de Praxis van 2012 tot half 2014. Met stage lopen raak je dingen aan, Ik heb ook weleens tape aangeraakt bij het vakkenvullen. Ik heb daarna ook nog wel eens tape aangeraakt.
[…]
De raadsman voert het woord in aanvulling op zijn pleitnota als volgt, zakelijk weergegeven:
[…]
De gordijnen en de trui van aangever zijn verder niet op sporen onderzocht. Getuige [betrokkene 2] zou ontlastend kunnen verklaren. […]
Ik doe de volgende voorwaardelijke verzoeken: wanneer u hof komt tot een veroordeling van cliënt dan moeten de volgende getuigen worden gehoord: [betrokkene 3] , de buurvrouw [betrokkene 2] en de broers van getuige [betrokkene 1] . Ook moet er aanvullend sporenonderzoek worden verricht.”
10. Het hof heeft in het bestreden arrest de verzoeken als volgt afgewezen (de voetnoten heb ik hier weggelaten):
“
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de verzoeken zoals gedaan in de appelschriftuur van 5 april 2021 gehandhaafd. De verzoeken zijn:
- het horen van [betrokkene 3] ;
- het horen van [betrokkene 2] ;
- het horen van [betrokkene 4] ;
- het horen van [betrokkene 1] ;
- het doen van aanvullend deskundige onderzoek door [betrokkene 5] .
Nu het hof tot een bewezenverklaring komt, is de voorwaarde in werking getreden en zal het hof een beslissing nemen op de gedane verzoeken. Het hof stelt allereerst vast dat ten aanzien van alle onderzoekswensen het noodzaakscriterium van toepassing is. De onderzoekswensen zijn namelijk niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep ingediend. Naar het oordeel van het hof heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd waarom er enige noodzaak is om de onderzoekswensen toe te wijzen, waarbij het hof ten aanzien van de getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] constateert dat de onderbouwing ontbreekt op welke wijze deze getuigen in belastende of ontlastende zin omtrent het de verdachte tenlastegelegde zouden kunnen verklaren. Ten aanzien van het verzoek om de deskundige [betrokkene 5] nader onderzoek te laten doen, constateert het hof dat - tegen de achtergrond van de uiterst summiere verklaring van verdachte omtrent het hem belastende bewijsmateriaal dat op de plaats delict is aangetroffen - de noodzaak voor dit deskundigenonderzoek onvoldoende is onderbouwd. Nu het hof ook overigens niet van de noodzaak van het horen van de getuigen en het laten verrichten van nader deskundigenonderzoek is gebleken, zal het hof deze onderzoekswensen afwijzen.”