Conclusie
Nummer22/00007 P
Inleiding
De hoofdzaak
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”en onder 2
“diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”.
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”.
Het eerste middel
De bewijsvoering
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De bespreking van het eerste middel
op welk momentde betrokkene het wederrechtelijk voordeel daadwerkelijk heeft behaald. [1] De ontnemingsrechter komt hierin veel vrijheid toe, omdat het antwoord moet (kunnen) worden toegesneden op de omstandigheden van het geval. Niettemin valt uit de jurisprudentie wel een grootste gemene deler af te leiden, en dat is het moment van de voltooiing van het delict. [2]
Het tweede middel
De onderhavige ontnemingszaak met parketnummer 22/00007 P
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De ontnemingszaak met parketnummer 22/00005 P
“De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De voor het tweede middel relevante feiten
beideeen voortzetting c.q. een ‘sequeel’ van de strafzaak die bij de Hoge Raad bekend is onder nummer 22/00006 en waarin het hof op 20 december 2021 het onder de randnummers 14 en 21 bedoelde strafarrest heeft gewezen.
De klacht van het tweede middel
De bespreking van het tweede middel
samenvallendeontnemingsmaatregelen zijn opgelegd.
maatregelen. De enige uitzondering daarop vormt artikel 60a Sr, dat in geval van (meerdaadse) samenloop op de wijze bedoeld in de artikelen 57 en 58 Sr, voorziet in een maximum dat wordt gesteld aan de ‘vervangende vrijheidsstraffen’ voor een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr (oud). De vervangende vrijheidsstraffen mogen gezamenlijk het maximum van één jaar niet overschrijden. Deze bepaling is (nog) niet aangepast aan de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB), die op 1 januari 2020 in werking is getreden, [6] en waarin ‘de vervangende hechtenis’ is gewijzigd in het dwangmiddel van gijzeling (zie artikel 36f lid 5 Sr). Artikel 60a Sr moet thans worden gelezen als het voorschrift dat de aan schadevergoedingsmaatregelen verbonden gijzelingen bij uitblijven van volledig verhaal voor schade die samenlopende strafbare feiten teweeg hebben gebracht, gebonden is aan een totaalmaximum van één jaar. [7]
analogetoepassing op maatregelen van artikel 36e Sr (maar dan met een totaalmaximum van drie jaar gijzeling). Anderzijds kan uit het ontbreken van een samenloopregeling voor maatregelen op de voet van artikel 36e Sr, ook – maar dan
a contrario–worden afgeleid dat er in geval van méér ontnemingsmaatregelen géén specifiek totaalmaximum is verbonden aan de duur van de (door het OM te vorderen) gijzeling als bedoeld in artikel 36e lid 11 Sr.